Zoals in het vorige bericht vermeld, heeft de gemeente Edam-Volendam voor beide kernen een Lijst van monumentale en/of waardevolle bomen Edam-Volendam opgesteld. Deze lijst bevat o.a. bomen op de rijksbeschermde omwalling van Edam (Westervesting, Noordervesting, Oosterkade, Baandervesting en Zuidervesting), Van de bomen langs de havens zijn maar drie bomen langs de Voorhaven als monumentaal/waardevol aangemerkt, een kastanje op gemeentegrond, en een bruine beuk en een gewone kastanje op particuliere grond.
De bomen die op de lijst monumentaal/waardevol worden genoemd zijn: Aesculus hippocastanum (Gewone Paardenkastanje) op de Zuidervesting en enkele op de Noordervesting; Aesculus hippocastanum ‘Baumannii’ (Dubbelbloemige Paardenkastanje) op de Oosterkade en de Zuidervesting; Fagus sylvatica ‘Atropunicea’ (Bruine Beuk) op de Noordervesting; Fagus sylvatica ‘Purpurea Pendula’ (Bruine Treurbeuk), 1 exemplaar op de Zuidervesting; Fraxinus excelsior (Gewone Es) op de Baandervesting; Platanus x hispanica (Gewone Plataan) op de Baandervesting; Salix sepulcralis ‘Chrysocoma’ (Treurwilg) op de Baandervesting; Sophora japonica (Honingboom) 1 ex. op de Noordervesting; Tilia europaea (Gewone Linde) vele exemplaren en een enkele waardevolle op de Westervesting; Tilia cordata (Winterlinde of Kleinbladige Linde) 1 ex. op de Westervesting; Ulmus x hollandica (Hollandse Iep) 2 ex. op de Zuidervesting.
Het zijn alle bomen die in heel Europa voorkomen of cultivars die in Nederland vaak worden toegepast.
Na informatie bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed / RCE, blijkt mij duidelijk dat de Erfgoedwet geen individuele bomen beschermt. De bomen kunnen alleen als rijkmonument beschermd zijn als de hele aanleg is beschermd. Dat is dus het geval met de bomen op de wallen. In dit verband is het dus des te belangrijker dat de bomen langs de havens en eventueel op andere plaatsen buiten de wallen, goed en op tijd onderhouden worden, eventueel jaarlijkse inspectie.
We bezochten deze week (27 juni 2023) met een delegatie van de Ver. Oud-Edam een oriëntatiebezoek aan ‘het groen’ van Edam. Dit stadje is natuurlijk beroemd geworden door de Edammer Kaas, maar betekent voor ons vooral een unieke monumentenstad.
De ‘groene monumenten’ (zoals begraafplaatsen, openbaar groen, vestingwerken) in Edam zijn slechts zeer summier beschreven en bieden daardoor geen optimale bescherming.
De redengevende omschrijving van de rijksbeschermde vestingwerken luidt: “Overblijfselen van de stadswallen: Wester-, Noordervesting, Klundert, Oosterkade, Baander- en Zuidervesting”. De ondergrondse muurwerken zijn hiermee wel beschermd, maar de bomen op de wallen zijn niet afzonderlijk beschermd.
De kleine Joodse begraafplaats langs het Oorgat is een gemeentelijk monument; maar het kerkhof gelegen rondom de Grote Kerk wordt in de monumentenbeschrijving van de kerk niet nader genoemd en krijgt in de beschrijving van het Beschermd Stadsgezicht Edam alleen het bijvoeglijk naamwoord ‘kenmerkend’ mee, terwijl op de stadskaart uit 1743 dit kerkhof als ruimte al nauwkeurig staat aangegeven. Het kerkhof is met twee hoofdlanen kruisvormig ingedeeld en ligt voor een groot deel langs de Noordervesting, die ter hoogte van de kerk geheel beplant is met bomen.
In de beschrijving van het Beschermd Stadsgezicht worden de bomen langs de havens (Achterhaven, Voorhaven, Nieuwe Haven) en op de rijksbeschermde vestingwallen (die ontstaan zijn tussen 1690 en 1718) wèl kort genoemd. Er wordt gesproken over twee rijen bomen (aan beiden zijden van de havens), maar over de soorten en onderlinge afstanden wordt helaas niets naders gezegd.
In de Lijst monumentale en/of waardevolle bomen van Edam zijn tien jaar geleden 594 bomen genoteerd, waarvan 553 van de gemeente en 41 van derden. Anno 2023 zullen er wel enkelen verdwenen zijn.
Kaart behorend bij Beschermd Stadsgezicht. Edam, 1977
De kernstructuur van de stad wordt gevormd door de oude havens, van noord naar zuid de Achterhaven, de Voorhaven en de Nieuwe Haven, en daar weer ten zuiden van de Schuttersgracht. De havens zijn beplant met -aan beide zijden- bomen. Omdat de wallen rond de stad tussen 1690 en 1718 opgeworpen zijn, is voor nadere bestudering een duidelijke stadskaart uit die periode of iets later als referentie te gebruiken, en dat is dan in dit geval de kaart van Isaak Tirion uit 1743. Daar staan ook de bomen op ingetekend, maar voor het verkrijgen van nadere gegevens (zoals bijvoorbeeld de destijds gebruikte onderlinge afstanden) is het aan te bevelen andere bronnen te raadplegen, zoals het handboek Den Nederlandsen Hovenier uit 1669.
Behalve ‘het groen’ kwamen we tijdens onze wandeling natuurlijk ook andere cultuurhistorische hoogstandjes tegen, zoals twee tuinkoepels langs de Nieuwe Haven en de oudste scheepswerf van Nederland, met een Wieringer Aak.
Deze koepels liggen in het kerngebied van het beschermd stadsgezicht, in achtertuinen van huizen aan de Lingerzijde. Ze zijn voorzover wij nu weten niet beschermd als rijks- of gemeentelijk monument, maar maken wel deel uit van het beschermde stadsgezicht, evenals een historische scheepswerf. Dit was een onverwachte interessante afsluiting van het bezoek.
Tuinhuis aan de Nieuwe Haven. Lingerzijde 33. Gebouwd als namaak-‘Turkse Tent’. Opdrachtgever William Pont, 1844. Foto Carla Oldenburger
Tuinhuis aan de Nieuwe Haven, Lingerzijde 39. Opdrachtgever William Pont, 1845. Foto Carla Oldenburger
Bovenstaande tuinhuizen in de achtertuinen van huizen aan de Lingerzijde, langs het westelijk deel van de Nieuwe Haven. Foto Carla Oldenburger
Scheepswerf Groot. Oudste historische scheepswerf van Nederland. In het water (Nieuwe Haven), ten oosten van de Kwakelbrug, ligt de Wieringer Aak 167. Foto Carla Oldenburger
Nieuw boek van Els Launspach: Tuinen van Licht. Gorredijk, Sterck & De Vreese, 2023. 352 p. €27,50. Adviezen Carla Oldenburger
De Tuinen van licht / Els Launspach
(Overgenomen van uitgeverij Sterck & De Vreese):
“De Tuinen van licht is een roman over verbeeldingskracht, die zich afspeelt tegen de achtergrond van de bloeiende 16e/17e-eeuwse tuincultuur in Frankrijk, de Lage Landen en Engeland. We volgen het verhaal van Pierre, die in Parijs wordt opgeleid tot hovenier. Tegen de wil van zijn vader, de grote hovenier Claude Mollet [1557-1647], laat Pierre [1590-1659] zich inlijven bij het katholieke leger om tegen de protestanten te vechten. Hij komt als krijgsgevangene in Vlissingen terecht, maar wordt later alsnog hovenier. Eenmaal volwassen vestigt hij zich in Luik, waar zijn vrouw Gonde zich wijdt aan de ontwikkeling van tulpen. In dienst van stadhouder Frederik Hendrik ontwerpt hij het grondplan voor de tuinen van Honselaarsdijk. Daar, in het noorden, ontmoet hij Simon Stevin, vriend en leermeester, die een grote invloed heeft op zijn zelfbeeld. Het verhaal van Pierre wordt verteld door Mathieu, onlangs weduwnaar geworden. Uit een behoefte aan troost kleurt hij de levens van deze historische personages in, en worstelt zich zo door zijn verdriet heen. Van Els Launspach verschenen de romans Messire; Richard Revisited; Jonker; en Maîtresse van Oranje.
Els Launspach bij het verschijnen van haar nieuwe boek, 23 mei 2023 te Haarlem. Foto Carla Oldenburger
Na haar studie kunstgeschiedenis en theaterwetenschap werkte Els in het theater en publiceerde essays over toneel en film. Aan de Amsterdamse Academie voor Theater en Dans gaf ze ruim twintig jaar les over de Griekse tragedie en Shakespeare.”
CO: Voor de duidelijkheid, het is dus een roman over verbeeldingskracht en het raakt de hoveniersfamilie Mollet en de tuinen van Frederik Hendrik. Toch is het boek voor tuinhistorici zeker interessant, omdat het de grenzen opzoekt tussen heden en verleden en tussen fictie en werkelijkheid. Juist dat kan de moderne mens stimuleren tot nadenken en onderzoek.
Zoals onder onze websiteknop KLEUR te lezen valt, maken wij op grond van (architectuur)historisch onderzoek, praktische kennis van historische pigmenten en ‘quickscans’ naar nog aanwezige oude verflagen, kleurontwerpen en doen wij onderzoek naar de ontwikkeling van het kleurgebruik in de architectuur, zowel naar afzonderlijke panden als naar stads- of streekbeelden als geheel, met name dat van Amsterdam.
Onlangs zijn twee projecten afgerond, i.e. een hele gevelwand van vijf huizen in de Egelantiersstraat (24-50), behorend tot de Stichting Claes Claesz. Hofje, evenals een woonhuis aan de Egelantiersgracht (15), eigendom van Stichting Diogenes-Amsterdam, zijn naar nieuwe kleurpatronen opgezet. De kleuren zijn verhelderd en aangepast in vergelijking met de renovatie-kleuren uit de jaren zestig. Beide kleurontwerpen zijn gemaakt door Juliet Oldenburger. Dat van het Claes Claesz. Hofje is te vinden op deze website, onder de knop KLEUR.
Deel gevelwand Claes Claesz. Hofje, naar kleur-ontwerp van Juliet Oldenburger. Uitgevoerd 2023. Foto Carla Oldenburger
Het grachtenhuis (gebouwd in het eerste kwart van de 18de eeuw) aan de Egelantiersgracht bevat een vroeg-18de-eeuwse gevelsteen voorstellende een timmerman met gereedschappen en een kruiskozijn, met de tekst DE IONGHE TIMMERMAN.
Het Claes Claesz. Hofje bestaat als complex pas sinds 1973. Het is een nieuwe samengestelde eenheid bestaande uit huisjes van het oorspronkelijke Anslo’s hofje (1626 en later) en omringende bebouwing. De ingang van het Claes Claesz. Hofje is een poortje (met boven de deur een gevelsteen met de naam ANSLO’S HOFJE), links van het huis Egelantiersstraat 24. Achter de gevels ligt een binnentuin, waar we de kleuring van het houtwerk rondom de tuin al een jaar eerder hebben geadviseerd. Het Anslo’s Hofje is een van de oudste hofjes van Amsterdam.
Zowel het ‘Anslo’s Hofje’ als het grachtenhuis ‘De Jonghe Timmerman’ zijn rijksmonument.
Op 10 januari publiceerde ik hier een Bericht met een lijstje artikelen van mijn hand, uit het tijdschrift Tuinjournaal van de Nederlandse Tuinenstichting, geschreven tussen 1988 en 1999.
Nu heb ik aanvullend een lijst gemaakt van mijn artikelen in het Vakblad Groen, verschenen tussen 1975 en 2017. Dat zijn 35 artikelen, die nog niet alle gedigitaliseerd zijn. Bent u nieuwsgierig naar een van die niet-gedigitaliseerde artikelen, dan kunt u dat hier kenbaar maken in een reactie, en dan kan ik alsnog vragen aan de Bibliotheek WUR of het mogelijk is die te digitaliseren.
Voor de goede orde, groen gemarkeerd betekent doorklikken naar artikelen mogelijk.
Hier volgt de lijst met artikelen (1975-2017):
Juliet en Carla Oldenburger (bewerkt door Noortje Krikhaar), ‘Nimmerdor, Buitenplaats en landgoedbos’ in Groen, vakblad voor ruimte in stad en landschap, jrg. 73 (2017), nr. 6 (juni), p. 16-22.
Carla Oldenburger (bewerkt door Noortje Krikhaar), ‘Zoektocht naar Zocher in België’ in: Vakblad Groen, Jrg. 72 (mrt 2016), nr. 3, p. 12-19.
C.S. Oldenburger en J.E. Oldenburger, ‘Het nieuwe aanzien van de Amsterdamse Hortus’ in: Binnenstad 228/229, juni 2008; Groen: vakblad voor groen en landschap, jrg. 64 (2008) nr. 4, p. 30-33.
Carla en Juliet Oldenburger, ‘Grote behoefte aan databank voor historische planten’ in: Groen, jrg. 62 (okt. 2006) nr. 10, p. 12-17.
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘Geschiedenis van Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur: onderwijs, onderzoek en organisaties in Nederland anno 1995/1996’ in: Groen 52 (1996) no. 1, (themanr Nederlandse tuinhistorie) i.s.m. Tuinhistorisch Genootschap Cascade, p. 22-30.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘Nederlandse tuinsculpturen’ in: Groen 50 (1994), nr. 7/8, p. 33-36.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinplattegronden van Gijsbert van Laar’ in: Groen 50 (1994), nr. 4, p. 35-39.
H.R. Barkhof, C.S. Oldenburger-Ebbers en D. Pols, ‘Enkele kanttekeningen bij het beheer van de tuinen van Rijksmuseum Paleis Het Loo’ in: Groen 48 (1992), nr. 12. p. 36-38.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinarchitectuur van de Zochers. Deel 3: Enige proeven van ontwerpanalyses van projecten van J.D. Zocher sr. en jr., C.G. Zocher en L.P. Zocher, gezien in het licht van de ontwikkeling van de negentiende eeuwse landschapsstijl in Nederland’ in: Groen 47 (1991), nr. 10, p. 23-29. Zie Zochers Online 2017
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinarchitectuur van de Zochers. Deel 2: Inventarisatie van de werken van C.G. Zocher (1796-1863) en L.P. Zocher (1820-1915)’ in: Groen 47 (1991), nr. 4, p. 22-27. Zie Zochers Online 2017
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinarchitectuur van de Zochers. Deel 1: inventarisatie van de werken van J.D. Zocher sr. (1763-1817) en J.D. Zocher jr. (1791-1870)’ in: Groen 46 (1990), no. 7, p. 9-13. Zie Zochers Online 2017
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘De toepassing van hagen in de Nederlandse tuinhistorie’ in: Groen 46 (1990), no. 5, p. 9-13.
Drs. C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘Herstel van historische tuinen: theorie en praktijk’ in: Groen 45 (1989), nr. 12, p. 26-34.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘Doolhoven in Nederland’ in: Groen 44 (1988), nr. 7/8, p. 9-15.
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘De ontwikkeling van de tuinarchitectuur in Nederland door de eeuwen heen (I): een afwisseling van open en besloten ruimten’ in: Groen 43 (1987), nr. 7/8, p. 11-17.
Drs. C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘De relatie tussen tuinarchitectuur en beplanting: enkele 18de eeuwse voorbeelden: De Menkemaborg, Huis te Amerongen, De Hartekamp en De Ulenpas’ in: Groen 41 (1985), nr. 11, p. 14-20.
Drs. Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De John Bergmans-Collectie in de Centrale Bibliotheek van de Landbouw-Hogeschool’ in: Groen 37 (1981), nr. 10, p. 453-458.
Carla S. Oldenburger, ‘De collectie van L.A. Springer (1855-1940) is weer terug in de Centrale Bibliotheek van de Landbouwhogeschool te Wageningen’ in: Groen 36 (1980), nr. 8, p. 317-322.
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘Pflanzungen in Gärten des 16. – 18. Jahrhunderts, lezing gehouden op het congres van de Duitse vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur te Ludwigsburg op 26 en 27 september 1978’ in: Groen 34 (1978), nr. 12, p. 457-460.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘Inleiding tot de Lijst van Nederlandse literatuur over tuin(sier)planten tussen 1600 en 1900’ in: Groen 34 (1978), nr. 11, p. 437-440.
C.S. Oldenburger-Ebbers en D. Spanjaart ‘Reconstructie van “historische beplantingen”. Voordracht gehouden op de studiedag van de Nederlandse Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur, Paleis Het Loo, 1 oktober 1976’ in: Groen 33 (1977), nr. 5, p. 153-159. (Communicationes Biohistoricae Ultrajectinae nr. 69)
Carla S. Oldenburger, ‘Sierplanten in de 16de- en 17de-eeuwse tuinen: een bijdrage tot het restaureren van “historische beplantingen” in: Groen 31 (1975), nr. 10, p. 307-313.
Vogelvluchttekening uit 1631 van het Burger Weeshuiscomplex. In het midden twee langwerpige gebouwen met blauwe leien daken, daartussen loopt de Begijnensloot. Rechts is de meisjesplaats en links de jongensplaats (Coll. Stadsarchief Amsterdam).
In het tijdschrift Binnenstad (Jg. 56, nr. 308, p. 52) van de Ver. Vrienden Amsterdamse Binnenstad schreef Juliet Oldenburger namens de VVAB: Bezwaren verbouwing Amsterdam Museum. Juliet werkt als eindredacteur voor deze vereniging en is het uiteraard als medewerker van ons bureau Binnenstad & Buitenleven ook oneens met de verbouwingsplannen en met de aantasting van de Middeleeuwse Begijnensloot..
De voorzieningenrechter heeft nu geoordeeld dat de vergunning die het museum had verkregen pas gebruikt mag worden nadat de rechter uitspraak heeft gedaan over de verbouwingsplannen. Het Amsterdam Museum mag dus niet beginnen met de uitvoering van zijn verbouwingsplannen voordat beslist is op het beroep, dat genoemde vereniging i.s.m. Heemschut heeft ingesteld. Dat heeft de voorzieningenrechter op woensdag 25 januari besloten. De beslissing valt naar verwachting in april.
Heemschut en de VVAB hebben al eerder gemeld vooral bezwaar tegen de sloop van de Schuttersgalerij en de gebouwen aan weerszijden daarvan te hebben. De voorzieningenrechter heeft het belang van de erfgoedorganisaties afgewogen tegen dat van het museum om zo spoedig mogelijk met de verbouwing te willen beginnen.
De beweerde slechte technische staat van het complex en de kosten van leegstand (het complex staat sinds 1-2-2022 leeg, terwijl de vergunning is verleend op 7-11-2022) wegen niet op tegen de niet onderbouwde ingreep in het rijksmonument. In de planning had het museum volgens de rechter rekening dienen te houden met de risico’s van bezwaar en beroep.
Contra-expertise
Dankzij een contra-expertise hebben Heemschut en de VVAB duidelijk gemaakt dat de grote ruimten in het hart van het complex – een entreehal en een expositiezaal – ten koste gaan van authentieke zeventiende-eeuwse kapspanten en de historische bouwstructuur aan weerszijden van de overkluisde Begijnensloot. De laatste dateert uit de Middeleeuwen.
Onderdelen die in 1962-1975 zorgvuldig zijn gerestaureerd en belangrijk zijn voor de geschiedenis van het complex. ”De nieuwe grote zalen tasten bovendien de kleinschaligheid ernstig aan. We vertrouwen erop dat de rechter ons daarin gelijk zal geven”, verklaren Heemschut en de VVAB.
Op de website van het Frans Hals Museum staat te lezen dat de binnentuin totaal is vernieuwd en komend voorjaar geopend zal worden. Men heeft gekozen voor een geheel nieuw concept (ontwerp Frans Hals Museum i.s.m. Bureau West 8), weliswaar waar geïnspireerd op oude 17de en 19de eeuwse vormen, maar functioneel toch veel meer passend in de 21ste eeuw. Ik verwijs de lezer naar de beschrijving van de nieuwe tuin op website van het Frans Hals Museum, en wil de lezer hier ook nog eens laten lezen hoe de tuin in de laatste jaren van de twintigste eeuw door mij beschreven werd in de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, Rotterdam 1998.
“Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en als museum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum.
Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken als bleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel.
Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer (1855-1940), die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd.
Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. De kunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maar putte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’
Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op voorbeeldprenten van vroege (eerste helft 17de eeuw) Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestonden uit afgezette perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn.
De inrichting van de tuin in 1998 beantwoordde niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd, in verband met het onderhoud. Het beeld van de tuin in 2020, dat enigszins overeen kwam met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, gaf dus zelfs de negentiende eeuwse versie niet weer. Zo’n siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.”
Hortus palatinus. Voorbeeld tuinontwerp door Salomon de Caus. Universiteits Bibliotheek Heidelberg.
Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en alsmuseum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum. Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken alsbleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel. Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer, die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd. Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. Dekunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maarputte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’ Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op prenten van vroege Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestondenafgezette, perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn. De hedendaagse inrichting van de tuin beantwoordt niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd,in verband met het onderhoud. Het huidige beeld, dat enigszins overeenkomt met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, geeft dus zelfs de negentiendeeeuwse versie niet weer. Een dergelijke siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.
(281) Juliet is met vakantie in Zuid-Italië. Zij gaat o.a. de villa’s en tuinen en fresco’s in Pompeï, Herculaneum en Oplontis (tegenwoordige naam Torre Annunziata) bezoeken. Oplontis ligt tussen Herculaneum en Pompeï, aan de baai van Napels.
Zoals iedereen waarschijnlijk wel weet bevatten de fresco’s in de Pompejaanse villa’s schitterende dieren- en planten-afbeeldingen, maar die van Oplontis zijn minder bekend misschien, of ze worden in één adem genoemd met Pompeï, zodat men zich niet altijd realiseert dat het om meer locaties gaat. Zie hieronder op het kaartje de ligging van de Romeinse plaatsen aangegeven.
Het grijs aangegeven gebied waar de uitbarsting van de Vesuvius in 79 AD zijn sporen heeft nagelaten. Foto Wikipedia
De villa, die Juliet gisteren bezocht, heeft de naam Poppaea meegekregen, genoemd naar de tweede vrouw van Nero, Poppaea Sabina. Men denkt dat zij of haar familie de eigenaar van deze villa was. De villa is bekend door de fresco’s van de tweede en derde Pompejaanse stijl. Het huis bestaat uit een grote ontvangsthal, waarachter een peristylum (een centrale open hof door zuilen omgeven) en een atrium (overdekt woonvertrek) liggen. Grenzend hieraan ligt het caldarium (de baden). Annex liggen tuinen en een groot zwembad. Vanuit het zwembad kon men ook het viridarium (een tuin in de open lucht met een collectie levende bijzondere planten) zien.
Oplontis. Villa Poppaea en annex–liggende tuinen. Foto Wikipedia
Waarom zijn de tuinen in de door lava bedolven stadjes aan de baai van Napels nu voor ons zo interessant? Omdat de Romeinse vorm van de tuinen en de ‘relatie van tuin tot huis’ in de geschiedenis van de tuinarchitectuur zo bepalend (uitgangspunt voor classicistische tuinen) is geweest en omdat we uit de muurschilderingen kunnen leren wat de Romeinen in die tijd in hun tuinen kweekten. Natuurlijk is daar ook archeologisch veldonderzoek voor nodig, maar de muurschilderingen geven ons zeker aanvullende resultaten.
Oplontis. Villa Poppaea. Heracles in de tuin van de Hesperiden. Foto Walther SchoonenbergOplontis. Villa Poppaea. Fresco met pauw in peristylum (?). Foto Walther Schoonenberg
Op bovenstaande foto’s ziet men Heracles afgebeeld in de tuin van de Hesperiden (met bomen met gouden appels). Deze schildering is in de zgn. Derde stijl of Decoratieve stijl (25 v.C. – 40 A.D.). De afbeelding van de boomstammen en het gebladerte is realistisch en modern voor die tijd, alhoewel de bomen niet op citrusbomen (gouden appels) lijken. In de late Middeleeuwen zijn de boomvormen van Giotto overheersend en bepaald niet realistisch. Pas in de renaissance, in de tijd van de Vlaamse Primitieven wordt de natuur weer realistischer afgebeeld. Op de tweede foto zien we een pauw. Of deze in een kooi of volière (aviarium) gehouden werd of los in het peristylum zich kon bewegen is niet duidelijk. Hier zien we misschien de zuilen rond het peristylum.
Op de laatste foto wijst Juliet in een villatuin in Oplontis naar een versteende stronk van een verbrande boom. Even dichter bij het huis staat een versteende boomstam.
Juliet wijst naar een versteende boomstronk in Oplontis. Foto Walther Schoonenberg
Tenslotte, n.a.v. deze Romeinse resten wil ik graag nog even op enkele oude boeken wijzen die terugwijzen naar de tuin van de Hesperiden en de tuin van George Clifford in Heemstede (De Hartekamp). In het boek van Commelyn worden alle bomen met gouden appels (limoenen en sinaasappels en citroenen) afgebeeld, genoemd en beschreven die in 1676 in Nederland bekend waren. Het boek van Linnaeus, het ViridariumCliffortianum beschrijft alle levende planten die in de tuin van George Clifford, op de buitenplaats De Hartekamp, werden gekweekt. in zijn boek Hortus Cliffortianus daarentegen worden veel méér planten beschreven, maar dat gaat alleen over herbarium-exemplaren.