Categoriearchief: Oudheid

Terugblik op mijn klassieke opleiding

Zaterdag 30 november 2024 heb ik als ‘oude knar’ de reunie van mijn gymnasium (Utrechts Stedelijk Gymnasium) bijgewoond. Het deed me meer dan de vele voorafgaande keren. Mijn leeftijd zal daar wel debet aan zijn. Al eerder had onze klas (eindexamen 1960) een schrijf-project gelanceerd, met als doel enige korte verhaaltjes over onze schooltijd te verzamelen en die kort voor de dag van de reunie rond te sturen. De respons was miniem en of dit rondsturen nog zal gebeuren weet ik niet, hopelijk wel. Maar vandaag, na de reunie van gisteren, lijkt me een geschikte dag om mijn verhaal op onze website te plaatsen.

MIJN GRIEKS-ROMEINSE ERFENIS

In 1952 deed ik toelatingsexamen voor het Utrechts Stedelijk Gymnasium, in die tijd nog vaak Hieronymusschool genoemd naar de heilige Hieronymus (1367-1398), een van de patronen van de Broeders des Gemenen Levens, die het onderwijs volgens de leer van de Moderne Devotie wilden verbeteren.

Hieronymusschool van de Broeders des Gemeenen Levens in 1680. Gevestigd aan de Kromme Nieuwe Gracht te Utrecht

Ik had als toekomstige gymnasiast thuis in de Encyclopedie opgezocht wat het woord gymnasium eigenlijk betekende en wat je geacht werd daar te leren, en míjn conclusie was dat men op een gymnasium latijn leerde spreken (Latijnse School) en dat het woord gymnasium afgeleid was van het Griekse woord γυμνοσ, dat naakt betekent. In de twee weken durende proefklas werd dit idee gelukkig op tijd bijgesteld en vervlogen mijn nare dromen over een klas vol naakte jongens en meisjes. Daardoor bleek ook wel tegelijkertijd dat mijn brein nog lang niet toe was aan het denk-niveau van een gymnasiumleerling, en werd ik dat jaar dan ook door de school nog niet toegelaten. 

Het volgend jaar ging dat gelukkig beter, hoewel ik toen steeds aan mijn overgrootvader moest denken. Hij deed in 1865 zijn apothekersexamen, en mij kwelde toen de vraag waarom moest hij eigenlijk latijn leren en geldt dat dan ook voor mij? Ik citeer één zinnetje uit het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1863 (7), ‘De bevoegdheid van leerlingapotheker wordt verkregen na het afleggen van een examen. Dit examen betreft de beginselen der Nederlandsche en Latijnse talen en der rekenkunde…”, en dit is dan pas het leerling-examen. Ik was overtuigd; ik wilde ook naar het gymnasium, weliswaar geen apotheker worden, maar het feit dat er studies waren waar je de Latijnse taal machtig voor moest zijn, was voor mij genoeg. Ik wilde later misschien kunstgeschiedenis gaan studeren, en ik begreep nu wel dat de kennis van klassieke talen en de klassieke cultuur dan onmisbaar zou zijn. Dus op naar het gymnasium, maar welke school dan, het Stedelijk, het Christelijk of het Bonifatius?

Ons gezin was eind 1945 van Amsterdam naar Utrecht verhuisd. Mijn ouders hadden zich georiënteerd over een geschikte lagere school voor mij en dat werd de Hervormde Burger School (kortweg Dompleinschool), een brede school voor Kleuter- en Lager- en Mulo-onderwijs van de Marnix Stichting, genoemd naar de calvinist Philips Marnix van St. Aldegonde (1540-1598). Jammer maar waar, de school leidde niet voldoende goed op voor h.b.s. en gymnasium, zodat ik nog een jaar op de Puntenburgschool (openbaar lager onderwijs) terecht kwam van waar veel leerlingen naar het openbaar middelbaar onderwijs doorstroomden. Dus viel ook voor mij de keus op het Openbaar Stedelijk Gymnasium. Toch is de middeleeuwse omgeving van het Domplein en het Pieterskerkhof altijd zeer belangrijk voor mij gebleven. Juist mijn gymnasium-opleiding heeft mij doen beseffen wat de betekenis van de Domkerk en de Pieterskerk, van de Domtoren en de pandhof en niet te vergeten van de 14de eeuwse wandschildering (in de aula / Marnixzaal) van de Dompleinschool waard is.

Utrechts Stedelijk Gymnasium, sinds 1932 gevestigd aan de Homeruslaan (42). Architect J.J. Planjer. Op de gevel staat: Civ(itas) Traj(ectum) Gymnasium

De mooiste vakken op het gymnasium waren voor mij grieks, biologie en nederlands èn de kennismaking met  filosofie en kunst- en cultuurgeschiedenis; ik was geen uitgesproken α of β. Ik herinner me de lessen latijn door de rector, J.A.G. van der Veer, die volgens mij soms expres afdwaalde om dan scherpzinnige vragen te kunnen stellen die nog scherpzinniger door mijn klasgenoten Wouter Koning en Eise Postma werden beantwoord. Een Latijnse les ging op die manier heel vaak over in een lesuur filosofie en een soort van maatschappijleer (politiek), spontaan en levendig, en ik als logisch denker, kon dat zeer waarderen. Bovendien was het een spel tussen de rector en de leerling, met als inzet Plato, of Aristoteles, of Francis Bacon of om het dichter bij huis te houden Sartre of Freud. Prachtige lessen, als je de stof tenminste kon begrijpen, want dat was niet altijd even makkelijk. Toen wist ik er helemaal niets van, maar het zette wel aan tot nieuwsgierigheid. En de aanleiding tot deze gesprekken  -meestal een zinnetje uit Cicero of Livius-  werd bewaard tot de volgende les, we hadden tenslotte elke dag één of twee uur latijn en grieks. Heel jammer natuurlijk dat die vakken toen niet officieel werden gedoceerd. Ik deed β-eindexamen, maar in de jaren vijftig kon je met β geen vreemde talen, geen kunst-geschiedenis en geen rechten studeren; heel jammer, een echte gymnasiast (alfa) was ik niet.

Voor mij dus geen kunstgeschiedenis of archeologie, het werd biologie (RUU) met hoofdvakken biohistorie, gedefinieerd als ‘de relatie tussen mens, plant en dier in de loop van de cultuurgeschiedenis’ en vegetatiekunde. Dat hield o.a. in alle inheemse planten net als mijn overgrootvader kunnen benoemen, in mijn geval in de Linneaanse binaire nomenclatuur. Hetzelfde gold voor dieren, maar dat betrof alleen die dieren waarmee gewerkt werd (in mijn geval o.a. loopkevers van het geslacht Cicindela, uit de familie Carabidae). De planten uit de tuin van George Clifford (in Heemstede op de buitenplaats De Hartekamp), waren door Linnaeus in het latijn beschreven in het boek ‘Hortus Cliffortianus’ (1737); zij waren een belangrijk deel van mijn latere onderzoek naar de planten die ik zou aanbevelen voor de beplanting van de tuinen van Paleis Het Loo (aanleg in neo-classicistische stijl, 1980-1984). 

Als ik de discuswerper (mini-kopie) in mijn boekenkast zie staan, denk ik meteen aan de hal van het oude gymnasium in de Homeruslaan. Wat een geluk dat ik op deze school heb gezeten en een Grieks-Romeins erfenisje heb mogen ontvangen. Op school kwam ik niet veel verder dan Caesar, Cicero, Livius en Homerus, maar in mijn werkzame leven werden Vergilius (Bucolica en Georgica) en Plinius d.J. (Brieven aan Appolinarius) en Albertus Magnus als commentator van de werken van Aristoteles en natuurlijk ook uit latere tijd de plantkundigen Clusius, Lobelius en Dodonaeus mijn helden. 

Utrechts Stedelijk Gymnasium, sinds 2011 gevestigd aan de Ina Boudier Bakkerlaan (7)

Natuurlijk is studeren zonder kennis van latijn en grieks en cultuurhistorie ook mogelijk, maar wel veel oninteressanter. De studie biologie was voor mij een logisch gevolg van mijn gymnasium-opleiding. Ik ben enorm dankbaar dat ik heb kunnen ervaren wat de klassieken voor de moderne mens kunnen betekenen.  

Vivat Crescat Floreat nostrum gymnasium (30 november lustrum CX).

Carla Oldenburger-Ebbers 

Mei-vakantie in Italië en Amsterdam

(284) Wij zijn met vakantie, maar willen onze trouwe lezers ook wel laten mee genieten met enkele mooie en interessante natuur en kunst die we zoal tegenkomen. Juliet reist in Italië (foto’s Paestum en Villa Oplontis) en Carla zit op het werkadres in Amsterdam (foto’s Rijksmuseumtuin en Tulpen ‘Museum’) Enige foto’s zeggen meer dan woorden.

Zie ook het al eerdere geplaatste Bericht op 28 april, https://www.oldenburgers.nl/2022/04/28/tuin-van-de-hesperiden-in-de-villa-poppaea-villa-oplontis/

Juliet in Paestum. Foto Walther Schoonenberg
Villa Oplontis in Oplontis. Pauw in aviarium. Foto Walther Schoonenberg
Villa Oplontis in Oplontis. Foto Walther Schoonenberg
Tulpen voor de deur van het Tulpen ‘Museum’ op de Prinsengracht te Amsterdam. Foto Carla Oldenburger
Deeltuin Rijksmuseum. Voorzijde links. Foto Carla Oldenburger
Detail voorgaande foto

Tuin van de Hesperiden in de Villa Poppaea / Villa Oplontis)

(281) Juliet is met vakantie in Zuid-Italië. Zij gaat o.a. de villa’s en tuinen en fresco’s in Pompeï, Herculaneum en Oplontis (tegenwoordige naam Torre Annunziata) bezoeken. Oplontis ligt tussen Herculaneum en Pompeï, aan de baai van Napels.

Zoals iedereen waarschijnlijk wel weet bevatten de fresco’s in de Pompejaanse villa’s schitterende dieren- en planten-afbeeldingen, maar die van Oplontis zijn minder bekend misschien, of ze worden in één adem genoemd met Pompeï, zodat men zich niet altijd realiseert dat het om meer locaties gaat. Zie hieronder op het kaartje de ligging van de Romeinse plaatsen aangegeven.

Het grijs aangegeven gebied waar de uitbarsting van de Vesuvius in 79 AD zijn sporen heeft nagelaten. Foto Wikipedia

De villa, die Juliet gisteren bezocht, heeft de naam Poppaea meegekregen, genoemd naar de tweede vrouw van Nero, Poppaea Sabina. Men denkt dat zij of haar familie de eigenaar van deze villa was. De villa is bekend door de fresco’s van de tweede en derde Pompejaanse stijl.  Het huis bestaat uit een grote ontvangsthal, waarachter een peristylum (een centrale open hof door zuilen omgeven) en een atrium (overdekt woonvertrek) liggen. Grenzend hieraan ligt het caldarium (de baden). Annex liggen tuinen en een groot zwembad. Vanuit het zwembad kon men ook het viridarium (een tuin in de open lucht met een collectie levende bijzondere planten) zien.

Oplontis. Villa Poppaea en annex–liggende tuinen. Foto Wikipedia

Waarom zijn de tuinen in de door lava bedolven stadjes aan de baai van Napels nu voor ons zo interessant? Omdat de Romeinse vorm van de tuinen en de ‘relatie van tuin tot huis’ in de geschiedenis van de tuinarchitectuur zo bepalend (uitgangspunt voor classicistische tuinen) is geweest en omdat we uit de muurschilderingen kunnen leren wat de Romeinen in die tijd in hun tuinen kweekten. Natuurlijk is daar ook archeologisch veldonderzoek voor nodig, maar de muurschilderingen geven ons zeker aanvullende resultaten.

Oplontis. Villa Poppaea. Heracles in de tuin van de Hesperiden. Foto Walther Schoonenberg
Oplontis. Villa Poppaea. Fresco met pauw in peristylum (?). Foto Walther Schoonenberg

Op bovenstaande foto’s ziet men Heracles afgebeeld in de tuin van de Hesperiden (met bomen met gouden appels). Deze schildering is in de zgn. Derde stijl of Decoratieve stijl (25 v.C. – 40 A.D.). De afbeelding van de boomstammen en het gebladerte is realistisch en modern voor die tijd, alhoewel de bomen niet op citrusbomen (gouden appels) lijken. In de late Middeleeuwen zijn de boomvormen van Giotto overheersend en bepaald niet realistisch. Pas in de renaissance, in de tijd van de Vlaamse Primitieven wordt de natuur weer realistischer afgebeeld. Op de tweede foto zien we een pauw. Of deze in een kooi of volière (aviarium) gehouden werd of los in het peristylum zich kon bewegen is niet duidelijk. Hier zien we misschien de zuilen rond het peristylum.

Op de laatste foto wijst Juliet in een villatuin in Oplontis naar een versteende stronk van een verbrande boom. Even dichter bij het huis staat een versteende boomstam.

Juliet wijst naar een versteende boomstronk in Oplontis. Foto Walther Schoonenberg

Tenslotte, n.a.v. deze Romeinse resten wil ik graag nog even op enkele oude boeken wijzen die terugwijzen naar de tuin van de Hesperiden en de tuin van George Clifford in Heemstede (De Hartekamp). In het boek van Commelyn worden alle bomen met gouden appels (limoenen en sinaasappels en citroenen) afgebeeld, genoemd en beschreven die in 1676 in Nederland bekend waren. Het boek van Linnaeus, het Viridarium Cliffortianum beschrijft alle levende planten die in de tuin van George Clifford, op de buitenplaats De Hartekamp, werden gekweekt. in zijn boek Hortus Cliffortianus daarentegen worden veel méér planten beschreven, maar dat gaat alleen over herbarium-exemplaren.

Johannes Commelyn (1629-1692). Nederlantze Hesperides, dat is, Oeffening en gebruik van de limoen- en oranje- boomen; gestelt na den aardt, en climaat der Nederlanden. Amsterdam, 1676, 1684.

Carolus Linnaeus. Viridarium Cliffortianum: in quo exhibentur plantae omnes, quas vivas aluit Hortus Hartecampensis annis 1735, 1736, 1737.

Titelpagina Nederlandse Hesperides / Jan Crommelyn. 1676. Scan Bibliotheek WUR