Het hoge water heeft de aanleg van de tuinen bij Kasteel Rechteren altijd parten gespeeld.
Kasteel Rechteren met zijn ronde veertiende-eeuwse toren, is het meest indrukwekkende bouwwerk van de omgeving. Op het gebied van tuinarchitectuur is Rechteren echter altijd karig bedeeld gebleven. Mogelijk is het vroeger regelmatig onderlopende rivierenlandschap hier de oorzaak van.
Abraham de Haan, 1729. Achterzijde Kasteel Rechteren. Het kasteelterrein is ommuurd en omgracht. Foto Wikipedia
Kasteel Rechteren ligt eigenlijk op een eiland, in een landschappelijk gestileerde waterpartij, aan een dode arm van de Overijsselse Vecht. Deze aanleg bestaat deels uit een vergraving van de oorpronkelijke omgrachting van het slot, deels uit de vroegere stromende Vecht en moet omstreeks het begin van de negentiende eeuw gerealiseerd zijn. Voor het eerst te zien op de Top. Militaire Kaart 1850.
De ronde toren dateert uit 1320 en ook de woonvleugel stamt nog uit de middeleeuwen.
Het huis werd vele malen verbouwd en had in de negentiende eeuw de allure van een landpaleis. Van 1909 tot 1919 heeft de tuinarchitect L.A. Springer hier voor het huis en opzij van het huis neo-barokke parterres ontworpen en aangelegd, zowel een cirkelvormige op het voorplein als rijk gedecoreerde sierperken binnen de omgrachting aan de NO-kant van het kasteel.
Hoe lang deze decoratieve parterres zijn gehandhaafd is onduidelijk. Toen Springer in 1935 de opdracht kreeg de randbeplanting langs het water nabij het kasteel te veranderen, tekende hij zelf een bloementuin in een andere vorm dan in 1911 en noteert hij het gedeelte achter de oostelijke zijvleugel, als rozentuin. Op onderstaande foto is ook al duidelijk dat de siertuin vereenvoudigd is. We zien alleen enkele vormbomen en gras. Achter de siertuin heeft altijd de moestuin gelegen. Op bovenstaande recher kaart uit 2023 is de plaats van de moestuin nog duidelijk te herkennen aan de rode lijnen (moestuinmuren) binnen de omgrachting. In de nieuwste plannen werd een boomgaard op die plaats getekend.
Het landgoed (1225 ha.) heeft een agrarisch karakter met zeer oude boerderijen. Vanaf de weg is het kasteel te zien, maar de omgeving rondom is niet toegankelijk. In de omliggende rivierduinbossen is wandelen toegestaan.
staat een uitgebreide fotoreportage uit 1909 afgebeeld. Wel veel foto’s van de rijke interieurs, maar geen foto’s van de neo-barokke parterretuin ten noordoosten van het kasteel. Maar waarschijnlijk was die net nog niet gerealiseerd. Eén foto is afgebeeld van de cirkelvormige bloementuin die voor het huis was gelegen en tegenwoordig ook vereenvoudigd is tot een grascirkel.
Deze beschrijving is deels overgenomen uit de Gids voor de Nederlandse Tuinarchitectuur, deel 1 (1995). Auteurs: Carla Oldenburger-Ebbers, Anne Mieke Backer en Eric Blok.
Bessenstruiken in de kloostertuin van de Karmelietessen in Sittard. 2007. Foto Carla Oldenburger
Al weer een hele tijd geleden werkten wij mee aan een inventarisatie van kloostertuinen in Nederland. Het doel was de tuinen te beoordelen in verband met eventuele plaatsing op de monumentenlijst. Zo bezochten we o.a. de tuin van de Karmelitessen in Sittard. Het is de enige keer dat ik bessenstruiken (op rijen) tussen de vruchtbomen (op rijen) in de boomgaard geplant heb gezien. En waarom ook niet? De karmelitessen wisten niet beter en vonden het niets bijzonders. Misschien gebeurde dat wel al honderd jaar.
Gisteren (5 oktober 2024) kwam ik weer een dergelijke invulling van een boomgaard tegen en dat was in ‘De Warmoes’ in Lent.
Een fantastische moestuin, bloementuin, boomgaard, kruidentuin, pluktuin, kindertuin, theetuin in Lent bij Nijmegen. Foto Carla Oldenburger
Moestuin in de boomgaard van De Warmoes. Foto Carla Oldenburger
Tussen de rijen hoogstam-vruchtbomen, appels, peren en pruimen, waren moestuinbedden en bloementuinen in lange rechthoekige bedden aangelegd. Mogelijk waren de bomen (toevallig of met opzet?) iets verder uit elkaar geplant dan normaal.
Dat maakte ook een dansvoorstelling in de boomgaard mogelijk. Dansen in de natuur, op het gras, onde de bomen en soms een beetje in de modder misschien, maar de zon maakte alles goed. De bomen en planten en mensen genoten van het licht, het groen en de zonnenstralen, alles in volle harmonie. We keken naar een dansvoorstelling van Danstheater Aard. Onze complimenten.
Danstheater Aard in De Warmoes, Lent. Foto Carla Oldenburger, okt.2024
Vandaag (1 oktover 2024, begin van de herfst) wordt de tuin eens nauwkeurig geïnspecteerd op voedsel-aanwezigheid voor vogels. Is mijn tuin wel aantrekkelijk genoeg voor vogels? Zijn er genoeg struiken met bessen en zaaddragende vaste planten? Belangrijk in dit verband is natuurlijk dat we de planten niet hebben verwijderd of gesnoeid vóór de winter, maar de bloemschermen hebben laten staan.
In mijn tuin staan genoeg van de volgende soorten: Klimop (Hedera helix), krentenboompjes (Amelanchier lamarckii), vlier (Sambucus nigra), hulst (Ilex aquifolium) en lijsterbes (Sorbus aucuparia), maar toch kan er in een hoekje misschien best nog een Gelderse Roos (Viburnum opulus) of een Rode of Gele Kornoelje (Cornus) worden bijgeplant voordat de winter intreedt. Gelukkig groeien er in het aangrenzende bos genoeg eiken, beuken en hazelaars.
Meer aandacht moet ik misschien wel besteden aan vaste planten zoals: Grote Kaardenbol (Dipsacus fullonum), Teunisbloemen (Oenothera biennis), en niet-inheemsuit VS: Zonnebloemen (Helianthus annuus), Rudbeckia / Echinacea en Kogeldistel (Echinops ritro).
De laatste jaren ben ik niet toegekomen aan een kruidenhoekje, maar wilde Tijm (Thymus serpyllum) en wilde Marjolijn (Origanum vulgaire) zijn natuurlijk voor de vogeltjes (de zaden) en voor de mens (de blaadjes) niet te versmaden.
Kortom, na de inspectie, de vogels kunnen zich wel laven, maar het moet nog beter.
Vandaag 14 september 2024, (eerste) Open Monumentendag. Dat vraagt misschien om het bezoeken of beleven van een monument, wat benoorden de rivieren toch niet echt bekend is bij monumenten-liefhebbers. Allen een mooie dag gewenst.
In Oud-Valkenburg liggen de kastelenSchaloen (of Chaloen of Schâlven) en Genhoes (of Oud- Valkenburg). Kasteel Schaloen ligt binnen een omgracht terrein op een eiland dat gevormd wordt door de Geul en een aftakking daarvan, genaamd de Molenbeek. Het kasteel is na een verwoesting in 1575 opnieuw opgetrokken en vervolgens in 1656 verbouwd in Renaissancestijl. In 1893 en 1894 vond een ingrijpende restauratie en verbouwing plaats onder leiding van de architect P.J.H. Cuypers.
De schrijver en dominee Craandijk beschrijft in zijn Wandelingen (1883) de rijkdom van het licht golvende landschap in de vruchtbare beemden en vallei van de Geul. Tussen fluweelgroene weiden met populieren omzoomd en bloeiende boomgaarden ligt Schaloen temidden van donkere boompartijen. Decor van dit alles is de sierlijk gevormde Schaelsberg. De lindenberceau die, opzij van de weg, naar de Geul leidt, biedt Craandijk verkoeling tijdens zijn wandelingen. Tegenover de watermolen ligt het park van Schaloen. Volgens Craandijk wordt de toegang belemmerd door ‘… hekken tusschen met vazen gekroonde palen’. Vazen met bonte eenjarigen, sieren in die tijd ook de oevers van de gracht, samen met pruikaccacia’s, een negentiende-eeuwse versiering die de goedkeuring van de auteur niet kon wegdragen. Hij vond dit niet passend bij de sobere stijl van het kasteel, dat toen nog niet door Cuypers was opgesierd met hoektorentjes en dakvensters. Schaloen bestaat nog steeds uit een kasteel met bijgebouwen, waaronder een poortgebouw, een tiendschuur, een achttiende-eeuws zwanenhuisje en een zeventiende-eeuwse watermolen.
Van een echte parkaanleg is bij Schaloen geen sprake. Wel zijn er verschillende lanen, enkele oude solitaire bomen, waaronder exotische soorten, en een (voormalige) moestuin. De berceau komt uit op de voorburcht waar ook de bijgebouwen gesitueerd zijn. Vandaar is het eigenlijke kasteel door middel van een brug bereikbaar. Met uitzondering van de oude bomen is de inrichting van de tuinen binnen de gracht modern en aangepast aan de horeca-functie van het gebouw. De moestuin ligt ten westen van de oprijlaan, bij de watermolen, en is tegenwoordig in gebruik als heemtuin genaamd ‘Sjloensheim’. Een beschrijving volgt onder deze hoofdtekst.
Vanaf de parkeerplaats nabij de watermolen loopt een beukenlaan door de weilanden naar de brug over de Geul. Botanisch, zoölogisch en ornithologisch gezien zijn Schaloen en het naastgelegen Genhoes zeer interessant. Er komen veel orchideeën voor en er zijn vossen, dassen, eekhoorns, eikelmuizen en talrijke zangvogels in het gebied. Schaloen is een rijksbeschermde historische buitenplaats.
Sjloensheim. In de nabijheid van kasteel Schaloen en naast de uit 1661 daterende watermolen ‘Sjloens-meule’ ligt het heempark Sjloensheim met ongeveer 500 planten van de flora van Zuid-Limburg, alle voorzien van een naambordje. Het park is een combinatie van een heemtuin, een historische tuin, een natuurinformatiecentrum en een openluchtmuseum. Het bestaat onder meer uit een oud-Limburgse boerderijtuin met groenten, kruiden, kleinfruit in met buxus afgezette perken en een akkertje met oude veldgewassen als emer, spelt, gierst, veldwortelen, huttentut, tabak, hop, cichorei, wede, wouw, meekrap en weverskaarde. Er is een imitatie mergelgroeve, een imkerij en een Oudhollandse kruidentuin. Er groeien tal van bloemplanten, geurkruiden, palmlelies en rozen maar ook staan er strak geschoren taxusvormen. Er staan oude wegkruisen zoals die vroeger langs de landwegen stonden, zogenaamde hagelkruisen. De watermolen is toegankelijk en er is een vogelbosje. Uniek is de viskorf waarmee vroeger op zeer efficiënte wijze vis werd gevangen.
Wandelen rondom Schaloen is een belevenis. Het Schaloens Voetpad bij Kasteel Schaloen wordt geflankeerd door monumentale beuken en is de link tussen het kasteel en de Oostergats.
Uit: Carla S. Oldenburger, Anne Mieke Backer en E. Blok. Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, deel 4. Rotterdam, 2000.
Gisteren 16 augustus 2024 werd in verband met de verbouwing van het Binnenhof de ministerraad voor het eerst niet meer gehouden in de Trèveszaal, maar in het Catshuis. Dit huis heeft een lange geschiedenis, maar wat ons natuurlijk speciaal interesseert is de geschiedenis van de tuinen. In 1998, schreef ik in de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel Noord- en Zuid-Holland) de volgende tekst over deze destijds beroemde tuinen:
“In 1643 kocht de raadpensionaris en dichter Jacob Cats (1577-1660) gronden aan in de duinen tussen Den Haag en Scheveningen. Het terrein werd doorsneden door de Haagse Beek. Cats, die in Zeeland ervaring had opgedaan met het in cultuur brengen van landaanwinningen en daar een fortuin mee verdiend had, zag nu zijn kans schoon om ook hier iets moois te verrichten. Hij gebruikte het water uit de beek voor het bevloeien van zijn land en mengde de bagger uit de beekbedding, en later uit de inmiddels gegraven sloten en visvijvers, met fijn duinzand als bemesting. Hij liet het aanwezige grove oerzand verwijderen om hiermee dijken te leggen rondom de jonge aanplant. Op deze manier toverde hij de dorre duinen om in een lustoord.
In 1651 liet hij pas een huis bouwen, naar ontwerp van Lodewijk Huygens, in de trant van het werk van Pieter Post. Dit huis lag oorspronkelijk op een omgracht terrein. Aan de voorzijde van het huis lag een plein en achter het huis waren mogelijk al bloemperken. Buiten de omgrachting kwam men direct in het omringende duinterrein. De aanleg is te beschouwen als een goed voorbeeld van een Hollandse ‘villa suburbana’, zoals die in de zestiende eeuw in Italië werden aangelegd.
In 1656 schreef Jacob Cats een hofdicht op Sorghvliet. Het eerste deel gaat over het ouder worden en het tweede deel behelst een beschrijving en verheerlijking van het buitenleven, gecombineerd met de literatuur. Cats roemt in zijn gedichten ook de spijzen van het land. In 1684 verscheen Tachtig jarig leven, en huyshouding, of kort begrijp van het buyten leven op Sorghvliet. Cats heeft slechts acht jaar op Sorghvliet gewoond. In 1675 werd Hans Willem Bentinck, de latere superintendant van de tuinen van Willem III en Mary in Nederland en Engeland, de nieuwe eigenaar. De tuinen en boomgaarden dateren waarschijnlijk uit zijn tijd. Hij liet bovendien in 1676 een halfcirkelvormige oranjerie bouwen buiten het omgrachte terrein, die de afsluiting vormde van een as van symmetrie loodrecht op de voorzijde van het huis. Deze oranjerie kreeg grote bekendheid vanwege de gewassen die erin gekweekt werden. Daarnaast hield hij uiteenlopende diersoorten in een menagerie. Volgens de tuinarchitect L.A. Springer werden de tuinen door Bentinck, in samenwerking met Philips III Doublet van Clingendael, Constantijn Huygens jr. en Christiaan Huygens, verrijkt en versierd met priëlen, volières, terrassen, (schelpen)grotten, cascades en visvijvers.
Het meest opvallende in deze tuinaanleg is dat de loop van de kronkelende Haagse beek ongemoeid werd gelaten. Dit gebeurde op advies van Johan Maurits van Nassau-Siegen. Tsaar Peter de Grote van Rusland bezocht Sorghvliet en Honselersdijk tijdens zijn bezoek aan Nederland in 1697.
In de achttiende eeuw werd Sorghvliet in opdracht van Willem Bentinck in landschapsstijl veranderd. In 1837 kocht kroonprins Willem het terrein en liet het door A. van der Spuij in kaart brengen. Het afgebeelde landschapspark is vooral bijzonder omdat de slingerende waterloop een echte, natuurlijke beek is, die zeker het uitgangspunt voor het landschappelijke ontwerp zal zijn geweest. Later voegde Willem II de buitenplaatsen Buitenrust en Rustenburg aan Sorghvliet toe, met de bedoeling op het totale terrein een nieuw paleis te laten bouwen. Dit plan heeft echter geen doorgang gevonden.
Na de dood van Willem II in 1849 begon de verkoop van delen van Sorghvliet. In 1902 werd een deel tot villapark bestemd en in 1904 gaf de tuinarchitect H.A.C. Poortman adviezen voor de plaats van het Vredespaleis op de delen van de voormalige buitenplaatsen Buitenrust en Rustenburg en voor een verkavelingsplan. De villawijk Zorgvliet is in die periode gebouwd. De tuinarchitect L.A. Springer maakte hiervoor in 1908 een verkavelingsplan, dat echter niet werd uitgevoerd omdat men vreesde dat er, evenals bij zijn in 1901 gemaakte plannen voor de Haarlemmerhout, erg veel bomen zouden moeten verdwijnen. Het architectenbureau Z. Hoek en J.T. Wouters was verantwoordelijk voor het uiteindelijke verkavelingsplan Zorgvliet. De opzet bestaat uit een min of meer landschappelijke aanleg met een gebogen stratenpatroon. Tussen 1913 en 1915 werden er meer dan 64 monumentale villa’s en herenhuizen gebouwd in een historische stijl. In 1920 werd het deel van de oorspronkelijke buitenplaats dat niet bebouwd mag worden ommuurd.
De Staat der Nederlanden werd ten slotte in 1955 eigenaar en in 1961 werd het tegenwoordige Catshuis als ambtswoning van de minister-president in gebruik genomen. Het beheer van het park valt sindsdien onder de Dienst Domeinen. Het park Sorghvliet is vooral de moeite waard in het voorjaar, wanneer de vele stinseplanten bloeien: gevlekte aronskelk, Italiaanse aronskelk, sneeuwklokjes, sterhyacint, wilde hyacint, bosanemoon en knikkende en gewone vogelmelk.”
In 2002 heeft ons bureau advies gegeven aan Bureau Anneke Nauta en Ank Bleeker Landschapsarchitecten, over de beplanting van de tegenwoordige Catstuin. De resultaten zijn te vinden in “Kort onderzoek naar historische planten uit de tijd van Jacob Cats (1577-1660)‘. In hoeverre deze plannen zijn uitgevoerd of zijn meegewogen is ons niet bekend. We zijn er na ons bezoek t.b.v. het advies niet meer uitgenodigd.
Dit korte overzicht op de geschiedenis van de tuinen van Park Sorgvliet / Catshuis is mede bedoeld om alle leden van de ministerraad bewust te maken en te informeren over de historische tuinen bij het Catshuis, die velen van hen gisteren waarschijnlijk voor het eerst betraden.
De Geuzenkade was de plaats waar mijn wieg heeft gestaan. We woonden begane grond en we hadden een eigen tuin met zandbak en bloemenperken, maar toch wilde ik als peuter en kleuter elke dag met mijn vader de kippen en fazanten en pauwen bezoeken en een blaadje sla gaan brengen.
We woonden precies in de bocht van de Geuzenkade en vanaf hier was de Geuzenhof om de hoek, een binnentuin binnen het complex flatwoningen aan de Geuzenstraat. DE TUIN WAS TOEN OPENBAAR TOEGANGKELIJK, NU NIET MEER, MAAR VANDAAG STAAT DE POORT OPEN WANT HET IS OPEN TUINEN DAG.
Geuzenhof, (bouwdeel 1, voltooid 1935). Architect Jacob Dunnebier. Tuinarchitect Mien Ruys. Volière met pauwen, kalkoenen, of fazanten en kippen. Stadsarchief Amsterdam
In de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 3, 1998), tekst Carla Oldenburger-Ebbers, Anne Mieke Backer en Eric Blok, schreven we de volgende tekst:
“In de wijk De Baarsjes ligt een grote, langgerekte binnentuin ontworpen door Mien Ruys met allerlei speelvoorzieningen. De aanleg is uitgesproken architectonisch van opzet en toont eerder een late Jugendstil dan de van haar bekende modernistische signatuur. Er komen veel halfronde vormen in voor en afgeronde hoeken en twee symmetrische, gekromde paden. De tuin bestaat eigenlijk uit twee delen, die in elkaars verlengde liggen en die behoren bij de woonblokken Geuzenhof 1 en Geuzenhof 2, die de tuin bijna geheel insluiten. Als voorzieningen zijn twee zandbakken opgenomen, een speelplaats, een volière en zelfs een telefooncel. Volgens Ruys hadden deze tuinen een opvoedende werking. Zij voorzagen niet alleen in een gezonde vorm van buitenspelen, maar waren ook een stimulans voor de esthetische beleving van het groen. Zij zag tuin en architectuur als onafscheidelijke eenheden. In ‘de 8 en Opbouw’ van 1942 schreef zij onder meer over gemeenschappelijke tuinen: ‘Deze gemeenschappelijke tuinen kunnen vooral in arbeiderswijken een grote sociale verbetering brengen. […] Een juist aangebrachte beplanting kan de architectuur van het gebouw accentueren, maar het is ook mogelijk het karakter, de zuivere lijn van een huis te schaden door een verkeerde groepering.’ Zij was wars van het gebruik van hekken en voorzag dat spelende kinderen vanzelf belangstelling en waardering zouden krijgen voor de beplanting. Het geheel is nog grotendeels volgens de oorspronkelijke opzet en wordt gerestaureerd door de gemeente Amsterdam.”
Dit boek is onder schuilnaam geschreven, namelijk door de Schrijver der Flora. We kunnen hieruit concluderen dat deze anonyme schrijver al eerder een botanisch werk heeft afgeleverd onder de titel Flora. Als we zoeken op naam van de uitgever ‘Gebroeders Diederichs en Flora’, zien we dat het gaat om Flora Jaarboekje voor Bloemliefhebbers en Bloemkweekers (1837). Het derde deel van Nederlandschen Tuinkunst is ook apart uitgegeven, nu door de uitgever Loosjes te Haarlem, als apart deel van het Tijdschrift ter Bevordering der Nijverheid, onder de titel Dagboek voor Boom- en Bloemkweekers, Hoveniers en Warmoezeniers (1840), ook weer met de vermelding “door den Schrijver der Flora”. Een van de samenstellers van dit Tijdschrift was de welbekende hoogleraar in de Botanie en Landhuishoudkunde aan de Universiteit van Groningen, Prof. H.C. van Hall.
Het intrigeert mij al jaren dat ik niet weet wie de schrijver is van dit genoemde uitstekende bruikbare praktische handboek. Wie zou dat kunnen zijn? Misschien ging de auteur er van vanuit dat iedereen dat wist, maar een kleine twee honderd jaar later na verschijnen van dit handboek weet echt niemand dat meer. Zie ook het artikel van Jan Holwerda in Cascade Bulletin 23 (2014), nr.1, p. 42-44.
Ik ken natuurlijk de naam van de botanicus H. C. Van Hall (1801-1874), die samen met Jan Kops (1765-1849) de delen 5 t/m 8 (1828-1844) van de Flora Batava samenstelde. Uitgever J.C. Sepp en Zn. Om dit puzzeltje op te lossen dacht ik niet meteen aan de Flora Batava omdat deze Flora de wilde planten van Nederland beschrijft, terwijl de Nederlandsche Tuinkunst echt een handboek is bedoeld voor bloemkwekers, tuinbazen en tuinliefhebbers, hoewel de ‘beoefenaars der plantenkunde’ op de titelpagina als eerste doelgroep worden genoemd. Van Hall was ook nog de schrijver van een eerdere flora, de Flora Belgii septentrionalis sive Index plantarum indigenarumof in het nederlands Flora van inheemse planten van Noord-Nederland, uitgegeven te Amsterdam bij dezelfde uitgever als van de Flora Batava, J.C. Sepp en Zn. in 1825. Ook dit boek beschrijft wilde inheemse planten.
Van Hall is dus bekend van twee wetenschappelijke flora’s met als eerste titelwoord ‘Flora, beide uitgegeven door J.C. Sepp en Zoon èn van het werk Nederlandschen Tuinkunst, uitgegeven door de Gebr. Diederichs, beide uitgevers gevestigd te Amsterdam. Het blijkt dat de gebroeders Diederichs uitgevers zijn van meer populaire werken (opgesomd in dbnl.nl). Wat wel vaker gebeurde is dat wetenschappers hun werk ook onder de aandacht wilden brengen van de gewone man; het zou kunnen zijn dat Van Hall daarom het derde deel van Nederlandsche Tuinkunst bij Diederichs publiceerde, een veel minder wetenschappelijke werk, bedoeld voor tuinlieden in de praktijk. Hij had zijn wetenschappelijke naam hoog te houden, dus verlaagde hij zich misschien niet graag tot de praktische kant van het vak en moest de term Schrijver der Flora insiders weer naar zijn wetenschappelijke werk verwijzen. Het is misschien een aardige theorie, maar geen bewijs. We blijven zoeken en speuren.
Buitenplaats Sparrendaal (Sperendaal) kwam in 2000 in eigendom van de Ver. Hendrick de Keyser. In 2001 raakte ons bureau betrokken bij een eerste adviesaanvraag van tuin en park. We maakten toen een quickscan, waarbij we ons licht lieten schijnen over de eerst gewenste aanpak wat betreft tuin en park en een herstel-plan voor het voorplein.
De Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 2, 1996, tekst Carla Oldenburger) zegt het volgende over deze plaats (tekst waar nodig veranderd en aangevuld): “In 1754 werd het huidige huis Sparrendaal in opdracht van de burgemeester van Utrecht Jacob van Berck, gebouwd in Lodewijk XV-stijl. De slangemuur zal uit deze tijd dateren. In de holtes van slangemuren, meestal gelegen op het zuiden, kweekte men leifruit dat extra warmte nodig had. Déze slangemuur is beplant met leiperen, moerbei, perziken, vijgen en oude klimrozen. In die tijd was Sparrendaal een zeer uitgestrekt landgoed met bos- en heidegronden, zoals op de vogelvluchtkaart hierboven is te zien. Een doorgaande zichtas, gevormd door lindelanen vóór en achter het huis en een dwarsas voor langs het voorplein gelegen, kenmerken de aanleg rond 1750. In de zeventiende eeuw had het terrein tot de jachtgebieden van stadhouder Willem III behoord.
In het begin van de negentiende eeuw waren er op Sparrendaal een hermitage en een koepel op een bergje aanwezig. Thans zijn er aan tuinsieraden nog een Zwitserse brug en een houten koepel. In 1848 kwam het goed in bezit van het latere aartsbisdom van Utrecht. Op het terrein werd nu het Groot-Seminarium van Rijsenburg gebouwd. Huis Sparrendaal werd het verblijf van de aartsbisschop van Utrecht, Mgr J. Zwijsen. In de as van het Groot- Seminarium werd in 1909 een neogotisch gedenkteken opgericht ter nagedachtenis aan de priester-staatsman Mgr dr H.J.A.M. Schaepman, hoogleraar aan het seminarie. Het monument is geïnspireerd op de Scaligergraven te Verona, die omstreeks 1900 zeer in de belangstelling stonden.
In 1954 kwam Sparrendaal in bezit van de gemeente Driebergen-Rijsenburg en kreeg als bestemming gemeentehuis. Onder leiding van ir. J.B. baron van Asbeck werden het huis, de tuin en het omringende parkbos aangepast gerestaureerd. In de tuin achter het rechter bouwhuis vindt men nu een loofgang en kunstig gesnoeide loofwerken van buxus. In 1985 is de tuin van Sparrendaal gerenoveerd. Er zijn toen een heemtuin, een boomgaard en een kleine kruidentuin aangelegd. In het najaar van 1989 is ook een rozentuin ingericht.
Het Groot Seminarie is afgebroken en op de as van dit complex is een modern appartementencomplex verrezen in de vorm van een een halfcirkelvormig gebouw. Dergelijke complexen worden ook wel aangeduid met de klassieke naam ‘villa suburbana’, naar Romeins voorbeeld van een villawoning in de nabijheid van een stad.
Ons bureau droeg ideeën aan om het groen een meer rococo-karakter te geven, in de stijl van Sparrendaal in 1758, zoals aangegeven op de vogelvluchtkaart. Deze zijn tot heden niet gerealiseerd. De vogelvlucht is nu na restauratie weer leesbaar, zodat een waardestelling en een visie op basis van de gerestaureerde kaart met ‘gezichten’ rondom, tot een meer verantwoord advies wat betreft de 18de eeuwse tuinonderdelen kunnen leiden.
Het voorplein is tijdens de laatste restauratie van het huis (voltooid in 2002) opnieuw in ogenschouw genomen. In de rij lindes rond het voorplein zijn wat gaten gevallen. Het dilemma was òf de toestand zo behouden òf bomen inboeten òf rigoureus bomen kappen en vernieuwen, altijd een zeer gecompliceerd probleem. Wij gaven een advies, dat door de tekening van het voorplein hierboven wordt ondersteund. Helaas is er sindsdien geen uitvoeringsbesluit genomen.
NB. Indien een hogere resolutie van de kaart wordt verkregen, zullen we de bovenstaande vervangen.
Het Bloesempark in het Amsterdamse Bos staat volop in bloei. 400 kersenbomen (Sakura) staan te pronken en lokken alle Amsterdammers naar dit prachtige oord. Juliet heeft een moment gevonden vandaag dat er nog niet veel bezoekers zijn. Maar pas op, in het weekend zal dat anders zijn. Gelukkig is de drukte maar ca. 4 weken per jaar, daarna keert de rust weer terug. In het voorjaar kun je er genieten van de prachtige bloesems en het hele jaar door ademt de plek een bijzondere sfeer. In mei zijn de kersenbomen omsloten door een paarse kring van bloeiende rododendrons.
Alweer meer dan twintig jaar geleden, in 2000, is het Bloesempark ontstaan. De betrekking tussen Japan en Nederland bestond 400 jaar en de Japanese Women’s Club schonk om die reden 400 bomen (Prunis × yedoensis) aan de Gemeente Amstelveen. Alle bomen in het symmetrische park hebben een naam gekregen, 200 bomen kregen een Japanse vrouwennaam, en de andere 200 bomen hebben een Nederlandse vrouwennaam gekregen (overgenomen amsterdamsebos.nl).