Categoriearchief: Bloemen en Planten

Mijn dagelijkese uitje tijdens de oorlogsjaren, naar de Geuzenhof

De Geuzenkade was de plaats waar mijn wieg heeft gestaan. We woonden begane grond en we hadden een eigen tuin met zandbak en bloemenperken, maar toch wilde ik als peuter en kleuter elke dag met mijn vader de kippen en fazanten en pauwen bezoeken en een blaadje sla gaan brengen.

We woonden precies in de bocht van de Geuzenkade en vanaf hier was de Geuzenhof om de hoek, een binnentuin binnen het complex flatwoningen aan de Geuzenstraat. DE TUIN WAS TOEN OPENBAAR TOEGANGKELIJK, NU NIET MEER, MAAR VANDAAG STAAT DE POORT OPEN WANT HET IS OPEN TUINEN DAG.

Geuzenhof, (bouwdeel 1, voltooid 1935). Architect Jacob Dunnebier. Tuinarchitect Mien Ruys. Volière met pauwen, kalkoenen, of fazanten en kippen. Stadsarchief Amsterdam

In de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 3, 1998), tekst Carla Oldenburger-Ebbers, Anne Mieke Backer en Eric Blok, schreven we de volgende tekst:

“In de wijk De Baarsjes ligt een grote, langgerekte binnentuin ontworpen door Mien Ruys met allerlei speelvoorzieningen. De aanleg is uitgesproken architectonisch van opzet en toont eerder een late Jugendstil dan de van haar bekende modernistische signatuur. Er komen veel halfronde vormen in voor en afgeronde hoeken en twee symmetrische, gekromde paden. De tuin bestaat eigenlijk uit twee delen, die in elkaars verlengde liggen en die behoren bij de woonblokken Geuzenhof 1 en Geuzenhof 2, die de tuin bijna geheel insluiten. Als voorzieningen zijn twee zandbakken opgenomen, een speelplaats, een volière en zelfs een telefooncel. Volgens Ruys hadden deze tuinen een opvoedende werking. Zij voorzagen niet alleen in een gezonde vorm van buitenspelen, maar waren ook een stimulans voor de esthetische beleving van het groen. Zij zag tuin en architectuur als onafscheidelijke eenheden. In ‘de 8 en Opbouw’ van 1942 schreef zij onder meer over gemeenschappelijke tuinen: ‘Deze gemeenschappelijke tuinen kunnen vooral in arbeiderswijken een grote sociale verbetering brengen. […] Een juist aangebrachte beplanting kan de architectuur van het gebouw accentueren, maar het is ook mogelijk het karakter, de zuivere lijn van een huis te schaden door een verkeerde groepering.’ Zij was wars van het gebruik van hekken en voorzag dat spelende kinderen vanzelf belangstelling en waardering zouden krijgen voor de beplanting. Het geheel is nog grotendeels volgens de oorspronkelijke opzet en wordt gerestaureerd door de gemeente Amsterdam.”

 

Geuzenhof Amsterdam, 2023 (?). Grind en tegels op de plaats van de voormalige volière. Zie hierboven. Beeld Jakob van Vliet. Overgenomen van Parool-artikel
Geuzenhof Amsterdam West, Ontwerp ca. 1935, opgeleverd met volière, zandbakken en vijvertje.  Stadsarchief Amsterdam

Wie is de ‘Schrijver der Flora’?

Op de weblog van Cascade Tuinhistorisch Genootschap las ik een aantal jaren geleden (15 april 2016) dat alle drie delen van het boek Nederlandsche Tuinkunst (1837-1838), uitgeven door de Gebroeders Diederichs te Amsterdam,  digitaal zijn te raadplegen. Klik hiervoor op de hierboven aangehaalde groene titel.

Dit boek is onder schuilnaam geschreven, namelijk door de Schrijver der Flora.  We kunnen hieruit concluderen dat deze anonyme schrijver al eerder een botanisch werk heeft afgeleverd onder de titel Flora. Als we zoeken op naam van de uitgever ‘Gebroeders Diederichs en Flora’, zien we dat het gaat om Flora Jaarboekje voor Bloemliefhebbers en Bloemkweekers (1837). Het derde deel van Nederlandschen Tuinkunst is ook apart uitgegeven, nu door de uitgever Loosjes te Haarlem, als apart deel van het Tijdschrift ter Bevordering der Nijverheid, onder de titel Dagboek voor Boom- en Bloemkweekers, Hoveniers en Warmoezeniers (1840), ook weer met de vermelding “door den Schrijver der Flora”. Een van de samenstellers van dit Tijdschrift was de welbekende hoogleraar in de Botanie en Landhuishoudkunde aan de Universiteit van Groningen, Prof. H.C. van Hall.

Het intrigeert mij al jaren dat ik niet weet wie de schrijver is van dit genoemde uitstekende bruikbare praktische handboek. Wie zou dat kunnen zijn? Misschien ging de auteur er van vanuit dat iedereen dat wist, maar een kleine twee honderd jaar later na verschijnen van dit handboek weet echt  niemand dat meer. Zie ook het artikel van Jan Holwerda in  Cascade Bulletin 23 (2014), nr.1, p. 42-44.  

Ik ken natuurlijk de naam van de botanicus H. C. Van Hall (1801-1874), die samen met Jan Kops (1765-1849) de delen 5 t/m 8 (1828-1844) van de Flora Batava samenstelde. Uitgever J.C. Sepp en Zn. Om dit puzzeltje op te lossen dacht ik niet meteen aan de Flora Batava omdat deze Flora de wilde planten van Nederland beschrijft, terwijl de Nederlandsche Tuinkunst echt een handboek is bedoeld voor bloemkwekers,  tuinbazen en tuinliefhebbers, hoewel de ‘beoefenaars der plantenkunde’ op de titelpagina als eerste doelgroep worden genoemd.  Van Hall was ook nog de schrijver van een eerdere flora, de Flora Belgii septentrionalis sive Index plantarum indigenarum of in het nederlands Flora van inheemse planten van Noord-Nederland, uitgegeven te Amsterdam bij dezelfde uitgever als van de Flora Batava, J.C. Sepp en Zn. in 1825. Ook dit boek beschrijft wilde inheemse planten.

Van Hall is dus bekend van twee wetenschappelijke flora’s met als eerste titelwoord ‘Flora, beide uitgegeven door J.C. Sepp en Zoon èn van het werk Nederlandschen Tuinkunst, uitgegeven door de Gebr. Diederichs, beide uitgevers gevestigd te Amsterdam. Het blijkt dat de gebroeders Diederichs uitgevers zijn van meer populaire werken (opgesomd in dbnl.nl). Wat wel vaker gebeurde is dat wetenschappers hun werk ook onder de aandacht wilden brengen van de gewone man; het zou kunnen zijn dat Van Hall daarom het derde deel van Nederlandsche Tuinkunst bij Diederichs publiceerde, een veel minder wetenschappelijke werk, bedoeld voor tuinlieden in de praktijk. Hij had zijn wetenschappelijke naam hoog te houden, dus verlaagde hij zich misschien niet graag tot de praktische kant van het vak en moest de term Schrijver der Flora insiders weer naar zijn wetenschappelijke werk verwijzen. Het is misschien een aardige theorie, maar geen bewijs. We blijven zoeken en speuren

Sparrendaal te Driebergen in 1754. Vogelvlucht gerestaureerd

Buitenplaats Sparrendaal (Sperendaal) kwam in 2000 in eigendom van de Ver. Hendrick de Keyser. In 2001 raakte ons bureau betrokken bij een eerste adviesaanvraag van tuin en park. We maakten toen een quickscan, waarbij we ons licht lieten schijnen over de eerst gewenste aanpak wat betreft tuin en park en een herstel-plan voor het voorplein.

Vogelvlucht en 18 prenten rondom, getekend door Abraham Dirksz Verrijk en Dirk Abrahamsz Verrijk in 1758, in opdracht van Jacob van Berck en Susanna de Leu de Wilhelm. Collectie Ver. Hendrick de Keijser.

De Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 2, 1996, tekst Carla Oldenburger) zegt het volgende over deze plaats (tekst waar nodig veranderd en aangevuld): “In 1754 werd het huidige huis Sparrendaal in opdracht van de burgemeester van Utrecht Jacob van Berck, gebouwd in Lodewijk XV-stijl.  De slangemuur zal uit deze tijd dateren.  In de holtes van slangemuren, meestal gelegen op het zuiden, kweekte men leifruit dat extra warmte nodig had. Déze slangemuur is beplant met leiperen, moerbei, perziken, vijgen en oude klimrozen. In die tijd was Sparrendaal een zeer uitgestrekt landgoed met bos- en heidegronden, zoals op de vogelvluchtkaart hierboven is te zien. Een doorgaande zichtas, gevormd door lindelanen vóór en achter het huis en een dwarsas voor langs het voorplein gelegen, kenmerken de aanleg rond 1750. In de zeventiende eeuw had het terrein tot de jachtgebieden van stadhouder Willem III behoord.

Detail van de vogelvluchtkaart boven.

In het begin van de negentiende eeuw waren er op Sparrendaal een hermitage en een koepel op een bergje aanwezig. Thans zijn er aan tuinsieraden nog een Zwitserse brug en een houten koepel. In 1848 kwam het goed in bezit van het latere aartsbisdom van Utrecht. Op het terrein werd nu het Groot-Seminarium van Rijsenburg gebouwd. Huis Sparrendaal werd het verblijf van de aartsbisschop van Utrecht, Mgr J. Zwijsen. In de as van het Groot- Seminarium werd in 1909 een neogotisch gedenkteken opgericht ter nagedachtenis aan de priester-staatsman Mgr dr H.J.A.M. Schaepman, hoogleraar aan het seminarie. Het monument is geïnspireerd op de Scaligergraven te Verona, die omstreeks 1900 zeer in de belangstelling stonden.

In 1954 kwam Sparrendaal in bezit van de gemeente Driebergen-Rijsenburg en kreeg als bestemming gemeentehuis. Onder leiding van ir. J.B. baron van Asbeck werden het huis, de tuin en het omringende parkbos aangepast gerestaureerd. In de tuin achter het rechter bouwhuis vindt men nu een loofgang en kunstig gesnoeide loofwerken van buxus. In 1985 is de tuin van Sparrendaal gerenoveerd. Er zijn toen een heemtuin, een boomgaard en een kleine kruidentuin aangelegd. In het najaar van 1989 is ook een rozentuin ingericht.

Het Groot Seminarie is afgebroken en op de as van dit complex is een modern appartementencomplex verrezen in de vorm van een een halfcirkelvormig gebouw. Dergelijke complexen worden ook wel aangeduid met de klassieke naam ‘villa suburbana’, naar Romeins voorbeeld van een villawoning in de nabijheid van een stad.

Juliet Oldenburger. Tekening gericht op vernieuwing van het voorplein: Nieuwe bomen-aanplant vóór en opzij van het huis en Bassin in centrum van voorplein. 2004

Ons bureau droeg ideeën aan om het groen een meer rococo-karakter te geven, in de stijl van Sparrendaal in 1758, zoals aangegeven op de vogelvluchtkaart. Deze zijn tot heden niet gerealiseerd. De vogelvlucht is nu na restauratie weer leesbaar, zodat een waardestelling en een visie op basis van de gerestaureerde kaart met ‘gezichten’ rondom, tot een meer verantwoord advies wat betreft de 18de eeuwse tuinonderdelen kunnen leiden.

Het voorplein is tijdens de laatste restauratie van het huis (voltooid in 2002) opnieuw in ogenschouw genomen. In de rij lindes rond het voorplein zijn wat gaten gevallen. Het dilemma was òf de toestand zo behouden òf bomen inboeten òf rigoureus bomen kappen en vernieuwen, altijd  een zeer gecompliceerd probleem. Wij gaven een advies, dat door de tekening van het voorplein hierboven wordt ondersteund.  Helaas is er sindsdien geen uitvoeringsbesluit genomen.

NB. Indien een hogere resolutie van de kaart wordt verkregen, zullen we de bovenstaande vervangen.

Juliet bestudeert de bloei in het Bloesempark (Amsterdamse Bos)

Het Bloesempark in het Amsterdamse Bos staat volop in bloei.  400 kersenbomen (Sakura) staan te pronken en lokken alle Amsterdammers naar dit prachtige oord. Juliet heeft een moment gevonden vandaag dat er nog niet veel bezoekers zijn. Maar pas op, in het weekend  zal dat anders zijn. Gelukkig is de drukte maar ca. 4 weken per jaar, daarna keert de rust weer terug. In het voorjaar kun je er genieten van de prachtige bloesems en het hele jaar door ademt de plek een bijzondere sfeer. In mei zijn de kersenbomen omsloten door een paarse kring van bloeiende rododendrons.

Juliet in Bloesempark (Amsterdamse Bos). Vroege bloei dit jaar, 26 maart 2024. Foto Walther Schoonenberg
Bloesempark in Amsterdamse Bos-2. Foto Walther Schoonenberg

Alweer meer dan twintig jaar geleden, in 2000, is het Bloesempark ontstaan. De betrekking tussen Japan en Nederland bestond 400 jaar en de Japanese Women’s Club schonk om die reden 400 bomen (Prunis × yedoensis) aan de Gemeente Amstelveen. Alle bomen in het symmetrische park hebben een naam gekregen, 200 bomen kregen een Japanse vrouwennaam, en de andere 200 bomen hebben een Nederlandse vrouwennaam gekregen (overgenomen amsterdamsebos.nl).

De archieven van de Fraelemaborg geven geheimen prijs. Tentoonstelling ‘Door de Bomen’

Gezicht via de vijver op de achtergevel van de Fraeylemaborg. Coll. Fraeylemaborg
Langzaam maar zeker zullen de archieven van de Fraeylemaborg zich openbaren. Vele onderzoekers hebben daar jaren opgewacht. Het eerste deel van de “Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur is in 1995 bij Uitegeverij De Hef verschenen (auteurs Carla Oldenburger, Anne Mieke Backer en Eric Blok). Hierin staan  een aantal tuinplattegronden genoemd en beschreven en toegeschreven, waarvan niet bekend was door welke tuinarchitecten ze zijn gemaakt, in welk jaar ze waren geproduceerd, en wie de opdrachtgever was geweest. Hopelijk gaan deze vraagtekens nu binnenkort worden opgelost.
Lees de onderstaande beschrijving uit 1995, aangepast voorzover nu bekend:
Een lange oprijlaan leidt naar de Fraeylemaborg, een symmetrisch huis met een asymmetrisch geplaatste toren. Op het voorplein staan een schathoes – oorspronkelijk een veestal – en een koetshuis; over de ophaalbrug bewaken Herakles en Pallas Athene de toegang. De Fraeylemaborg is ontstaan uit een steenhuis, een versterkt huis van een Ommelander hoofdeling, die zich vele malen tegen de stad moest verzetten. In 1690 kwam mr. H. Piccardt in het bezit van de borg. Hij was geheim kamerheer van Lodewijk XIV en een vriend van koning-stadhouder Willem III, die beiden de Frans classicistische tuinaanleg zeer waardeerden.
Ook de tuinen van Fraeylemaborg werden in deze Franse stijl aangelegd. Een reconstructie-tekening -hieronder afgebeeld- gemaakt door Anco Wigboldus (1900-1983) verduidelijkt de situatie. Hierop is te zien dat de hoofdas, van noordwest naar zuidoost, voor en achter het huis nog steeds het hele park beheerst.

Een later landschappelijk ontwerp van de buitenplaats (tot heden is dit ontwerp gedateerd rond 1800 en worden als ontwerper J.G. Michael of J. D. Zocher sr. of G.A.Blum genoemd) laat zien dat  twee schuine zichtlanen, een landschappelijke vijver evenwijdig aan de achtergevel van het huis en twee ronde bassins op de hoofdas, de structuur van het park bepaalden.  Het echtpaar Hora Siccama- De Sandra Veldtman heeft de geadmitteerde landmeter F. N. van Hulten, in december 1821 de aanleg  laten optekenen zodat eerdere detailontwerpen door hem werden vastgelegd, zoals het padenpatroon, de vijverpartijen, tuinen, appelhoven, een bloementuin en zelfs graanvelden. Ook valt op dat de Engelse aanleg achter in het park, zoals eerder ontworpen door G.A. Blum, ook te zien is  op deze kaart van Van Hulten.

Bovengenoemde kaart van Van Hulten is nog niet officieel digitaal beschikbaar, maar het is nu wel duidelijk -omdat het hier om een landmeterskaart gaat- dat de Fraeylemaborg vanaf ca. 1820 geheel in landschapsstijl was veranderd. Het eerdere ontwerp in landschapsstijl (jaar en ontwerper dus onbekend tot heden),  is waarschijnlijk niet uitgevoerd.

Wat is nu nog in de tuin te beleven van voorgaande eeuwen? Achter in het bos vindt men nu nog een slingerende beek en vijvers in schijnbaar natuurlijke vormen, opgeworpen heuvels en slingerende paden. Een prieel, een negentiende-eeuwse rechthoekige duiventoren, vele tuinvazen en een achttiende- eeuws beeld van Flora versieren de ‘natuurlijke’ aanleg.

In 1975 werden de voormalige borg en het park door de huidige eigenaar, de Gerrit van Houten Stichting, voor het publiek opengesteld. Bijzondere en oude bomen in het bos zijn de zwarte noot, de bergiep, de goudes, de treurbeuk, de borgenflora zoals de bosanemoon, de holwortel, het daslook, de wilde hyacint en de bostulp. Aan de overzijde van de Hoofdweg ligt het Overbos, dat oorspronkelijk ook deel uitmaakte van de Fraeylemaborg. De historische aanleg van de Fraeylemaborg is tot beschermd Rijksmonument verklaard.

Van 30 maart t/m 22 september Tentoonstelling ‘Door de Bomen’

Buitenplaats Oostergeest in Warmond overgegaan naar Hendrick de Keyser

Huis Oostergeest, 2024. Foto Hendrick de Keyser

Het gebied rond Warmond, gelegen aan de rivier de Leede, was in vroeger tijden voor families uit Leiden, Den Haag en Rotterdam een geliefd oord voor het vestigen van een buitenplaats. Via de Leede kon men de steden gemakkelijk bereiken en het water vormde een aantrekkelijk uitzicht en recreatiepunt.

In 1651 kocht Cornelis van Rosenburgh, schout en baljuw van Warmond, een huis met land, het latere Oostergeest. Het bestaande huis werd vervolgens afgebroken en door een nieuw vervangen.

Plattegrond Buitenplaats Oostergeest te Warmond. Coll. Huisarchief. Foto RCE

Op een tekening in het huisarchief uit circa 1730 is dit nieuwe huis afgebeeld met de bijbehorende plattegrond. De gevel vertoont duidelijk kenmerken van het Hollands classicisme: symmetrie, soberheid en een hoog schilddak. De deur- en raamomlijstingen zijn van later tijd. De tuin was, volgens een akte van 1667, aan alle zijden omheind met ‘houten of doornen [= meidoornen] heiningen’ en met de zogenaamde ‘kloostermuur’. In 1726 werd het huis eigendom van Cornelis Schrijver, vendumeester van de Admiraliteit te Rotterdam. Zijn zoon, Paridanus Schrijver, was predikant te Warmond en bewoonde het huis van 1726 tot zijn dood in 1733. Vanaf die tijd wordt het huis Oostergeest genoemd. Na een uitbreiding van de gronden in 1729 liet Schrijver een geometrische tuin aanleggen. Deze tuin is afgebeeld op genoemde tekening uit circa 1730.

De huisplaats was bereikbaar via een lange oprijlaan met bomen die gericht was op het midden van de voorgevel van het huis en uitkwam op een met bomen beplant voorplein. Opzij van het huis en ook achter het huis lagen parterres de broderie en enkele kleine boomgaarden. De oorspronkelijke huisplaats werd omgeven door een grotere boomgaard opzij van het huis met daarachter waarschijnlijk een warmoezerij, die op Franse wijze diagonaalsgewijs was verdeeld. De nutstuinen waren door een lange kavelsloot afgescheiden van een drietal, met elkaar verbonden bosketten, waarvan de middelste een qua vorm zeer apart bassin herbergde. Dit bassin werd door hagen en paden omgeven en vertoonde ook ‘oversteken’ door het water. Waarschijnlijk is deze plek de ‘menagerie met een groote gemetselde waterkom’ waarvan sprake is in de verkoopadvertentie van 1733. Omdat deze waterkom door paden of vlonders in kleinere bassins werd verdeeld en omdat er vier terrasachtige oeverplaatsen in deze bassins uitstaken, lijkt het waarschijnlijk dat men vanaf hier de watervogels voedde en misschien ook wel het in die tijd geliefde Naumachia-spel met bootjes speelde, een nagebootst scheepsgevecht in het klein, dat reeds bekend was bij de Romeinen. Verder spreekt de advertentie van een speelhuis en een oranjerie, parterres, een moestuin, visrijke vijvers (onder andere rondom de bosketten), boomgaarden en wilde plantagieën. In de bosketten met hakhout liepen wandelpaadjes en stonden tuinvazen of tuinbeelden opgesteld. Ook langs de weg bij de ingang lag nog een bosket in de vorm van een sterrebos. Verder sprak men in de advertentie nog van ‘een fraaye party Oranges en Bijgewassen, veelerhande Water- en ander Gevogelte, gelyk ook een Speel- Schuytje’. Dit laatste is het scheepje dat men gebruikte bij het hiervoor genoemde Naumachiaspel. De indeling van het terrein was duidelijk ondergeschikt aan het oorspronkelijke kavelpatroon van de polder. Na 1733 is er een tijd lang niet veel gebeurd op Oostergeest, althans voor wat betreft de tuin.

Huis Oostergeest. Wikipedia.

Uit een verkoopadvertentie in de Leidsche Courant van 30 september 1839 krijgt men een beeld van hoe de tuinen er toen uitzagen. Men spreekt van een menagerie, boomgaarden, een ‘Engelsche Partij’, een goudviskom, een bergje, een moestuin, bijzondere bomen, onder andere een Magnolia glauca, bosjes en ‘fraaye wandelingen’ en ten slotte een ’tent aan den Heerenweg’. Hieruit blijkt dat er intussen veranderingen in landschapsstijl hadden plaatsgevonden. De Topografische kaart van Nederland geeft pas een grote slingerende waterpartij aan vanaf 1895. Dat zou betekenen dat men deze waterpartij pas een jaar of 5 tot 10 daarvóór heeft aangelegd.

Een tweede plattegrond  in het huisarchief zou uit de late 19de eeuw kunnen dateren.  Het park in late landschapsstijl wordt dan gekenmerkt door een lange slingerende ‘beekpartij’ en wandelpaden  rond heester-en grasperken (waarschijnlijk gevuld met verschillende soorten rododendrons, azalea’s, hortensia’s etc.)

Oostergeest is een rijksbeschermde buitenplaats en onlangs in eigendom overgegaan op de Vereniging Hendrick de Keyser.

Westerpark en Oosterpark. Een zomerscène en een winterscène in een openbaar park

Nogmaals een Bericht n.a.v. de Singer Tentoonstelling “Frisse Wind”. Zie ook de voorgaande twee Berichten. Aan het eind van de 19de eeuw was er grote behoefte aan licht en lucht en ruimte in de stad Amsterdam. Publieke parken waren in opkomst en op bijgaande schilderijen uit 1899 en 1910 ziet men dat de parken zeer in trek waren en nu nog steeds hun functie hebben weten te bewaren.

Jacob Dooijewaard (1876-1969). Spelende kinderen in het Westerpark. 1899. Olieverf op doel. Coll. Singer Museum. In de verte is de kleine vijver te zien

In 1890 werd het Westerpark aangelegd op een terrein langs de Haarlemmertrekvaart, tussen de spoorweg naar Haarlem en het terrein van de gasfabriek. Onder leiding van J.G. van Niftrik, die in navolging van Haussmann in Parijs een groene gordel rondom Amsterdam wilde aanleggen is het ontwerp van het park tot stand gekomen. Het plan van Van Niftrik uit 1866 werd nooit in zijn totaliteit uitgevoerd. Het Westerpark en het tevens door hem ontworpen Sarphatipark vormen de enige uitgevoerde delen hiervan. Het Westerpark wordt gekenmerkt door een aantal min of meer ronde of eivormige gazons en een kleine vijver met daaromheen wandelwegen. In het westelijke deel is een cricketveld opgenomen. De stijl van het hele ontwerp doet sterk denken aan de ontwerpen van de Parijse landschapsarchitect E. André in het boek ‘L’Art des jardins: traité général de la composition des parcs et jardins’ uit 1879. Waarschijnlijk hebben platen uit dit, ook in Nederland, bekende boek de gemeentearchitect tot voorbeeld gediend

Willem Witsen (1860-1923. Wintergezicht in Oosterpark. Na 1910. Olieverf op doek. Coll. Singer Museum

L.A. Springer (1855-1940). Ontwerp Oosterpark.1890. Uitvoering vanaf 1891. Noorden boven. Foto  Library WUR.

Het Oosterpark heeft een aanleg in gemengde stijl met gebogen paden, een slingerende waterpartij, oude boomgroepen en doorzichten. In 1890 schreef de gemeente Amsterdam een prijsvraag uit voor een park, gelegen in de Over-Amstelschen polder, op een terrein begrensd door de Mauritskade, de Linnaeusstraat, de Eerste Parkstraat en de ‘s-Gravesandestraat. Op het noordelijke deel hiervan lag de Oosterbegraafplaats, die echter binnen enkele jaren zou verdwijnen, omdat kort daarvoor de Nieuwe Oosterbegraafplaats aan de Middenweg was aangelegd. Het programma van eisen voor het nieuwe park vermeldde inpassing van een bestaand cricketveld, de aanleg van een grote en een kleine kinderspeelplaats, een plek voor muziekuitvoeringen, een rijweg en een waterpartij. Deze laatste diende ter vervanging van de zogenaamde Molentocht, die destijds langs de zuidzijde van de Oosterbegraafplaats liep. Verder waren vijf ingangen gewenst, waarvan één tegenover de Muiderpoort moest komen in de plaats van de aanwezige ingang van de begraafplaats. De tuinarchitect L.A. Springer maakte een ontwerp onder het motto ‘Omnibus’ dat alle gevraagde elementen bezat. In het noordelijke deel van het park plande hij een min of meer statige, formele entreepartij waarbij hij gebruik wilde maken van de oude toegangslaan van de begraafplaats. Dit gedeelte van het plan is in gewijzigde vorm uitgevoerd; hier werd ook het Koloniaal Instituut gebouwd. Het overige deel met een lange slingerende waterpartij waarlangs afwisselende heesterpartijen en het karaktervolle bomenplein rondom een muziektent werd wel uitgevoerd en vormen de karakteristieke elementen uit het ontwerp. Qua stijl is te spreken van de late landschapsstijl, zo typerend voor Springers werken in de negentiende eeuw. Springer kreeg in 1891 bericht dat hij prijsvraag had gewonnen en een jaar later werd met de aanleg van het zuidelijke deel begonnen. In 1916 is het park, eveneens door Springer, gereorganiseerd. Recreatieve attracties in het park zijn een rozentuin, een rolschaatsbaan, een kinderbadje en de muziektent. Als verwijzing naar de roman ‘Titaantjes’ van Nescio, die zich rondom het Oosterpark afspeelt, is er een beeldengroepje opgericht naar de drie hoofdpersonen in het boek.
Het is eindjanuari, mooie tijd om de parken te bezoeken in het eerste lentezonnetje en om naar het museum in Laten te gaan als de wolken wat dreigen.

Natuurimpressies op de tentoonstelling ‘FRISSE WIND’ in Singer Laren

Als ik naar een tentoonstelling ga, probeer ik altijd schilderijen die de natuur als onderwerp belichten, extra aandacht te geven. Altijd leuk om die aandacht weer om te zetten in een klein ‘Berichtje’ voor onze website-lezers. Afgelopen week opende de tentoonstelling ‘Frisse Wind’ of ‘Impressionisme van het noorden’ in het Singer Museum zijn deuren. Hoewel we in het algemeen bij impressionisme aan Franse schilders denken, worden op deze tentoonstelling schilders uit het noorden, d.w.z. uit Noord-Duitsland, Denemarken en Nederland belicht. Dat geeft beslist een andere kijk op deze kunstrichting. De kleuren zijn ‘noorderlijk’ zou je kunnen zeggen, meer grijs en groen dan oranje en rood, getemperder licht ook wel.

Hieronder enkele aspecten van de zes tentoonstellingsthema’s: Licht, Op het land, In de stad, In de tuin, Op reis en Winter.

J.H. Weissnbruch. Polderlandschap met molens. Coll.Singer Museum LarenKarl Hagemeister. 1881. Witte Papavers. Coll. Landesmuseum Hannover

Fritz Mackensen. Ca. 1905. Een voorjaarsdag (in Worpswede). Coll. Lamdesmuseum Hannover

Hans Peter Feddersen. 1880. Uitgebloeide paardenbloemen. Coll. Museum Kunst der Westküste, Alkersum (D.)

Wassily Kandinsky. 1904. Scheveningen strand. Coll. Museum Kunst der Westküste, Alkersum (D)

William Henry Singe Jr.. Voorjaarsdag in mijn tuin (Villa De Wilde Zwanen, Laren). Coll.Singer Museum

Vele schilders zijn uiteraard hier niet genoemd maar wel aanwezig  (Breitner, Israels, Lieberman, Dooijewaard), maar in volgende Berichten zal ook aandacht worden besteed aan het Westerpark en het Oosterpark en aan de Mallejan, een zelden of nooit eerder geschilderd object.

Jos Cuypers (1861-1949) in samenwerking met Leonard Springer

Het Jaar 2024 is uitgeroepen tot een ‘Nationaal Joseph Cuypersjaar’.  Op 20 januari 2024 is het 75 jaar geleden dat de architect Joseph Cuypers, zoon van de beroemde Pierre Cuypers, overleed. Jos Cuypers is vooral bekend geworden door de bouw (1895-1930) van de kathedrale basiliek St. Bavo of de KoepelKathedraal Haarlem (sinds 2019 onder deze naam bekend).


KoepelKathedraal Haarlem.
Foto Wikipedia

Het kerkgebouw is uiteraard een rijksmonument maar de groenaanleg daaromheen (binnen het hekwerk) is dat niet, en dat is jammer want nu het omringende groen aan restauratie toe is, zal men hoogstwaarschijnlijk direct met een 21-ste eeuws sortiment aan de slag gaan, terwijl Cuypers, geholpen door de tuinarchitect Leonard Springer, toch een rijke voorstelling had van het plantensortiment.

In de Springer Collectie van Bibliotheek WUR zijn 2 documenten gevonden die op naam van Springer staan, het ontwerp van de beplanting binnen de omheining en het hekwerk. Bovendien is de bestellijst van de plantenbestelling bewaard gebleven in een Copie-boek. Hieronder volgen de documenten en plantenlijst: 1) ontwerp tuin; 2) ontwerp hekwerk); 3) plantenlijst. Het tuinontwerp en de plantenlijst zijn al jaren geleden ten tijde van het restauratie-onderzoek door ons ingebracht, maar helaas is er toen niets mee gedaan. Misschien is er nu meer belangstelling? We horen het graag.

L.A. Springer. Tuinontwerp KoepelKathedraal. 1922. Coll. BWUR

L.A. Springer. Ontwerp hekwerk rondom Koepelkathedraal. 1922. Coll. BLUW

Plantenlijst van L.A. Springer (1922) voor  een parkje ten oosten van en behorend bij de Nieuwe St.Bavo ( Joseph Cuypers)

In de vorm van een bestellijst met plantennamen aan kweker P.J. van Empelen te Heemstede. Het boek ‘Decoratieve Tuinbeplanting’ (1924) geschreven door de hortulanus van Amsterdam A.J. Van Laren,  is hierbij heel geschikt om als referentie te gebruiken.

Leonard Springer: “Hierbij een lijst van planten te gebruiken bij de St. Bavo. Wil daar prijs van opgeven. Thuis komende zal  ik u een calque teekening zenden van op te geven, wat er verder voor afwerken gedaan moet worden”.

Struiken

15 Prunus padus

15 Sambucus nigra var,

20 Viburnum in soorten (dentatum,  opulus, lantana)

3 Viburnum …..delphyllum?

15 Lonicera in soorten

10 Acanth….pentophylla ???

15 Berberis Gr……???

25 Philadelphus in hoge soorten, vijf elk.

10 Ribes aureum

10 Ribes alpinum

10 Ribes sanguineum

10 Ribes floridum

15 weigelia divers

17 Deutzia crematie 

6 Philadelphus BouquetBlane ???

3 PhiladelphusAnalancea 

3 Phuladelphus Virginal

3 Rosa Magez??

7 Rosa polyantha multifloraea ottonette?

6 Syringa dubia

5 Spirea ottonette

12 Syringa in div. Variëteiten. 

3 Spirea arguta

3 Syringa japonica

4 Demorphantis mandruhernus ???

3 Buddleya in div. Var.

 Liguster 

Cotoneaster

Amelanchier

Forsythia

Aronia floribunda

Groenblijvende struiken en bomen

P. Laurocerasus Reynvani

Rhododendron Mahonia

P. Laurocerasus Zahili

Ilex aquifolium groot en bont

Taxus baccata pyraneum?

Sorbus in vijf verschillende genoemde soorten

Crataegus in vier verschil. Genoemde soorten

Prunus Jussandi?.

Lonicera

Berberis

Bomen

Alnus 

Populus 

Acer

Carpinus betulus pyramidalis (geenMalus floribun?

Pegasus pseudoceranus fl. pl.

Tilia

Sorbus aucuparia 

Alnus incana

Bomen 18 cm.

Quercus 

Gleditschia 

Populus 

Fagus purpurea

Crataegus  fastigiatus

Einde plantenlijst Leonard Springer.