Categoriearchief: Bijzonderheden

Zocher en de keizer van Duitsland

In  Het Nieuws van de Dag: Kleine Courant staat op 16 augustus 1880 te lezen dat de firma J.D. Zocher en Voorhelm Schneevoogt, bloemeisten te Haarlem, is benoemd tot hofleverancier. Niet van Koning Willem III der Nederlanden, maar van Koning Wilhelm I van Pruisen (1797-1888). In 1861 was hij tot koning van Pruisen gekroond en in 1871 tot keizer van Duitsland uitgeroepen..

 

Het wapen van de Koning van Pruisen en Keizer van Duitsland

 Uit: Het Nieuws van de Dag: Kleine Courant, 16 augustus 1880

Deze eer viel te beurt aan Louis Paul Zocher, die veel handelsbetrekkingen had opgebouwd in verschillende delen van Duitsland.

Heeft iemand wel eens de naam van de firma Zocher vermeld gezien (in kranten of tijdschriften of advertenties) met daarbij dit wapen afgebeeld? Het is ons nog niet gelukt helaas.

Met dank aan Jan Holwerda.

8. Kerkhof St. Lambertuskerk Veghel

Kerkhof bij de Sint Lambertuskerk (ontwerp van P. J. H. Cuypers) met unieke calvarieberg.
De Calvarieberg op het kerkhof bij de Lambertuskerk
Deze serie van tien beschrijvingen over kerkhoven en begraafplaatsen wil de lezer ook attent maken op de vereniging Terebinth, die werd opgericht in 1986 en zich inzet voor het behoud van funerair erfgoed in Nederland. Behoud van en aandacht voor waardevolle begraafplaatsen en grafmonumenten staat daarbij voorop.
Dit kerkhof bij de St. Lambertuskerk heeft een hele bijzondere gave calvarieberg boven een aantal grafkelders, waar o.a.  jhr. Josephus Franciscus de Kuijper begraven ligt.
“Halverwege de negentiende eeuw beleefde het katholicisme in Zuid-Nederland een opbloei, die gelijktijdig plaatsvond met de toename van industrialisatie en handel. Dit zorgde op bepaalde plaatsen voor een economische opleving en de combinatie van beide gegevens leidde ertoe dat er in die tijd meer katholieke kerken werden gebouwd dan ooit tevoren. De bouwstijl voor religieuze gebouwen was overwegend neogotisch, zoals de neogotische kruisbasiliek, de Sint-Lambertuskerk van de bekende bouwmeester P.J.H. Cuypers, die tussen 1854 en 1863 te Veghel werd gebouwd. Ook aan de aanleg en versieringen van kerkhoven werd veel aandacht besteed.
Al vóór de bouw van de kerk van Cuypers lag er op deze huidige plaats, die besloten ligt tussen de kerk, het Franciscaner klooster en de congregatiekapel, een kerkhof.
In 1873 heeft er kennelijk een aantal veranderingen plaatsgevonden. Toen werd in elk geval één van de pronkstukken van de begraafplaats, een grafkelder met daarop een calvarieberg, naar de huidige locatie verplaatst. Dit monument, dat de berg Golgotha verbeeldt, met op de top Jezus hangend aan het kruis en daaromheen enkele bijbelse figuren, staat nu aan het eind van een eenvoudig padenkruis met in het midden een rondeel.
Tegenwoordig heeft men er vanaf het met vormbomen beplante middenpad vrij uitzicht op, aangezien de neogotische kapel, die vroeger in het midden stond, na verwoestingen in de Tweede Wereldoorlog niet werd herbouwd.
De calvarieberg, stamt al van vóór de bouw van de kerk. In 1852 werden, volgens bewaard gebleven aantekeningen, de stenen beelden vervaardigd door de gebroeders Goossens, beeldhouwers te ’s Hertogenbosch. De Christusfiguur in het midden is echter in gietijzer uitgevoerd, later witgelakt en steekt scherp af tegen de volwassen beuk erachter. Hij wordt geflankeerd door een stenen Maria en Johannes. Een eveneens stenen Maria Magdalena knielt aan de voet van het kruis. Aan de voet van de berg staan twee als Romeinen geklede mannen, voorstellende Judas gekleed als soldaat en de apostel Paulus als Romeins burger. Deze beelden stonden aanvankelijk hoger op de heuvel, direct naast de halfronde nis, waarin het vagevuur is uitgebeeld, met daarin brandende en kermende zielen, uitgevoerd in gepolychromeerde terracotta. Dit ongebruikelijke element verhoogt nog eens de smartelijkheid van het tafereel en maakt deze uitgebreide calvarieberg tot een unicum in Nederland.
De rest van de begraafplaats is op sobere wijze rechtlijnig verdeeld in vakken. Sommige graven zijn rijk versierd met beeldhouwwerk en ornamenten in smeedijzer.”

Over de firma Moerkoert en over neogotiek in de tuin.

Opvallende artikelen over tuinen, tuinarchitectuur en tuingeschiedenis.

Vandaag twee artikelen van Wim Meulenkamp die net zijn verschenen.

1. Wim Meulenkamp. ‘Ondernemer van kunstmatige grotwerken: de firma Moerkoert in cementrustiek’. Oud-Utrecht, Jg. 96 (augustus 2023), nr.4. p.17 t/m 21.

Rotspartij Julianapark, Utrecht.

In Wim’s eigen woorden gaat het hierover: ” In 1902 adverteerde de Utrechtse firma Moerkoert voor ‘Grot en Waterwerken, Tunnels, Bruggen, Ruïnes, enz.’   Hieruit spreekt een laatromantisch vocabulaire. Kunstmatige ruïnes en grotten waren toen al een hele tijd passé. Maar Moerkoert gebruikte een uiterst modern materiaal en hanteerde een destijds nog populaire stijl: de zogenaamde cementrustiek. Deze geheel veronachtzaamde stijl en het bijbehorende ambacht ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw en werd tot in de jaren 1920 gebruikt. Franciscus Johannes Moerkoert was de aanjager van de cementrustiek in Nederland.”

Een voorlopig resultaat van onderzoek over ‘cemetrustiek’, een decoratiekunst. Vader Benjamin en zoon Franciscus Johannes Moerkoert,  oorspronkelijk stukadoors  uit Utrecht werkten vanaf 1836 door heel Nederland. Er worden in dit artikel een hele serie uitgevoerde werken genoemd die door de Moerkoerts tot stand zijn gekomen, maar helaas tot heden zijn er niet veel meer van over. De meeste mensen nu herkennen deze kunstwerken niet meer, met het gevolg dat vele zijn afgebroken. Wel zijn er op enkele buitenplaatsen nog bruggen en rotsen en een enkele grot van de Moerkoerts bewaard gebleven, meestal op plaatsen waar Henri Copijn en zijn zoon Louis de tuin hadden ontworpen. Als we dus een Copijntuin tegenkomen is het extra opletten geblazen.

2. Wim Meulenkamp. Neogotische experimenten in de tuin. Het Buiten Jg. 5, nr. 14 (juli 2023), p. 28 t/m 32

Neogotische schijnkapel op buitenplaats Beeckestijn. Detail van de Plattegrondkaart van Beeckestijn door J. G. Michael, 1772.

Het artikel begint met te benoemen dat neogotiek niet erg gewild en bekend was in ons land tot ongeveer de jaren zeventig van de vorige eeuw. Wim is al jaren op zoek naar de oorsprong van deze stijl in Nederland en noemt als eerste ontwerper de in Zwitserland geboren Johann Heinrich Müntz, die (mede)verantwoordelijk was voor ontwerpen van o.a. Kew Gardens. In 1763 week hij uit naar Nederland en bleef daar tot 1777.  Hij zou heel goed de ontwerper geweest kunnen zijn van de schijnkapel op Beeckestijn (Velsen), want deze doet heel erg aan de stijl van Müntz denken. Dit dus i.t.t. de tot dusver genoemde ontwerper J. G. Michael, die de plattegrond van Beeckestijn tekende en daarom als eerste ontwerper van neogotische gebouwen in Nederland werd gezien.

Veel Nederlandse voorbeelden van vóór 1800 zijn niet aan te wijzen. Genoemd worden nog, naast enkele andere, de (helaas afgebroken) Willemstempel op Het Loo (1786) en de hermitage op Leyduin (1798). In den beginne werd de stijl dus voorzichtig toegepast op tuingebouwen,  daarna kunnen we omstreeks 1840 gaan denken aan de Zochers en de Van Lunterens en Roodbaard, en werden ook hele landhuizen in deze stijl gebouwd (bijv. De Schaffelaar) en pas daarna kwam Cuypers met zijn kerkgebouwen in zijn eigen neogotische stijl. Wim duidt tenslotte op het belang van onderzoek over Johann Müntz omdat hij  het is geweest die de stijl waarschijnlijk van Engeland naar ons land heeft overgebracht.

Koninklijke Onderscheidingen voor twee vrienden

(282) Het heeft de Koning behaagd om onze geliefde vrienden dr. Jacques Th. de Smidt, o.a. voormalig voorzitter van de Vereniging Vrienden Amsterdamse Binnenstad en dr. Johan Carel Bierens de Haan, o.a. voorzitter van Tuinhistorisch Genootschap Cascade, op 26 april 2022 te benoemen tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Jacques de Smidt en Carla Oldenburger aan de maaltijd, 20 juli 2021. Foto Masoed Sayedeyn

Burgemeester Femke Halsema noemde in het kort Jacques’ verdiensten: “Voor zijn inspanningen voor de stad Amsterdam, de wetenschap, de natuur- en milieubescherming in Nederland en het algemeen maatschappelijk belang. Naast zijn carrière als wetenschappelijk onderzoeker en universitair docent heeft hij zich in de afgelopen 70 jaar op verschillende momenten en op verschillende manieren ingezet voor de natuur-, landschaps- en milieubescherming in Nederland en in Europa”.

Jacques was al heel lang een hele goede vriend uit de studententijd in Utrecht. Naast goede vriend werd hij ook nog eens Carla’s leermeester. Hij begeleidde Carla als docent bij het vegetatiekundig onderzoek van de Kwade Hoek op Goeree (1965) en was voor Feddo een helpende hand bij de vegetatiekundige opnames die gemaakt moesten worden voor zijn onderzoek op Voorne.

Juliet en Jacques hadden weer een andere binding. Beiden waren ze in hun jonge jaren voorzitter van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) geweest. De natuur en later de stadsnatuur in Amsterdam ging hun beiden zeer aan het hart. Zoals Femke Halsema ook memoreerde “De Smidt is ook zeer begaan met natuur en biodiversiteit in de stad en is actief lid van de Vereniging Vrienden van de Binnenstad Amsterdam… Hij heeft zich daarbij naast zijn voorzitterschap ook bijzonder verdienstelijk gemaakt door wilde planten te zaaien en te planten rondom tientallen bomen in de binnenstad en voorbijgangers te wijzen op de schoonheid van deze kleine kwetsbare natuur.”

Sinds 2002, precies twintig jaar, is hij ook vrijwilliger bij de Heimans en Thijsse Stichting, waar hij de bibliotheek heeft gereorganiseerd en gedigitaliseerd, zodat deze nu via Internet raadpleegbaar is. Elke vrijdag nog steeds komt Jacques zelf naar de bibliotheek om de bezoekers verder te helpen. Ook de nieuwe aanwinsten worden nauwkeurig door hem bijgehouden.

Wat een mooi besluit om jou als ridder te benoemen Jacques!

(tekst gedeeltelijk overgenomen van de Nieuwspagina van de Universiteit Utrecht ).

Burgemeester Ahmed Marcouch roemde in het Stadhuis van Arnhem de betrokken inzet van Johan Carel Biersn de Haan voor zijn langdurige inzet op het gebied van cultuur-historisch erfgoed, tuinhistorisch erfgoed en voor zijn inzet op sociaal-maatschappelijk gebied zoals zijn functies als bestuurslid en/of toezichthouder op het gebied van het erfgoed en in dienst van de samenleving

Johan Carel bij ZIJN Stein des guten Glücks van Goethe. ‘Replica’ van de steen bij Goethe’s zomerhuis in Park an der Ilm in Weimar.

Johan Carel doet of deed dit onder andere als bestuurslid, commissielid, project- of toezichthouder voor het Tuinhistorisch Genootschap Cascade, de Stichting Kasteel Amerongen, Stichting Cultureel Erfgoed Geslacht Feith, het Prins Bernhard Cultuurfonds, de Vereeniging Hendrick de Keyser, Europa Nostra en de Sint Nicolai Broederschap in Arnhem.
Daarnaast heeft hij een indrukkende lijst van publicaties bestaande uit boeken, bijdragen en artikelen opgebouwd op dit gebied.

Johan Carel, ook wij kennen elkaar al zo lang, de eerste keer dat ik je ontmoette studeerde je nog en iets later was je nog heel erg druk met je promotie over Rosendael. Weer later waren we allebei jaren betrokken bij het Geldersch Landschap, jij als wetenschappelijk medewerker en ik als adviseur in de BAC en tenslotte hebben we beiden in heel verschillende functies onze krachten gegeven voor de tuinen van Paleis Het Loo. We hebben veel van elkaar geleerd en ik ben dus ook heel blij dat je een van mijn voormalige functies hebt overgenomen, namelijk het voorzitterschap van Cascade. Nogmaals Gefeliciteerd, nu door Carla en Juliet, Binnenstad en Buitenleven.

(tekst gedeeltelijk overgenomen van de Cascade-weblog).

Sjtsje ne vmerla Oekrajiny

(276) OEKRAÏNE IS NOG NIET VERGAAN.

De jeugd heeft de toekomst. Kind draagt Oekraïnse vlag op Onafhankelijkheidsdag (24 augustus). nl.freepik.com

Met het Oekraïense volkslied SJTSJE NE VMERLA OEKRAJINY, in het nederlands vertaald “Oekraïne is nog niet vergaan”, werden gisteren (6 maart 2022) in de hele wereld speciaal georganiseerde benefiet-concerten geopend, om geld op te halen voor de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne. De tekst van dit lied werd in 1862 geschreven door een dichter uit Kyiv, Pavlo Tsjoebynsky en een jaar later zette Mychajlo Verbytsky deze tekst op muziek.

(zie https://www.youtube.com/watch?v=_pWKVJFF-Pc)

Op Internet is te zien dat de zalen overal in het blauw en geel verlicht waren en dat de musici uit respect voor de Oekrainers staand het volkslied ten gehore brachten. De zaal sloot zich daarbij aan en luisterde staand en respectvol naar de nog wat onwennige muziek. In Amsterdam organiseerden Oekraïnse en Russische musici een benefietconcert, de New York Philharmonic bracht deze hymne ten gehore, en overal in Europa klonk dit volkslied, o.a. in Amsterdam, Birmingham, Liverpool, Katowice (Polen), Stockholm, Hamburg (Elbphilharmonie), Lyon, Barcelona, Wenen en Gateshead (England).

SymfonieOrkest Nijmegen (SON). Benefietconcert Oekraïne (6 maart 2022) in Concertgebouw De Vereeniging in Nijmegen, met Orissa Oldenburger derde van links. Foto Omroep Gelderland

Maar ook Concertgebouw De Vereniging in Nijmegen had een prachtig muzikaal programma samengesteld met muziek van onder meer Bach, Beethoven, Pärt en de Oekraïense componisten Arkady Filippenko en Siergiej Bortkiewicz. Hun werken werden uitgevoerd door een keur aan regionale en landelijk bekende musici: SymfonieOrkest Nijmegen, Bachkoor Nijmegen, Trio Borromeo, bestaande uit strijkers van Phion, de Nijmeegse violiste Merel Vercammen en de pianisten Hanna Shybayeva en Christiaan Kuyvenhoven. Laatstgenoemde presenteerde de middag.

In Nijmegen werd door Concertgebouw De Vereniging samen met de Stadsschouwburg (met de voorstelling van Diederik Van Vleuten ‘Moedig Voorwaarts’) een bedrag van €25.000 opgehaald.

Lees verder.

Maandagavond 7 maart kun je bij de Nederlandse zenders NPO 1, RTL 4 en SBS6 kijken naar Samen in actie voor Oekraïne. In deze live-uitzending wordt geld ingezameld op Giro 555 voor de oorlogsslachtoffers van Oekraïne.

Bommen op Hiroshima en Nagasaki en de capitulatie van Japan

(252) Op 6 augustus 1945 viel de bom op de Japanse havenplaats Hiroshima; op 9 augustus de tweede bom op Nagasaki. Deze bommen met desastreuze gevolgen voor de inwoners van Japan, luidden het einde van de Tweede Wereldoorlog in ZO-Azië in. Voor mijn man en Juliets vader en voor schoonouders/grootouders was dat een keerpunt in hun leven. Begin jaren zeventig hing onderstaande foto (‘kunstwerk’ en tegelijkertijd ‘waarschuwing’) als behang in onze huiskamer in Heukelum.

Bom op Hiroshima 6 augustus 1945

Mijn schoonvader Frederik Oldenburger (1899-1975) werkte vóór de Tweede Wereldoorlog als ‘productie-voorman’ op een olieterrein van de B.P.M. (Bataafse Petroleum Maatschappij) aan de oostkust van Borneo (boorterrein Louise, woonadres Hofje 8, Sanga Sanga Dalam, ten zuiden van Samarinda) en enige tijd op het eilandje Tarakan (1e Julianastraat 65). Vanaf 1942 diende hij voor het KNIL (sergeant voor Speciale Diensten der Militaire Luchtvaart, Algemeen Stamboeknummer 157999) op het vliegveld Andir bij Bandung. Begin 1943 kwam hij als krijgsgevange in Siam (langs de spoorweg Birma-Siam) terecht om daar onder de knoet van de Japanners aan de beruchte spoorweg te werken.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is 85A2D9F4-ED56-4D79-96A7-F64FBD7E877C_1_201_a-721x1024.jpeg
Frederik Oldenburger (1899-1975), voordat de kamptijd begon. Detail van onderstaande familiefoto, ca.1941
Het gezin van Frederik en Ronesca Oldenburger-Groustra, ca. 1941. V.l.n.r. Feddo Oldenburger (*1937), Frederik Oldenburger (*1899), Ledy Oldenburger (*1939), Ronesca E. Oldenburger-Groustra (*1901)

Frederik’s Japanse registratiekaart bevat een Romeinse IV (rechtsboven), hetgeen betekent dat hij in 1942 eerst als krijgsgevangene naar Singapore (Changi-kamp) werd gebracht en vervolgens per trein naar Ban Pong (Noordpunt Thailand, het eerste station aan de spoorbaan).

Registratiekaart Frederik Oldenburger, Algemeen Stamboeknummer KNIL 157999. In 1991 hebben we het huis op Baladewaweg 20 in Bandung, hier linksonder genoemd, bezocht (vlakbij Vliegveld Andir)

De eerste groepen Nederlanders kwamen in Birma aan in januari 1943 en gingen naar Tarsao en Kinsayok om daar de Birma-Siam spoorweg verder aan te leggen (het eerste stuk werd aangelegd door Engelsen, die in juni-december 1942 naar Thailand gingen). Hoe later men aankwam hoe verder noordwaarts men aan het werk moest. Waar hij precies terecht is gekomen in Birma is ons onbekend. Wel weten we dat hij zich op 17 april 1945 in ieder geval weer in Thailand bevond, in het Kamp Nakon Pathom. Deze datum staat namelijk genoteerd onder een portrettekening die hij daar heeft laten maken door H. Franz.

Frederik Oldenburger (1899-1975) in Kamp Nakon Pathom, getekend door H. Franz, 17 april 1945. Hij ziet er gezond en opgewekt uit, terwijl de oorlog toch nog niet is afgelopen. Dat was 4 maanden later.

De plaats Nakon Pathom ligt ongeveer 40 km ten westen van Bangkok. Het kamp Nakon Pathom was sinds februari 1944 een hospitaal-kamp, het grootste in de omgeving van de gehele Birma­spoorweg. Het bestond uiteindelijk uit 50 barakken voor elk 200 man. Gedurende een zekere periode was dit kamp een modelkamp ten behoeve van een inspectie van het Internatio­nale Rode Kruis. In die periode was er gelukkig geen sprake van geschreeuw, of slaag van de bewakers, of buigen voor de Japan­ners en de bewakers. Vader Frederik was kennelijk op zeker moment zo verzwakt dat hij in dit hospitaalkamp terecht is gekomen. Ook heeft hij ons verteld dat de cabaretier Wim Kan, bekend van zijn Burma dagboek 1942-1945, in datzelfde kamp gevangen zat en voor de kampbewoners heeft opgetreden. Het kampdagboek, gepubliceerd in 1986, staat in onze bibliotheek.

Een kampvriend uit die tijd heeft ons in 1991 de plaats van het nu verdwenen Kamp Nakon Pathom aangewezen, vlakbij Tempel Phra Pathom Chedi in de stad Nakon Pathom. Deze tempel is de hoogste van Thailand en de hoogste Boeddhistische tempel in de wereld. Een schitterend bouwwerk, glanzend in de zon. We hebben jaren geleden al een foto van deze tempel in een familie-fotoboek teruggevonden en hebben de plaats van het kamp met Feddo’s Thaise nicht en haar man, een van de bouwers van het kamp, in 1991 bezocht.

Nakon Pathom. Thailand. Phra Pathom Chedi

Deze dagen denken we terug aan de verschrikkingen die onze familie in de mannenkampen in Singapore, Birma en Thailand en in de vrouwenkampen op Java (drie verschillende vrouwenkampen: Kamp Tjihapit / Bandung; Kamp Makassar / Batavia en Kamp St. Vincentius / Batavia) heeft moeten doorstaan. Zoals in zoveel families, er werd nauwelijks over gesproken. Gelukkig hebben zij het wel overleefd. Bijna alle eigendommen gingen verloren. Als aandenken aan de verschrikkingen die Frederik heeft moeten doorstaan, resten nog twee KNIL-ordetekenen uit die tijd, die mijn schoonvader na de oorlog heeft ontvangen. Het Herinneringskruis (rechts) werd uitgereikt (opgezonden naar Borneo?) op 24 december 1949, 3 dagen voordat de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië in Den Haag werd uitgeroepen.

Hier zijn afgebeeld het Ereteken voor Orde en Vrede (links, met draaggesp), uitgereikt 12 febr. 1949; het Oorlogsherinneringskruis (rechts, met draaggesp), uitgereikt 24 december 1949. Het bijbehorend insigne van het laatste kruis is zoek geraakt terwijl we nog wel beschikken over het certificaat van het insigne). We weten dus zeker dat deze eretekens van Frederik Oldenburger zijn, omdat ook de certificaten bewaard zijn gebleven.

In 1947, na een langdurig verblijf in Nederland, is het gezin Oldenburger weer naar Borneo teruggekeerd. Feddo verliet in de zomer van 1950 zijn geliefde geboorteland, om naar de middelbare school in Nederland te gaan. Vader en moeder en Ledy volgden een jaar later.

 

WAAR LOOPT DIE ROMEINSE LIMES (NEDERLANDSE DEEL) NOU PRECIES?

(251) In 2021 werd een nominatiedossier voor de Neder-Germaanse limes aan de UNESCO aangeboden. Op 27 juli 2021 werd de Neder-Germaanse limes opgenomen in de Werelderfgoedlijst.

Romeinse Limes (in Nederland

HIER. is het kaartje van de Romeinse Limes (in Nederland) te vinden.

Press (+) bovenstaand kaartje om te vergroten. Even ten noorden van Kesteren, aan de noordkant van de Nederrijn dus, is mijn woonplaats. De Rijnbandijk tussen Kesteren en Driel zal zo ongeveer gelijk met de Limes lopen. Ik kan naar de Romeinen zwaaien. Ik ben er dus maar even heen gereden om te zien hoe de reconstructie van de Romeinse wachttoren er nu bij ligt.

Reconstructie Wachttoren De Spees aan de Nederrijn, tegenover De Blauw Kamer. Foto Carla Oldenburger
Uitleg over de bouw van een Romeinse wachttoren. Bord geplaatst bij Wachttoren De Spees te Kesteren (Carvo). Foto Carla Oldenburger
Kaartje op bovengenoemd bord bij Wachttoren De Spees, Kesteren. Foto Carla Oldenburger
Gezicht vanaf wachttoren De Spees naar de overzijde van de Nederrijn. Zie de schoorsteen van de steenfabriek De Blauwe Kamer. Foto Carla Oldenburger

FORTEN HOLLANDSE WATERLINIE UNESCO WERELDERFGOED

Dinsdag 27 juli: Nieuwsbericht:

De forten van de Hollandse Waterlinie allemaal UNESCO Werelderfgoed. Fantastisch !!! Ik heb er vele goede herinneringen aan.

Fort Rhijnauwen. Bron Wikimedia

(250) Mijn fortenleven begon op mijn zevende jaar (1947). Ik was kabouter in Utrecht (Nederlands Padvindsters Gilde) en na 1 jaar zonder clubhuis elke zaterdagmiddag samen spelen in het Reigersbos, aan de Weg naar Rhijnauwen, verhuisde de hele Wilhelminagroep (uit de Utrechtse wijk Wilhelminapark) met 2 kaboutergroepen en 3 padvindstersgroepen naar Fort Rhijnauwen, de mooiste plek op aarde voor kinderen en het buitenleven. Een van de vele kazematten werd onze kabouterkring toebedeeld. Als kind besefte je nog niet zo goed in welke natuur-rijkdom je terecht was gekomen. We leerden al vroeg met de natuur om te gaan: bloemen en vogels spotten, spelen in de wilde natuur, speuren, ballen, schaatsen, fluitjes maken, sigaren plukken, grasboeketten maken, sterren kijken, kamperen, kampvuur maken, alles was daar mogelijk.

Onderweg naar Rijnauwen passeerden we eerst (op de fiets met de hele kring) vanuit de Prins Hendriklaan de Twaalf Gaten Brug, een overblijfsel van Fort Vossegat.

Twaalf Gaten Brug, in het verlengde van de Prins Hendriklaan. Een overblijfsel van Fort Vossegat. 1862

Na een aantal jaren verhuisden we van Fort Rijnauwen naar Fort Lunette III, langs het Houtense Pad, alweer een unieke speelplek voor kinderen. Schuin tegenover dit fort lag Fort Lunette IV, waar we ook af en toe verbleven als we samen met de Verkenners van de Salwegagroep daar een feestje hadden. Onze groep was zeker bevoorrecht om op Lunette III te mogen ‘wonen’.

Houtense Pad. Detail van een kaart uit 1757, uitgegeven door Isaak Tirion. Het Houtensepad  is de met stippellijnen aangegeven weg van Covelaars Brug naar De Koppel en verder. Tijdens de bouw van het huidige Lunetten is geprobeerd zoveel mogelijk originele elementen uit het landschap te behouden. Het Houtensepad vind je nu nog terug.
Fort Lunette III. Ook dit was een unieke plek voor kinderen om te spelen. Elke groep bewoonde één kazemat

Na mijn padvinderij-tijd kwam ik toch weer in aanraking met een fort, namelijk Fort Hoofddijk. In 1963, in het derde jaar van mijn biologiestudie, beëindigde ik mijn functie als padvindstersleidster van de Wilhelminagroep. Maar dat betekende niet dat ik de fortenflora vaarwel hoefde te zeggen.

Vanaf dat jaar werd Fort Hoofddijk als hortus botanicus van de Rijksuniversiteit Utrecht ingericht. In de beginjaren moest ik daar wel eens zijn om de Nederlandse flora te leren, maar omdat het Biohistorisch Instituut, mijn eerste werkgever, toevallig aan de Oude Hortus grensde, heb ik Fort Hoofddijk uiteindelijk niet heel vaak bezocht. Maar wat niet is geweest kan nog komen.

Fort Hoofddijk, Botanische Tuin Utrecht vanaf 1963

Mijn volgende kennismaking met een fort van de Hollandse Waterlinie was Fort Asperen. In 1970 verhuisde ik met mijn gezin naar Heukelum langs de Linge en in 1973 naar Spijk langs de Linge. De kinderen zaten in Asperen op school, en schuin tegenover het huis van vrienden van ons ligt, ook nu nog, het kunst-Fort Asperen (of officiële naam Fort Acquoy). We hebben er sinds halverwege de jaren tachtig genoten van vele kunsttentoonstellingen en één keer van de uitvoering van  Shakespeare’s Midzomernachtsdroom onder regie van Piet Cleveringa. Het was een voorrecht in de buurt van dit fort te wonen en alle tentoonstellingen te hebben mogen meemaken, ruim dertig jaar lang.

Fort Asperen (Acqoy). Het fort ligt schuin tegenover het oude café van Asperen (witte huis links boven) waar vrienden van ons en van de kinderen (nog steeds) wonen

Maar de omgeving van Spijk, onze voorlaatste woonplaats, kende meer forten in de omgeving. O.a. Fort Vuren aan de Waal. Daar waren Feddo en ik (Feddo als assistent-regisseur en ik als souffleur) actief met de voorbereidingen van de uitvoering van het toneelstuk “De bouwers van het rijk” of “De Schmürz”, geschreven door Boris Vian (1920-1959). Opgevoerd door de Toneelclub Asperen/Leerdam, o.l.v. Pepi Stapel. We maakten een schitterend fotoboek hiervan. In de centrale ronde ruimte van het fort werd het toneelstuk opgevoerd. Tegenwoordig kun je logeren in dit fort, heel bijzonder; er is ook een buitenterras.

Fort Vuren aan de Waal

Reactie op Volkskrant-artikel (21 juli) over afstoten Paleis Soestdijk door het Rijk

Gepubliceerd op 22 juli 2021

(249) N.a.v. Artikel Hanneke Ronnes in Volkskrant 

21 juli 2021 in de Volkskrant / Opinie & Debat

AFSTOTEN VAN PALEIS SOESTDIJK DOOR HET RIJK IS EEN GROTE VERGISSING GEWEEST.

“Vier jaar geleden kocht projectontwikkelaar MeyerBergman Paleis Soestdijk. Het is het zoveelste schrijnende voorbeelden van falende marktwerking in de vanouds publieke sector, in dit geval de zorg voor erfgoed”.

Dit zijn de eerste woorden en een duidelijke stelling van prof. Hanneke Ronnes (Bijzonder Hoogleraar ‘Historische buitenplaatsen en landgoederen’ aan de UVA / RUG.

Hier (https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-afstoten-van-paleis-soestdijk-door-het-rijk-is-een-grote-vergissing-geweest~b6c62013/) is het hele artikel van Ronnes te lezen, waarheden als een koe, ik hoef niet met haar in discussie te gaan. 

Carla en Juliet Oldenburger temidden van het team SOESTDIJK BUITENPLAATS VAN NEDERLAND.

Tenslotte was ons bureau sinds 2015 al nauw betrokken bij de ontwikkelingen. Wij maakten deel uit van de geselecteerde groep ‘Soestdijk Buitenplaats van Nederland’.

Zie:

Het enige wat mij van het hart moet is dit: Heemschut komt met de enige goede oplossing voor dit drama (in een vorig Bericht refereer ik naar hun standpunt, en dat is SOESTDIJK TERUG IN NATIONALE HANDEN. Kost wat, maar belangrijk is het wel; het hele Nederlandse volk zal het eens zijn met dit plan. Maar waarom komt Prof. Hanneke Ronnes nu pas met haar ondersteunend standpunt? Waarom heeft zij (of haar collegae) niet eerder ‘ingegrepen’? Zes jaar geleden had Nederland dit Volkskrant-artikel nodig maar niet gisteren. OK, ze was toen nog geen hoogleraar, maar wel docent aan de UVA. Wat jammer en ellendig dat docenten, die zo geleerd zijn hun kennis niet kunnen overdragen aan mensen buiten hun eigen vakgebied en aan de politiek? Heeft de selectie-commissie niet naar adviezen van buitenaf geluisterd of werden er verkeerde adviezen gegeven? Het is onbegrijpelijk dat het zover is gekomen. Mochten er nog stappen worden ondernemen in de richting van ‘Soestdijk terug in Nationale handen’, Nederland verzeker u dan van goede adviseurs en luister niet naar de commercie.

Carla Oldenburger-Ebbers / www.oldenburgers.nl

Een onbeschermde onbekende buitenplaats in Schiermonnikoog: Huis Rijsbergen

Schiermonnikoog: Huis Rijsbergen of De Burch, gebouwd in 1757 door Johan Willem Tjarda van Starkenborgh Stachouwer. In 1860 kreeg het huis in opdracht van de nieuwe eigenaar John Eric Banck zijn huidige neo-classicistische aanzien. Foto Walther Schoonenberg

(248) Na onze kennismaking met de onbekende en onbeschermde buitenplaats Huis Brakestein op Texel enkele jaren geleden, zijn we nu op Schiermonnikoog op zoek gegaan naar voormalige buitenplaatsen, die misschien nu niet meer als zodanig bekend zijn. ‘Huis Rijsbergen’ of zoals de Eilanders het huis noemen ‘De Burcht’ en sinds 2021 bekend als Cisterciënzer ‘Klooster Schiermonnikoog’ voldoet aan de definitie van voormalige buitenplaats.

Dit huis Rijsbergen is omstreeks 1757 (jaartal op gevel) gebouwd in opdracht van Johan Willem Tjarda van Sterkenborch Stachouwer, Heer van Rijsbergen en Schiermonnikoog, ter vervanging van het huis Binnendijken bij het voormalige dorp Westerburen, dat omstreeks 1760 door de zee werd verzwolgen. Ook de nabijgelegen boerderij Patmos (op de kadasterkaart nrs. 505 en 506), volgens een gevelsteen gebouwd in 1762, maakte deel uit van het complex Rijsbergen of De Burch.

De kadasterkaart uit 1832 en een foto van een schilderij van het huis (kunstenaar, jaartal, vindplaats en techniek onbekend) verschaffen meer duidelijkheid over de eigenaren, de ligging, de stijl en het uiterlijk van het gebouw.

Slot Rijsbergen op de Kadasterkaart Sectie B2, 1832, getekend door W. van der Vegt, landmeter Iste Klasse). Links boven (nr. 505 en 506) ligt de boerderij Patmos; midden boven (nr. 570) Slot Rijsbergen met omliggende weilanden en bossen (562, 565, 571). Karakteristiek voor de tuinaanleg behorend bij een 18de eeuwse buitenplaats is de zichtlaan (nr.563) achter het huis Rijsbergen, gericht op het midden van de achter(zuid)gevel. Tussen de Boerderij en het slot loopt de Oosterreeweg. Ten zuiden van Boerderij Patmos loopt het kerkenlaantje. Noorden boven. Collectie RCE

Op de kadastrale leggers behorend bij de kadasterkaart worden ook de eigenaren van slot Rijsbergen en boerderij Patmos genoemd. Het slot is in 1832 eigendom van Edzard Tjarda Starkenborch Stachouwer (lid der Provinciale Staten Groningen) en de boerderij is op dat moment in bezit van Johan Stachouwer (Grietman Schiermonnikoog). Beide gebouwen liggen aan de Langestreek aan de overzijde van de reeks nieuwe huizen die gebouwd werden ter vervanging van de ‘verdronken’ huizen van Westerburen. Het dorp werd langzaam maar zeker, na de overstromingen van 1717 en 1720 en de hevige stormvloed van 1760, in zijn geheel naar het oosten verplaatst; vandaar dat de naam van het dorp Schiermonnikoog eerst Oosterburen was. We zien midden achter (op de kaart onder) het slot een zichtlaan lopen, evenwijdig aan de Oosterreeweg (links). Aan weerszijden van deze laan liggen vlak achter en opzij van het slot elzenbossen (nrs. 562 en 565; 571) en daar achter twee weilanden of hooilanden (nrs. 561 en 564). Deze symmetrische aanleg achter het huis is karakteristiek voor classicistische tuinen, maar is in 1832 wel ouderwets te noemen. Anthony Winkler Prins bezocht het huis ook eind jaren dertig van de 19de eeuw en beschrijft (zie literatuur, p.12) het land achter het huis als volgt: een “vrij uitgestrekt elzenbos met talrijke op een hoofdlaan uitkomende zijlanen, des zomers met de klokvormige bloesems der witte winde rijk versierd.” Van een toegangslaan is op de kadasterkaart niets te zien. Wel benoemt Winkler Prins het kerken(elzen)laantje, dat loopt van de burcht naar de kerk (zie op kad. kaart onder boerderij Patmos) en is er volgens hem “ten westen van de kerk, tussen de Langestreek en de Middenstreek, door de zorg van de heer Banck, een sierlijk en vrij uitgestrekt plantsoen aangelegd. Het opgaand geboomte belommert er de slingerpaden, die met bloeiende heesters zijn omzoomd.” Dit moet begin jaren zestig geweest zijn, in de begintijd van Banck. Het slot zelf vertoont aan de noordzijde twee kleine torenvormige uitbouwen die ook op het schilderij waarneembaar zijn en aan de zuidzijde twee langere en bredere uitbouwen. De beschrijving van het plantsoen met ‘slingerpaden en bloeiende heesters’ duidt op de gardeneske landschapsstijl die halverwege de 19de eeuw erg populair begon te worden. Hoe de slottuin er in de tweede helft van de 19de eeuw precies uitzag, is niet in detail bekend, Wel zien we op het schilderij een aanplant van heesters vóór het slot. Deze zou op een ‘A-ha’ kunnen duiden, een onzichtbare afscheiding tussen een dierenweide en de grond voor het huis, gevormd door een diepe (droge) sloot met steile walkanten, waardoor geen visuele verstoring door hekwerken ontstaat.

Huis Rijsbergen. Kunstenaar, techniek en vindplaats onbekend. Laatste kwart 18de eeuw. Zicht op de noordgevel. Huis met gewolfd zadeldak en aangebouwde torentjes. Achter het linker torentje is een uitbouw te zien. Op dit schilderij is geen sprake van bosaanplant achter en opzij van het huis. Bovendien ontbreekt een toegangslaan. Dit schilderij is waarschijnlijk geschilderd vóór de tijd van Banck (voor 1860) want er zijn geen bossen achter het huis te zien.

De familie Stachouwer kocht het eiland ‘als heerlycheijt van het Eilant Schiermunckoogh’ (met ‘heerlijke rechten’ o.a. het zeerecht en het jachtrecht) omstreeks 1640 van de Friese Staten, nadat het eerst tot 1580 in bezit was geweest van de kloosterorde van Cisterciënzers. Zij bewoonden de abdij Klaarkamp te Rinsumageest ten zuidwesten van Dokkum en hadden op Schiermonnikoog hun ‘uithof’, die in de middeleeuwen bij laag water te voet bereikbaar was. Zo gek en ver was dat dus niet. De Cisterciënzers staan in heel Nederland bekend om hun ontginningen. Hierdoor werd het land geschikt gemaakt voor veeteelt en akkerbouw. De grijze monniken van Schiermonnikoog (schier duidt op hun grijze pijen en oog betekent eiland) hebben het eiland bewoonbaar gemaakt.

Na de familie Stachouwer ging het eiland en ook het slot in 1858 in andere handen over (na twintig jaar in bezit te zijn geweest van Gerrit Fenenga; maar deze verkoop aan Fenenga is niet notarieel vastgelegd). De Nederlandse jurist en letterkundige Mr. John Eric Banck (1833-1902) werd de nieuwe eigenaar. Hij is vooral bekend geworden door het aanleggen van de zuidelijke zeedijk als bescherming tegen het water van de Waddenzee en door ontginning van een deel van het eiland (Banckpolder). Hij liet de duinen verstevigen door ze met helm te beplanten. Ook was hij een van de oprichters van de Zeevaartschool en liet hij het Badhotel bouwen. En wat Rijsbergen betreft ‘renoveerde’ hij het gebouw, met gevolg dat de gevel een neo-classicistisch uiterlijk heeft gekregen. Volgens Winkler Prins werden de torentjes in Banck’s tijd afgebroken en kwamen er kleine huisjes (soort koepeltjes) voor in de plaats.

Huis Rijsbergen, ca. 1925. Prentbriefkaart

 In 1893 kocht Hartwig Arthur Berthold graaf Von Bernstorff, lid van de Duitse Rijksdag,  het eiland Schiermonnikoog en het slot van Eric Banck. Drie generaties Von Bernstorff kregen het eiland achtereenvolgens in bezit; het bleef wel Nederlands grondgebied, onder Nederlands bestuur. De familie kwam graag naar Schiermonnikoog en genoot van Rijsbergen als zomerhuis en als jachtslot. De laatste Von Bernstorff is begraven op de gemeentelijke begraafplaats achter de kerk.

Graven van de Von Bernstorff-familie. Rechts (gedeeltelijk te zien) de grafsteen van Bechtold Eugen Von Bernstorff, die het eiland en het huis Rijsbergen in 1945 moest opgeven; links die van zijn vrouw Ursula. De middelste steen is een herinnering aan de tijd dat de familie Von Bernstorff het eiland in bezit had. Foto Carla Oldenburger

Na de Tweede Wereldoorlog werden Duitse goederen (i.c. het bezit van Bechtold Graaf Von Bernstorff) door Nederland geconfisqueerd. Het eiland en huis Rijsbergen kwamen in bezit van de Nederlandse Staat (Dienst Domeinen). Het beheer van het eiland kwam in 1988 in handen van Staatsbosbeheer, welke dienst het vervolgens overdroeg aan de Ver. Natuurmonumenten. Het hele eiland Schiermonnikoog werd toen aangewezen als natuurreservaat. Het huis viel onder beheer van Rijksgebouwendienst. Het gebouw ging functioneren als jeugdherberg (NJHC) tot 1992. In dat jaar werden huis en een deel van het terrein verkocht aan de heer Victor Claessens en mevrouw Els Claessens. Zij renoveerden het interieur (1992-1993). Een bijzondere ontdekking was toen dat diverse scheepsonderdelen uit het verleden bij de bouw van het huis gebruikt werden voor de balkenconstructies. Huis Rijsbergen werd zo tot een geliefd hotel omgetoverd.

In 2019, dienden de Cisterciënzer monniken uit Abdij Sion zich als kopers aan. Zij waren van dezelfde orde, de Cisterciënzers, als de monniken die in de middeleeuwen vanuit Abdij Klaarkamp naar Schiermonnikoog trokken. Zij hebben hun abdij Sion in 2015 moeten verlaten omdat ze met vijf monniken het beheer van deze grote abdij niet meer aan konden. We hebben even naar ze gezwaaid, maar vanwege corona mochten we elkaar niet ontmoeten.

We hopen over niet al te lange tijd het huis en de monniken nog eens te bezoeken om samen met hen over de 18de eeuwse aanleg van Rijsbergen te praten en hen enthousiast te maken voor het aanleggen van een Benedictijnse kloostertuin.

Literatuur:

  • Claessens, Els. Rijsbergen, van burcht tot klooster. Uitgave Cultuurhistorische Vereniging ’t Heer en Feer, Themanummer 2019. 
  • Mellema, L. Schiermonnikoog: lytje pole. 1973/1981.
  • Winkler Prins, A. Geschiedenis en beschrijving van het eiland Schiermonnikoog. Amsterdam, 1867 [na een bezoek aan Rijsbergen in de jaren dertig van de 19de eeuw].