Categoriearchief: Bomen

Wie is de ‘Schrijver der Flora’?

Op de weblog van Cascade Tuinhistorisch Genootschap las ik een aantal jaren geleden (15 april 2016) dat alle drie delen van het boek Nederlandsche Tuinkunst (1837-1838), uitgeven door de Gebroeders Diederichs te Amsterdam,  digitaal zijn te raadplegen. Klik hiervoor op de hierboven aangehaalde groene titel.

Dit boek is onder schuilnaam geschreven, namelijk door de Schrijver der Flora.  We kunnen hieruit concluderen dat deze anonyme schrijver al eerder een botanisch werk heeft afgeleverd onder de titel Flora. Als we zoeken op naam van de uitgever ‘Gebroeders Diederichs en Flora’, zien we dat het gaat om Flora Jaarboekje voor Bloemliefhebbers en Bloemkweekers (1837). Het derde deel van Nederlandschen Tuinkunst is ook apart uitgegeven, nu door de uitgever Loosjes te Haarlem, als apart deel van het Tijdschrift ter Bevordering der Nijverheid, onder de titel Dagboek voor Boom- en Bloemkweekers, Hoveniers en Warmoezeniers (1840), ook weer met de vermelding “door den Schrijver der Flora”. Een van de samenstellers van dit Tijdschrift was de welbekende hoogleraar in de Botanie en Landhuishoudkunde aan de Universiteit van Groningen, Prof. H.C. van Hall.

Het intrigeert mij al jaren dat ik niet weet wie de schrijver is van dit genoemde uitstekende bruikbare praktische handboek. Wie zou dat kunnen zijn? Misschien ging de auteur er van vanuit dat iedereen dat wist, maar een kleine twee honderd jaar later na verschijnen van dit handboek weet echt  niemand dat meer. Zie ook het artikel van Jan Holwerda in  Cascade Bulletin 23 (2014), nr.1, p. 42-44.  

Ik ken natuurlijk de naam van de botanicus H. C. Van Hall (1801-1874), die samen met Jan Kops (1765-1849) de delen 5 t/m 8 (1828-1844) van de Flora Batava samenstelde. Uitgever J.C. Sepp en Zn. Om dit puzzeltje op te lossen dacht ik niet meteen aan de Flora Batava omdat deze Flora de wilde planten van Nederland beschrijft, terwijl de Nederlandsche Tuinkunst echt een handboek is bedoeld voor bloemkwekers,  tuinbazen en tuinliefhebbers, hoewel de ‘beoefenaars der plantenkunde’ op de titelpagina als eerste doelgroep worden genoemd.  Van Hall was ook nog de schrijver van een eerdere flora, de Flora Belgii septentrionalis sive Index plantarum indigenarum of in het nederlands Flora van inheemse planten van Noord-Nederland, uitgegeven te Amsterdam bij dezelfde uitgever als van de Flora Batava, J.C. Sepp en Zn. in 1825. Ook dit boek beschrijft wilde inheemse planten.

Van Hall is dus bekend van twee wetenschappelijke flora’s met als eerste titelwoord ‘Flora, beide uitgegeven door J.C. Sepp en Zoon èn van het werk Nederlandschen Tuinkunst, uitgegeven door de Gebr. Diederichs, beide uitgevers gevestigd te Amsterdam. Het blijkt dat de gebroeders Diederichs uitgevers zijn van meer populaire werken (opgesomd in dbnl.nl). Wat wel vaker gebeurde is dat wetenschappers hun werk ook onder de aandacht wilden brengen van de gewone man; het zou kunnen zijn dat Van Hall daarom het derde deel van Nederlandsche Tuinkunst bij Diederichs publiceerde, een veel minder wetenschappelijke werk, bedoeld voor tuinlieden in de praktijk. Hij had zijn wetenschappelijke naam hoog te houden, dus verlaagde hij zich misschien niet graag tot de praktische kant van het vak en moest de term Schrijver der Flora insiders weer naar zijn wetenschappelijke werk verwijzen. Het is misschien een aardige theorie, maar geen bewijs. We blijven zoeken en speuren

Kasteel Slangenburg te Doetinchem

Omdat Kasteel De Slangenburg vanaf dit Pinksterweekend 2024 wordt opengesteld, is  onze beschrijving van tuin en park van De Slangenburg hier (bijna onveranderd) overgenomen uit de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur , deel 2, uit 1996:

“Omstreeks 1675 werd het vijftiende-eeuwse huis de Slangenburg in opdracht van Frederik Johan van Baer verbouwd tot een symmetrisch huis met twee hoektorens en twee zijvleugels. In diezelfde tijd werden een nieuwe oprijlaan (Kasteellaan) en een trapeziumvormig lanenstelsel aangelegd met bossen en bouw- en weilanden tussen de lanen. Het lanenstelsel, dat omstreeks 1679 voltooid was, is tot heden toe bewaard gebleven. De ruim 1,5 km. lange oprijlaan staat loodrecht op de voorgevel van het huis en vormt met vier gegraven visvijvers, gelegen binnen het lanenstelsel, de middenas van het ontwerp. Het trapezium beslaat 135 hectare. De vorm van het voorplein dateert eveneens uit omstreeks 1675.

De Slangenburg Doetinchem , 1774. Trapeziumvormig lakenstelsel. Noorden rechts

Op twee achttiende-eeuwse bedrijfskaarten van het landgoed zijn binnen het lanenstelsel bouwland, weiland en bos getekend, terwijl binnen de gracht het huis en de moestuinen staan aangegeven. Het grondgebruik is tot op heden nagenoeg hetzelfde gebleven. Binnen de grachten ten noorden en ten westen van het huis lagen 16 tuinvakken voor moeskruiden, vruchtbomen en bloemen. De vier vakken achter het huis,  waarop men vanuit het huis uitzicht had waren bestemd voor sierplanten.

Kaart De Slangenburg Doetinchem 1796.Rondom trapeziumvormig lakenstelsel. Noorden rechts.
Slangenburg Doetinchem, 1752. Detail rondom het huis 16 tuinvakken. Noorden rechts

Deze siertuin werd omstreeks1799 veranderd in een kleine landschappelijke aanleg met slingerpaden, sierstruiken en een aantal exotische bomen. In het parkdeel achter het huis is nog steeds deze bijzondere aanplant te vinden, waaronder een oude tulpenboom en drie zeer oude bruine beuken.

Ontwerp Hugo Poortman 1894.

In 1894 ontwierp de tuinarchitect H.A.C. Poortman geometrische tuinen binnen de gracht. Het is duidelijk dat de indeling van de tuinvakken benoorden en westen van het huis veranderd zijn van moestuinvakken in siertuinvakken. Ten zuiden van het huis is door Poortman een ruime landschappelijke wandeling uitgezet. Ten noorden van het huis zijn tegenwoordig nog de contouren van een vroeg achttiende-eeuws sterrebos te vinden onder een zwaar beukenbos. 100 jaar later werkte bureau Copijn Utrecht hier i.v.m. reorganisatie-werkzaamheden.

Voor de wandelaars zijn gemarkeerde wandelroutes uitgezet en er zijn picknickplaatsen, een natuurkampeerterrein en een hertenkamp aan het terrein toegevoegd. Het landgoed wordt beheerd door Staatsbosbeheer. De voormalige paardenstal op het voorplein is ingericht als bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer, met onder meer informatie over de historie en het beheer van het landgoed.”

Advies voor een goede voorbereiding op de geschiedenis van tuin en park De Slangenburg, zie Het Landgoed Slangenburg, een gaaf bewaarde Nederlandse barokaanleg uit 1679 / Drs Trudi W. Woerdeman. 

Nogmaals de vogelvlucht van Sparrendaal Driebergen, om nauwkeurig te bestuderen

Prachtige vogelvlucht van SPER-EN-DAAL te Driebergen, 1758,  vier jaar na de aanleg. Zie voor een korte beschrijving het vorige Bericht.

In dit tweede bericht wordt de vogelvlucht in hogere resolutie weergegeven. Nu geschikt om de kleine taferelen te bestuderen.   Zie de toegangslaan die achter het huis doorloopt als zichtlaan, de vele andere lanen, boomgaarden, moestuinen, akkers en sterrenbos ver achter het huis.

Dank aan de Ver. Hendrick de Keijser!

Buitenplaats Sper-en-daal Driebergen, 1758. Pentekening. Coll. Ver. Hendrick de Keijser

Sparrendaal te Driebergen in 1754. Vogelvlucht gerestaureerd

Buitenplaats Sparrendaal (Sperendaal) kwam in 2000 in eigendom van de Ver. Hendrick de Keyser. In 2001 raakte ons bureau betrokken bij een eerste adviesaanvraag van tuin en park. We maakten toen een quickscan, waarbij we ons licht lieten schijnen over de eerst gewenste aanpak wat betreft tuin en park en een herstel-plan voor het voorplein.

Vogelvlucht en 18 prenten rondom, getekend door Abraham Dirksz Verrijk en Dirk Abrahamsz Verrijk in 1758, in opdracht van Jacob van Berck en Susanna de Leu de Wilhelm. Collectie Ver. Hendrick de Keijser.

De Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 2, 1996, tekst Carla Oldenburger) zegt het volgende over deze plaats (tekst waar nodig veranderd en aangevuld): “In 1754 werd het huidige huis Sparrendaal in opdracht van de burgemeester van Utrecht Jacob van Berck, gebouwd in Lodewijk XV-stijl.  De slangemuur zal uit deze tijd dateren.  In de holtes van slangemuren, meestal gelegen op het zuiden, kweekte men leifruit dat extra warmte nodig had. Déze slangemuur is beplant met leiperen, moerbei, perziken, vijgen en oude klimrozen. In die tijd was Sparrendaal een zeer uitgestrekt landgoed met bos- en heidegronden, zoals op de vogelvluchtkaart hierboven is te zien. Een doorgaande zichtas, gevormd door lindelanen vóór en achter het huis en een dwarsas voor langs het voorplein gelegen, kenmerken de aanleg rond 1750. In de zeventiende eeuw had het terrein tot de jachtgebieden van stadhouder Willem III behoord.

Detail van de vogelvluchtkaart boven.

In het begin van de negentiende eeuw waren er op Sparrendaal een hermitage en een koepel op een bergje aanwezig. Thans zijn er aan tuinsieraden nog een Zwitserse brug en een houten koepel. In 1848 kwam het goed in bezit van het latere aartsbisdom van Utrecht. Op het terrein werd nu het Groot-Seminarium van Rijsenburg gebouwd. Huis Sparrendaal werd het verblijf van de aartsbisschop van Utrecht, Mgr J. Zwijsen. In de as van het Groot- Seminarium werd in 1909 een neogotisch gedenkteken opgericht ter nagedachtenis aan de priester-staatsman Mgr dr H.J.A.M. Schaepman, hoogleraar aan het seminarie. Het monument is geïnspireerd op de Scaligergraven te Verona, die omstreeks 1900 zeer in de belangstelling stonden.

In 1954 kwam Sparrendaal in bezit van de gemeente Driebergen-Rijsenburg en kreeg als bestemming gemeentehuis. Onder leiding van ir. J.B. baron van Asbeck werden het huis, de tuin en het omringende parkbos aangepast gerestaureerd. In de tuin achter het rechter bouwhuis vindt men nu een loofgang en kunstig gesnoeide loofwerken van buxus. In 1985 is de tuin van Sparrendaal gerenoveerd. Er zijn toen een heemtuin, een boomgaard en een kleine kruidentuin aangelegd. In het najaar van 1989 is ook een rozentuin ingericht.

Het Groot Seminarie is afgebroken en op de as van dit complex is een modern appartementencomplex verrezen in de vorm van een een halfcirkelvormig gebouw. Dergelijke complexen worden ook wel aangeduid met de klassieke naam ‘villa suburbana’, naar Romeins voorbeeld van een villawoning in de nabijheid van een stad.

Juliet Oldenburger. Tekening gericht op vernieuwing van het voorplein: Nieuwe bomen-aanplant vóór en opzij van het huis en Bassin in centrum van voorplein. 2004

Ons bureau droeg ideeën aan om het groen een meer rococo-karakter te geven, in de stijl van Sparrendaal in 1758, zoals aangegeven op de vogelvluchtkaart. Deze zijn tot heden niet gerealiseerd. De vogelvlucht is nu na restauratie weer leesbaar, zodat een waardestelling en een visie op basis van de gerestaureerde kaart met ‘gezichten’ rondom, tot een meer verantwoord advies wat betreft de 18de eeuwse tuinonderdelen kunnen leiden.

Het voorplein is tijdens de laatste restauratie van het huis (voltooid in 2002) opnieuw in ogenschouw genomen. In de rij lindes rond het voorplein zijn wat gaten gevallen. Het dilemma was òf de toestand zo behouden òf bomen inboeten òf rigoureus bomen kappen en vernieuwen, altijd  een zeer gecompliceerd probleem. Wij gaven een advies, dat door de tekening van het voorplein hierboven wordt ondersteund.  Helaas is er sindsdien geen uitvoeringsbesluit genomen.

NB. Indien een hogere resolutie van de kaart wordt verkregen, zullen we de bovenstaande vervangen.

Juliet bestudeert de bloei in het Bloesempark (Amsterdamse Bos)

Het Bloesempark in het Amsterdamse Bos staat volop in bloei.  400 kersenbomen (Sakura) staan te pronken en lokken alle Amsterdammers naar dit prachtige oord. Juliet heeft een moment gevonden vandaag dat er nog niet veel bezoekers zijn. Maar pas op, in het weekend  zal dat anders zijn. Gelukkig is de drukte maar ca. 4 weken per jaar, daarna keert de rust weer terug. In het voorjaar kun je er genieten van de prachtige bloesems en het hele jaar door ademt de plek een bijzondere sfeer. In mei zijn de kersenbomen omsloten door een paarse kring van bloeiende rododendrons.

Juliet in Bloesempark (Amsterdamse Bos). Vroege bloei dit jaar, 26 maart 2024. Foto Walther Schoonenberg
Bloesempark in Amsterdamse Bos-2. Foto Walther Schoonenberg

Alweer meer dan twintig jaar geleden, in 2000, is het Bloesempark ontstaan. De betrekking tussen Japan en Nederland bestond 400 jaar en de Japanese Women’s Club schonk om die reden 400 bomen (Prunis × yedoensis) aan de Gemeente Amstelveen. Alle bomen in het symmetrische park hebben een naam gekregen, 200 bomen kregen een Japanse vrouwennaam, en de andere 200 bomen hebben een Nederlandse vrouwennaam gekregen (overgenomen amsterdamsebos.nl).

Cascade Ronde Tafel Conferentie: interessante lezingen en gezelligheid

De Cascade Ronde Tafel Conferentie (jaarlijks  op PalmPaasZaterdag) was weer een groot succes. De zaal was geheel gevuld met vrolijke mensen, allemaal geinteresseerd in tuin- en landschapshistorie. Het vaste programma luiddet: Lunch, Welkom, ca. 5-6  voordrachten, borrel. De vaste plaats van bijeenkomst is tegenwoordig Huis Sonsbeek, maar wegens een verbouwing was het dit jaar in het Water Museum vlakbij.

Henk Barkhof vertelt over de plannen van Wijk De Maten in Apeldoorn-Oost. Cascade RTC 2024.

De eerste lezing ging over het uitbreidingsplan De Maten in Apeldoorn- Oost, dat speelde in de jaren zeventig van de vorige eeuw. De voormalige gemeente-tuinarchitect Henk Barkhof vertelde geheel in jaren-zeventig-stijl (mèt gekleurde lichtdrukken en zonder dia- of power point presentatie), hoe de plannen voor de nieuwe wijk waren ontstaan en gegroeid en vooral ook over de bomenlanen (welke soorten)  en dat er nu na 50 jaar al weer hele lanen waren vervangen of verdwenen. Hij voreg zich ook af hoe die bomenlanen in de toekomst er uit zouden gaan zien. Zelf denk ik dat het de toekomstige beplantingen veel meer rekening zal worden gehouden met soorten/variëteiten die tegen een droog of juist nat klimaat kunnen en met het planten van vooral inheems hout.

Voor vergelijking met de situatie van hetzelfde gebied in 1975 (links) en in 2024 (rechts) heb ik hieronder een vergelijkingskaart toegevoegd.

De volgende lezingen hadden als onderwerp: Doris Hattink over Daniel marot’s tuinontwerpen; Jan Holwerda over het landgoed  Moretusbos / Ravenhof (gem. Woensdrecht), ook wel Klein Versailles in Putte genoemd. Jan lichtte de hele geschiedenis toe met vooral prachtige hoogtekaarten; Martin van de Broeke over de Zeeuwse kweker / tuinarchitect Pieter Schuppens (1769-1850); en tenslotte Willem Zieleman (tuinbaas Paleis Het Loo) over de binnentuin van paleis Het Loo op basis van een schets van Pierre Cuypers.

Tuinprent van Laurens Scherm naar Daniel Marot. Bloeien hier lelies?

Een zeer geslaagde bijeenkomst. Tot het volgende evenement,  21 juni Midsummernight op een buitenplaats in Noord-Brabant.

Zie voor meer foto’s de Cascade website en het foto-album van Theo Kralt.

De archieven van de Fraelemaborg geven geheimen prijs. Tentoonstelling ‘Door de Bomen’

Gezicht via de vijver op de achtergevel van de Fraeylemaborg. Coll. Fraeylemaborg
Langzaam maar zeker zullen de archieven van de Fraeylemaborg zich openbaren. Vele onderzoekers hebben daar jaren opgewacht. Het eerste deel van de “Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur is in 1995 bij Uitegeverij De Hef verschenen (auteurs Carla Oldenburger, Anne Mieke Backer en Eric Blok). Hierin staan  een aantal tuinplattegronden genoemd en beschreven en toegeschreven, waarvan niet bekend was door welke tuinarchitecten ze zijn gemaakt, in welk jaar ze waren geproduceerd, en wie de opdrachtgever was geweest. Hopelijk gaan deze vraagtekens nu binnenkort worden opgelost.
Lees de onderstaande beschrijving uit 1995, aangepast voorzover nu bekend:
Een lange oprijlaan leidt naar de Fraeylemaborg, een symmetrisch huis met een asymmetrisch geplaatste toren. Op het voorplein staan een schathoes – oorspronkelijk een veestal – en een koetshuis; over de ophaalbrug bewaken Herakles en Pallas Athene de toegang. De Fraeylemaborg is ontstaan uit een steenhuis, een versterkt huis van een Ommelander hoofdeling, die zich vele malen tegen de stad moest verzetten. In 1690 kwam mr. H. Piccardt in het bezit van de borg. Hij was geheim kamerheer van Lodewijk XIV en een vriend van koning-stadhouder Willem III, die beiden de Frans classicistische tuinaanleg zeer waardeerden.
Ook de tuinen van Fraeylemaborg werden in deze Franse stijl aangelegd. Een reconstructie-tekening -hieronder afgebeeld- gemaakt door Anco Wigboldus (1900-1983) verduidelijkt de situatie. Hierop is te zien dat de hoofdas, van noordwest naar zuidoost, voor en achter het huis nog steeds het hele park beheerst.

Een later landschappelijk ontwerp van de buitenplaats (tot heden is dit ontwerp gedateerd rond 1800 en worden als ontwerper J.G. Michael of J. D. Zocher sr. of G.A.Blum genoemd) laat zien dat  twee schuine zichtlanen, een landschappelijke vijver evenwijdig aan de achtergevel van het huis en twee ronde bassins op de hoofdas, de structuur van het park bepaalden.  Het echtpaar Hora Siccama- De Sandra Veldtman heeft de geadmitteerde landmeter F. N. van Hulten, in december 1821 de aanleg  laten optekenen zodat eerdere detailontwerpen door hem werden vastgelegd, zoals het padenpatroon, de vijverpartijen, tuinen, appelhoven, een bloementuin en zelfs graanvelden. Ook valt op dat de Engelse aanleg achter in het park, zoals eerder ontworpen door G.A. Blum, ook te zien is  op deze kaart van Van Hulten.

Bovengenoemde kaart van Van Hulten is nog niet officieel digitaal beschikbaar, maar het is nu wel duidelijk -omdat het hier om een landmeterskaart gaat- dat de Fraeylemaborg vanaf ca. 1820 geheel in landschapsstijl was veranderd. Het eerdere ontwerp in landschapsstijl (jaar en ontwerper dus onbekend tot heden),  is waarschijnlijk niet uitgevoerd.

Wat is nu nog in de tuin te beleven van voorgaande eeuwen? Achter in het bos vindt men nu nog een slingerende beek en vijvers in schijnbaar natuurlijke vormen, opgeworpen heuvels en slingerende paden. Een prieel, een negentiende-eeuwse rechthoekige duiventoren, vele tuinvazen en een achttiende- eeuws beeld van Flora versieren de ‘natuurlijke’ aanleg.

In 1975 werden de voormalige borg en het park door de huidige eigenaar, de Gerrit van Houten Stichting, voor het publiek opengesteld. Bijzondere en oude bomen in het bos zijn de zwarte noot, de bergiep, de goudes, de treurbeuk, de borgenflora zoals de bosanemoon, de holwortel, het daslook, de wilde hyacint en de bostulp. Aan de overzijde van de Hoofdweg ligt het Overbos, dat oorspronkelijk ook deel uitmaakte van de Fraeylemaborg. De historische aanleg van de Fraeylemaborg is tot beschermd Rijksmonument verklaard.

Van 30 maart t/m 22 september Tentoonstelling ‘Door de Bomen’

Buitenplaats Oostergeest in Warmond overgegaan naar Hendrick de Keyser

Huis Oostergeest, 2024. Foto Hendrick de Keyser

Het gebied rond Warmond, gelegen aan de rivier de Leede, was in vroeger tijden voor families uit Leiden, Den Haag en Rotterdam een geliefd oord voor het vestigen van een buitenplaats. Via de Leede kon men de steden gemakkelijk bereiken en het water vormde een aantrekkelijk uitzicht en recreatiepunt.

In 1651 kocht Cornelis van Rosenburgh, schout en baljuw van Warmond, een huis met land, het latere Oostergeest. Het bestaande huis werd vervolgens afgebroken en door een nieuw vervangen.

Plattegrond Buitenplaats Oostergeest te Warmond. Coll. Huisarchief. Foto RCE

Op een tekening in het huisarchief uit circa 1730 is dit nieuwe huis afgebeeld met de bijbehorende plattegrond. De gevel vertoont duidelijk kenmerken van het Hollands classicisme: symmetrie, soberheid en een hoog schilddak. De deur- en raamomlijstingen zijn van later tijd. De tuin was, volgens een akte van 1667, aan alle zijden omheind met ‘houten of doornen [= meidoornen] heiningen’ en met de zogenaamde ‘kloostermuur’. In 1726 werd het huis eigendom van Cornelis Schrijver, vendumeester van de Admiraliteit te Rotterdam. Zijn zoon, Paridanus Schrijver, was predikant te Warmond en bewoonde het huis van 1726 tot zijn dood in 1733. Vanaf die tijd wordt het huis Oostergeest genoemd. Na een uitbreiding van de gronden in 1729 liet Schrijver een geometrische tuin aanleggen. Deze tuin is afgebeeld op genoemde tekening uit circa 1730.

De huisplaats was bereikbaar via een lange oprijlaan met bomen die gericht was op het midden van de voorgevel van het huis en uitkwam op een met bomen beplant voorplein. Opzij van het huis en ook achter het huis lagen parterres de broderie en enkele kleine boomgaarden. De oorspronkelijke huisplaats werd omgeven door een grotere boomgaard opzij van het huis met daarachter waarschijnlijk een warmoezerij, die op Franse wijze diagonaalsgewijs was verdeeld. De nutstuinen waren door een lange kavelsloot afgescheiden van een drietal, met elkaar verbonden bosketten, waarvan de middelste een qua vorm zeer apart bassin herbergde. Dit bassin werd door hagen en paden omgeven en vertoonde ook ‘oversteken’ door het water. Waarschijnlijk is deze plek de ‘menagerie met een groote gemetselde waterkom’ waarvan sprake is in de verkoopadvertentie van 1733. Omdat deze waterkom door paden of vlonders in kleinere bassins werd verdeeld en omdat er vier terrasachtige oeverplaatsen in deze bassins uitstaken, lijkt het waarschijnlijk dat men vanaf hier de watervogels voedde en misschien ook wel het in die tijd geliefde Naumachia-spel met bootjes speelde, een nagebootst scheepsgevecht in het klein, dat reeds bekend was bij de Romeinen. Verder spreekt de advertentie van een speelhuis en een oranjerie, parterres, een moestuin, visrijke vijvers (onder andere rondom de bosketten), boomgaarden en wilde plantagieën. In de bosketten met hakhout liepen wandelpaadjes en stonden tuinvazen of tuinbeelden opgesteld. Ook langs de weg bij de ingang lag nog een bosket in de vorm van een sterrebos. Verder sprak men in de advertentie nog van ‘een fraaye party Oranges en Bijgewassen, veelerhande Water- en ander Gevogelte, gelyk ook een Speel- Schuytje’. Dit laatste is het scheepje dat men gebruikte bij het hiervoor genoemde Naumachiaspel. De indeling van het terrein was duidelijk ondergeschikt aan het oorspronkelijke kavelpatroon van de polder. Na 1733 is er een tijd lang niet veel gebeurd op Oostergeest, althans voor wat betreft de tuin.

Huis Oostergeest. Wikipedia.

Uit een verkoopadvertentie in de Leidsche Courant van 30 september 1839 krijgt men een beeld van hoe de tuinen er toen uitzagen. Men spreekt van een menagerie, boomgaarden, een ‘Engelsche Partij’, een goudviskom, een bergje, een moestuin, bijzondere bomen, onder andere een Magnolia glauca, bosjes en ‘fraaye wandelingen’ en ten slotte een ’tent aan den Heerenweg’. Hieruit blijkt dat er intussen veranderingen in landschapsstijl hadden plaatsgevonden. De Topografische kaart van Nederland geeft pas een grote slingerende waterpartij aan vanaf 1895. Dat zou betekenen dat men deze waterpartij pas een jaar of 5 tot 10 daarvóór heeft aangelegd.

Een tweede plattegrond  in het huisarchief zou uit de late 19de eeuw kunnen dateren.  Het park in late landschapsstijl wordt dan gekenmerkt door een lange slingerende ‘beekpartij’ en wandelpaden  rond heester-en grasperken (waarschijnlijk gevuld met verschillende soorten rododendrons, azalea’s, hortensia’s etc.)

Oostergeest is een rijksbeschermde buitenplaats en onlangs in eigendom overgegaan op de Vereniging Hendrick de Keyser.

Frans Hals, een schilderij van een Hollandse familie buiten in een tuin. 1635. Cincinnati Art Museum.

Een beetje lui vanmiddag, nam ik weer eens even mijn verzameling oude prentbriefkaarten door. Toevallig vond ik een afbeelding van een schilderij van Frans Hals, bekend als ‘A Dutch Family’, ca. 1635,  Cincinnati Art Museum . Bequest of Mary M. Emery.

Omdat mijn eigen prentbriefkaart een scherpe vouw vertoont, heb ik maar voor de afbeelding van de Wikipedia-foto gekozen.

De meeste schilderijen van Frans Hals vertonen portretten van bekende en onbekende mannen en vrouwen en kinderen, maar dit is een van de weinigen waar een hele familie op wordt afgebeeld. Portretten van bekende Nederlanders zijn bijv. die van de filosoof / wetenschapper  René Descartes (1596-1650), van de schilder Frans Post (1612-1680) en het portret van de schilderes Judith Leyster (1609-1660), toegeschreven aan Frans Hals. Dit schilderij van een familie buiten in een tuin (met rozen op de grond) is in zijn oeuvre vrij uniek.

Een enorme lijst van portretten staat met foto ’s op Internet ter nadere bestudering. Het hier afgebeelde schilderij is niet op de tentoonstelling in het Rijksmuseum te zien.

Het is overigens eigenaardig dat op Wikipedia te lezen staat dat dit schilderij van de Hollandse Familie in 2022 is geïdentificeerd door Frans Grijzenhout, terwijl achterop mijn beslist oudere prentbriefkaart al staat dat dit een schilderij is van Frans Hals. Of heeft het Museum de woorden  ’toegeschreven aan’  Frans Hals op deze prentbriefkaart voor het gemak toen maar weggelaten?

Tentoonstelling Frans Hals in het Rijks Museum, t/m 9 juni 2024.

Tuinarchitecten Sandwijk: H. van Lunteren, Otto Schulz, Renske Boon

Op Linkedin las ik donderdag jl. een kort bericht over de buitenplaats Sandwijk. Mij viel direct op dat er gemeld werd dat de villa uit 1770 dateert en dat Stadsherstel Utrecht de eigenaar is van het huis, terwijl het omringende park aan Utrechts Landschap toebehoort. Ik verkeerde nog in de veronderstelling dat Sandwijk eigendom was van de Universiteit Utrecht (dat schreef ik ooit voor een tekst over Sandwijk in de ‘Gids van de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’, deel 2, 1996), maar dat is dus veranderd.

Ook werd gemeld dat Stadsherstel kleurhistorisch onderzoek had gedaan (exterieur) en dat de bekende rose serre van kleur is veranderd in de kleurstelling van rond 1900.

Buitenplaats Sandwijk De Bilt. Links nog de rose serre te zien. Foto Wikipedia

De tekst die ik eerder schreef heb ik nu bijgesteld:

De buitenplaats Sandwijk is gebouwd op het terrein van het voormalige Vrouwenklooster te De Bilt. In 1770 bouwde de Utrechtse burgemeester Paul Voet van Winsen op het terrein van een vroegere boerderij met herenkamer een classicistisch huis uitkijkend op een park in vroege landschapsstijl, spiegelend in het water van de Biltse Grift. Mogelijk werd in deze periode ook het duivenhuis in de vorm van een neogotische kapel gebouwd. Het teruggrijpen naar de gotiek hangt samen met de populariteit van de neogotiek in Engeland. Door het plaatsen van een neogotisch bouwwerk wilde men het karakter van de ‘Engelse partijen’ (bloem- dragende heesterpartijen) in de vroeg-landschappelijke aanleg nog eens extra accentueren. Zo’n neogotische kapel vinden we ook tegenover de buitenplaats Leeuwenburg aan de Langbroeker – wetering in de gemeente Driebergen en in het landschappelijk deel van het park Beeckestein te Velzen, ontworpen door de tuinarchitect J.G. Michael.

Duivenhuis of schijnkapel van Sandwijk. Foto Wikimedia

Interessant is de afbeelding van de kapel in het beroemde voorbeeldenboek ‘Magazijn van tuinsieraaden’ van Gijsbert van Laar uit 1802-1809, waarbij het niet duidelijk is of de kapel in het boek naar het voorbeeld van Sandwijck is getekend of dat deze juist naar het voorbeeld uit het boek van Van Laar is gebouwd. Omdat Van Laar aan het eind van de achttiende eeuw in Utrecht woonde en werkte, is het zelfs mogelijk dat hij het zelf was die deze ‘folly’ bouwde en later opnam in zijn boek. Het kopiëren van dergelijke gebouwtjes uit binnen- en buitenlandse voorbeeldboeken en uit parken onderling, was vrij algemeen in die tijd. De later gebouwde portierswoning op Sandwijck, in neotudor stijl, is bijvoorbeeld een kopie van een zelfde gebouwtje in Park Babelsberg te Potsdam.

Vanaf 1833 werd de vroeg-landschappelijke aanleg van Sandwijck gereorganiseerd tot een parkaanleg in late landschapsstijl door de tuinarchitect Hendrik van Lunteren. Veel elementen uit deze negentiende-eeuwse parkaanleg zijn bewaard gebleven, zoals een slingerende waterpartij en een eiland dat nu dicht begroeid is, maar dat vroeger waarschijnlijk met vrijstaande bomen was beplant.

M. Mourot, in de tijd van H. van Lunteren

In 1913 verzorgde de tuinarchitect Otto Schulz de coniferen aanplant. Op Sandwijck staan enkele imposante bomen, waaronder een treurbeuk, een rode beuk en een moerascypres. De tuinarchitecte Renske Boon was in 1951 betrokken bij de vernieuwing van de borderbeplanting. De beplantingsplannen zijn bewaard gebleven (Wageningen Speciale Collecties).

In 1930 bood de eigenaar van Sandwijck, dr C.W.Th van Boetzelaer, de overtuin aan de gemeente ten geschenke aan. Naar ontwerp van de firma H. Copijn & Zn. werd er een wandelpark rondom een centrale vijver aangelegd in landschapsstijl: dit is het tegenwoordige Van Boetzelaerpark, dat op 8 juni 1931 officieel geopend werd. Het Van Boetzelaerpark is een gaaf voorbeeld van een openbaar parkje in de stijl van Louis W. Copijn. De verhoudingen tussen de open en gesloten boompartijen zijn nog goed in tact en vele bomen zijn uitgegroeid tot indrukwekkend formaat. Er staat nog een pergola die, zoals vaker bij Copijn voorkomt, gemaakt lijkt te zijn van grillige boomstammetjes, maar in werkelijkheid is uitgevoerd in cement. Deze rustieke stijl ziet men in die dagen in parken ook toegepast bij bijvoorbeeld brugleuningen en bankjes. Tegenwoordig spreekt men dan van cementrustiek.