Categoriearchief: Groen Erfgoed

Zocher, De Doornburgh en de KNOB

Onlangs werd Juliet gevraagd om op het komende KNOB symposium,  3 november 2023. in de Priorij Emmaus op de buitenplaats Doornburgh te Maarssen, te spreken over het werk van Zocher op de Doornburgh. Ook zal op die dag de architectuur en ideologie van de Bossche School, de herbestemming van het voormalige klooster en de post-65-architectuur ter sprake komen.

De vorm van de waterpartijen op het tegenwoordige Doornburg doet niet vermoeden dat het om het werk van Zocher sr. gaat (uit ca. 1813?).  Zie ook de wandelkaart onderaan dit Bericht.

Wij hebben nooit de aanwezigheid van een van de Zochers op de Doornburgh kunnen vaststellen, zodat de Doornburgh dan ook op onze Zochers-online pagina ontbreekt, behalve in de lijst projecten zonder primaire bronvermelding.

Toch  komen we tegenwoordig de naam van Zocher in veel secondaire literatuur over de Doornburgh tegen en zelfs in de redengevende omschrijving van het rijksbeschermde monument Doornburgh is dit het geval,  maar overal zonder verwijzingen naar bronnen. Daarom spreken we van een vermoeden en niet eens van een toeschrijving aan Zocher. Zoals gezegd we zijn nooit een verwijzing naar een Zocher op de Doornburgh tegen gekomen en wat veel belangrijker is, we herkennen ook helemaal geen typische Zocher-kenmerken op deze buitenplaats. In ieder geval doet de vorm van de vijverpartijen ons niet aan de Zochers denken. Mocht er een bekende tuinarchitect op de Doornburgh hebben gewerkt, dan zouden wij eerder aan Hendrik van Lunteren uit Utrecht denken, te meer omdat deze tuinarchitect omstreeks 1810 waarschijnlijk  verantwoordelijk was voor de uitbreiding van de nabij gelegen buitenplaats Groenhoven te Zuilen (vroeger gemeente Maarssen, nu Stichtse Vecht). Ook hier, net als op de Doornburgh, is een ‘landschappelijke’ scheidingssloot te vinden tussen een oud deel van de buitenplaats en een nieuw later aangekocht deel.

Ontwerp van uitbreiding park Groenhoven, tussen de Vecht (zij-arm) en de Daalseweg. Zie de scheidibgssloot tussen het park en de boomgaard/annex bouwland. Ca. 1810. Toegeschreven aan Hendrik van Lunteren. Archief Slot Zuylen/HUA

De meest nauwkeurige (secondaire) beschrijving van de buitenplaats Doornburgh is te vinden in het artikel van Petra Doeve (2010). In 1813 kocht Willem Huydecoper de grond van de voorplaats van Elsenburg (gedeelte aan de Diependaalsedijk). De grenssloot tussen Doornenburg en Elsenburg werd toen vergraven in een landschappelijke licht flauwe bochtige vorm, uitkomend in de Vecht. Tussen 1870 en 1912 werd naastgelegen buitenplaats Vechtleven aangekocht. Daar werd een slingervijver aangelegd en werd het terrein van bomen en bospartijen en een moestuin voorzien. Weer is niet bekend welke tuinarchitect hier plannen voor heeft gemaakt, hoewel L.P. Zocher wordt genoemd zonder verwijzingen.

Tekening van architect Jan de Jong (Bossche School). Omstreeks 1965. De pandhof was in zijn ontwerp leeg, zoals dat hoort te zijn, soms met één boom of fontein in het midden. Ruimte, rust en stilte speelden de hoofdrol voor de zusters.

De pandhof in de Priorij Doornenburg heden ten dage. Ontwerp van de hoftuin is van Karin Blom van Assendelft. In plaats van rust en stilte spelen nu afwisseling en veelkleurigheid een hoofdrol. Zie ook het ontwerp van Karin hieronder.

De bouw van de Priorij op de buitenplaats omstreeks 1965-’66 (door Jan de Jong, een leerling van Dom Hans van der Laan en architect van de Bossche School), is de laatste grote verandering geweest die de buitenplaats qua indeling en aanzien heeft veranderd. Een modern kloostergebouw met pandhof in de stijl van de Bossche School werd toegevoegd (plus tennisbaan en moestuin) omdat het historische huis te klein werd voor de zusters en hun gasten en cursisten.

Sinds 2016 is de plaats eigendom van de Stichting MeyerBergman Erfgoed Groep en sinds ca. 2018 spreekt men van een ‘buitenplaats voor kunst en wetenschap’. De functie van de buitenplaats is geheel veranderd, Het 18de eeuwse hoofdhuis en de priorij staan nu open voor lezingen, tentoonstellingen, concerten, theatervoorstellingen, recepties, symposia etc.

Het park is openbaar toegangkelijk.

Karin Blom van Assendelft. Nieuwe invulling (beplantingsplan) van de pandhof of binnenhof van de Priorij Doornburgh, ca. 2018. Ontwerp  overgenomen van de website van De Doornburgh

Wandelkaart van de tegenwoordige buitenplaats Doornburgh, in de loop der eeuwen verenigd met aangekochte delen van de buitenplaatsen Elsenburg (NW-deel) en Vechtleven (Oostelijk deel ). De priorij is gebouwd op de voormalige moestuin, de parkeerplaats ligt op de voormalige tennisbaan. Het oostelijk en westelijk deel van de plaats worden gescheiden door een ‘landschappelijke’ scheidingssloot. Ontwerp  overgenomen van de website van De Doornburgh

Literatuur.

Albers Adviezen. Rapportage De buitenplaats Elsenburg. 2001

Petra Doeve. Tuingeschiedenis van de buitenplaats Doornburgh en de verdwenen buitens Elsenburg, Somerbergen en Vechtleven te Maarssen. Jaarboekje Nifterlaken Oudheidkundig Genootschap 2010.p. 49-68..

Website Doornburgh:

Toeschrijving park Groenhoven aan Hendrik van Lunteren door Tineke Barneveld,

Aankondiging KNOB-symposium 2023:

Jan Jacob Denier van der Gon en de oprichting van de BNT

Portret J.J. Denier van der Gon. Coll. HUA

Aanvullende verzamelde gegevens (naast de hieronder aangegeven literatuur en bronnen) over Jan Jacob Denier van de Gon, één van de oprichters van de Bond van Nederlandse Tuinarchitecten (1922), honderd jaar geleden.

Jan Jacob Denier van der Gon is geboren op 21 oktober 1856 te Zoeterwoude, als zoon van Hugo Anne Cornelis Denier van der Gon Predikant) en Geertruida Johanna Stenfert Kroese. Hij is getrouwd te Nijmegen op 8 december 1893 met Maria Petronella van Driest. Hun eerste adres in het dorp Hees bij Nijmegen (waar in de 19de eeuw veel tuinders woonden) was Nonnendaalscheweg; later Wolfskuil 14. Hij overleed op 16 december 1933 in Utrecht. Bron humanitarisme.nl en  ‘Het Vaderland’ (12-12-1893) en Ron Essers in Westerarchief.

Over zijn opleiding is eigenlijk weinig tot niets bekend. Tussen zijn 15de levensjaar (!871) en de stichting van zijn kwekerij in Hees (1881) zal hij waarschijnlijk op boom- en plantenkwekerijen in de buurt van Zoeterwoude en / of Nijmegen hebben gewerkt om werkervaring en plantenkennis op te doen. De enige opleiding tot kweker / tuinbouwkundige in zijn tijd was de 3-jarige cursus op Tuinbouwschool Linnaeus in Amsterdam, opgericht in 1867 en gesloten in 1889. De bekende tuinarchitect Leonard Springer (1855-1940) en tijdgenoot van Denier van der Gon heeft zijn opleiding ook  op deze school genoten (1871-1874, maar met wie Springer in de klas zat is tot heden niet bekend. (Nog op zoek naar leerlingenlijsten uit die tijd).

Voordat Denier van der Gon in 1893 naar Utrecht kwam, had hij zich op 25-jarige leeftijd in 1881 zelfstandig gevestigd te Hees. Zijn beroep staat in het Bevolkingsregister van de gemeente Nijmegen omschreven als ’tuinbouwkundige’. Samen met bloemist Joh. Fr. Bouwens bestierden zij de ‘Kweekerij Noviomagum’. In 1892 vermeldt het Adresboek Nijmegen de naam ‘Denier van der Gon en Bouwens: aanleg van tuinen, bouquetten enz.’.

In de Adresboeken van Utrecht (1894-1922) komt J.J. Denier van der Gon voor als ‘opzichter Gemeentewerken’ of  ‘opzichter Plantsoenen’, wonend op adres Sterrenburg 1 (onderdeel van het Singelplantsoen ter hoogte van de Bijhouwerstraat). Ook wordt hij in de adresboeken van 1915-1932 genoemd als commissielid voor Volksbondtuinen en als bestuurslid afd. Utrecht, van de Volksbond tegen Drankmisbruik. Na zijn pensionering is hij naar De Bilt verhuisd.

Ontwerp Park Oog in Al, 1921. Ontwerpers plantsoenmeester J.J. Denier van der Gon i.s.m. zijn opvolger S.G.A. Doorenbos. Coll. HUA

Jan Jacob Denier van der Gon staat bekend als opzichter / plantagemeester van de gemeente Utrecht vanaf 15 augustus 1893 tot aan zijn pensionering in 1922.  Bij de aanduiding plantagemeester moeten we denken aan de functie ‘hoofd van de plantsoenendienst’. In Utrecht staat hij dan ook bekend als uitvoerend hoofd van verschillende gemeenteparken. De belangrijkste zijn het Wilhelminapark (1898), de reorganisatie van de buitenplaats Nieuweroord tot wandelpark (1901), park Oog in Al op de voormalige buitenplaats Oog in Al (Ontwerp J.J. Denier van der Gon i.s.m. zijn opvolger S.G.A. Doorenbos, 1921). Ook het Utrechtse rosarium (1913), een soort schakel tussen het Hoogelandse park en het Wilhelminapark  is van zijn hand, maar dit was een opdracht van de Ver. Rozenkwekers ‘Nos jungit rosae’. Voor Van der Gon waren het aanzien van de stad (verbergen van ongerechtigheden achter bomen en struiken)  en de versiering van de stad (nationale feesten) zijn hoogste prioriteiten.

Een buiten-Utrechtse opdracht was de Hervormde Begraafplaats De Bieberg in Breda/Ginneken. Denier van der Gon werd hierbij betrokken door de houtvester van de Houtvesterij Breda, de heer P.M. Tutein Nolthenius, voor wie hij in de jaren twintig de tuin bij zijn woonhuis had aangelegd. In 1919 kocht de Hervormde gemeente Breda een terrein op het ‘Biebergse Bosje’, een oorspronkelijk dennenbos, dat door Denier van der Gon werd omgetoverd tot een landschappelijke bosbegraafplaats, met behoud van zoveel mogelijk bos. Het resultaat was een gemend bos van beuk, berk en kastanje, met onderbegroeiing van klimop, liguster, taxus, hulst en bessensoorten. De begraafplaats werd in 1930 in gebruik genomen. In 1944 kwam er een uitbreiding naar ontwerp van J.T.P. Bijhouwer.

Ontwerp Uitbreiding Begraafplaats De Bieberg, 1944.  Het gekleurde deel is ontwerp J.T.P. Bijhouwer.  Het grijze deel is ontwerp J.J. Denier van der Gon. Coll. Bibliotheek WUR

Jan Jacob was een all-round plantenman, zowel tuinarchitect als leraar (Tuinbouwwintercursus) en publicist over planten in verschillende tijdschriften. Daarnaast was hij ook organisator van bloemen- en plantententoonstellingen voor de KMTP.
Artikelen in: ‘Tijdschrift voor Tuinbouw’ (Jg.2, 1897. Wat is stijl; dit artikel ook in ‘Weekblad Bloembollencultuur’;  ‘Onze Tuinen’ (regelmatig artikelen van 1909  tot 1932);  ‘Weekblad voor Het Landhuis’ (24-09-1931 Het nut der bosschen); ‘Bouwkundig  Weekblad’ (Jg.54-1933, nr.1; Het uitbreidingsplan eener gemeente en de tuin- en landschapsarchitect).
Wetenswaardigheden over Jan Jacob Denier van der Gon:
– Organisator Plantenbeurs te Nijmegen, in Oude Plantenbeurs / Hotel Bronkhorst Nijmegen. Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (14-02-1882).
– Aangewezen als officieel deskundige tot wering van de druifluis, o.a. J.J. Denier van der Gon, tuinarchitect en boomkweker te Hees. Bron ‘Nederlandsche Staatscourant’ (31-12-1883) en ‘Landbouw Courant’ (03-01-1884).
– Organisator oprichting Nieuwe Plantenbeurs, genaamd Noviomagum, in de Korenbeurs Nijmegen. Bron ‘Landbouw Courant’ (06-09-1883). Bestuur J.C. van Driest (landeigenaar te Lienden) en J.J. Denier van der Gon.
– Organisator voor de Nederlandse Maatschappij Tuinbouw en Plantkunde, Afd. Nijmegen, van tentoonstelling siergewassen etc. Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (17-03-1883).
– Bestuurslid van de Vereeniging tot Verfraaiing der Protestantsche Afdeling van de gemeentelijke begraafplaats (Nijmegen). Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (27-03-1890).
– Dankbetuiging aan J.J. Denier van der Gon voor zijn verdiensten betreffende  de inzending ‘Cheiranthus cheiri semperflorens’. Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (22-09-1894). Bron ‘Weekblad voor Bloembollencultuur’ (22-09-1894; 29-09-1894).
– In 1913 maakte Denier van der Gon een studiereis naar Duitsland. Hij heeft toen diverse typisch Duitse volksparken bezocht. Opvallend voor hem was dat hij constateerde dat sport en spel toen in de Duitse parken een belangrijke functie hadden gekregen. Bron Sofia Dulon (zie lit.).
– J.J. Denier van der Gon benoemd tot lid van de commissie ‘afnemen examen bloementeelt’ te Frederiksoord. Bron ‘Onze Tuinen’ (04-07-1914).
– De geschiedenis van de (Nederlandse) Tuinkunst is vóór de Tweede Wereldoorlog uit de doeken gedaan door de tuinarchitect Leonard Springer en door jhr. C.H.C.A van Sypesteyn, maar ook J.J. Denier van der Gon heeft zich daar mee bemoeid, door in het blad ‘Onze Tuinen’ (1924) een driedelige geschiedenis van de Tuinkunst te schrijven.
– J.K. Budde (oud hortulanus) spreekt op de begrafenis van Van der Gon  over zijn zeldzame bekwaamheid waarmee hij zijn functie in Utrecht heeft verricht. Bron ‘Het Vaderland’ (20 dec. 1933).
Literatuur
– Cahier met een serie van 9 kranten-artikelen uit het Utrechts Dagblad, 1909,  over Utrechtse stadsparken en bolwerken. Bron Library WUR/Spec. Collections.
– Rob Essers. Floraweg. De Wester, Bewonersmagazine voor Oud-West, Jg.2, nr.5, oktober 2013, p. 4.
https://dewester.info/westerarchief/de%20Wester%202013%205%20laag.pdf
– Bureau SB4. Analyse Historische beplanting Park Oog in Al in Utrecht. 2015.
https://www.parkooginal.nl/docs/Oog%20in%20Al_rapport_1-4-2015.pdf
– Sofia Dupon. Het groen tussen de stenen. De Utrechtse plantsoendienst 1854-1968. Utrecht 2019.
– Bureau Funeraire Adviezen (Leon Bok). Cultuurhistorische waardering Begraafplaats De Bieberg. 1921.
https://jimdo-storage.global.ssl.fastly.net/file/31c9dd3c-1395-4ba3-8110-e82ece7beca8/Cultuurhistorische%20Waardering.pdf
– A. Guinee. Begraafplaats De Bieberg. Aanvullende tuinhistorische analyse, waardestelling en aanbevelingen. 2021.
https://jimdo-storage.global.ssl.fastly.net/file/77267165-3416-42a3-ad2c-c94ce4238220/Tuinhistorische%20waardenstelling.pdf
– Sofia Dupon. Opzichters en plantsoenmeesters: de ontwikkeling van de Utrechtse plantsoenendienst 1854-1954. Oud-Utrecht, juni 2021,  p. 37-41.
Websites
– www.ooginalinbeeld.nl
– Dodenakkers.nl  (Leon Bok). Breda. Protestantse begraafplaats De Bieberg. 2022. https://www.dodenakkers.nl/noord-brabant/breda-protestantse-begraafplaats-de-bieberg.html
– Wikipedia geeft verkeerde informatie.

De Bijenschans Hilversum en andere vh. Provinciale Monumenten

(gedeeltelijk overgenomen van Monumentaal Magazine)

“”De karakteristieke Villa De Bijenschans in Hilversum dreigt te worden gesloopt. Erfgoedvereniging Heemschut heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) opgeroepen om niet alleen de villa zelf, maar ook de tuin, te beschermen als rijksmonumentaal ensemble.

Ontwerp Tuin Bijenschans door D.F. Tersteeg, 1918. Coll. Bibl. WUR

Provinciaal monument

De Bijenschans Hilversum. Foto Monumentaal Magazine

Villa De Bijenschans, in 1917 ontworpen door architect A.H. Wegerif, was ooit al een provinciaal monument. Ook de bijbehorende Engelse landschapstuin, ontworpen door D.F. Tersteeg, was onder deze status beschermd. Bij afstoting van de provinciale monumenten is De Bijenschans niet omgezet naar een gemeentelijk- of rijksmonument.

Zo dreigt De Bijenschans nu door gebrek aan bescherming te worden gesloopt. Ook de omliggende tuin komt daarmee in gevaar. “Uiterst zonde en onnodig”, vindt Heemschut. “Deze prachtige villa en tuin werden voorheen immers al het bewaren waard geacht”.

Bijenkorven

Verder Villa De Bijenschans is gebouwd in opdracht van mevrouw De Kruijff-Gobius. Het woonhuis werd vernoemd naar de bijenkorven die aan de rand van de heide stonden opgesteld. In de decoratieve elementen van de villa zijn ook verwijzingen naar de bij te vinden. Het huis heeft een brede voorgevel met opvallend boogvormige ingang. Ook binnen is de boogvorm terug te vinden en zijn de doorgangen versierd met glas-in-lood. De Engelse landschapstuin is ontworpen in eenheid met het huis.””

D.F. Tersteeg landschapsarchitect gevestigd te Naarden

Deze laatste zin, waarvan de tekst werd overgenomen uit Monumentaal Magazine, is zeer verwarrend. Men denkt al gauw dat er een Engels park, oftewel een (19de eeuws) landschappelijk park (in tegenstelling tot een tuin in geometrische vormgeving) achter de villa ligt, maar het is een tuin in de zgn. Nieuwe Architectonische Tuinstijl, zo kenmerkend voor de landschapsarchitect Dirk Frederik Tersteeg. Deze tuinen kenmerken zich door terrassen, trappartijen van het ene naar het andere terras, muurtjes met bloembakken, geometrisch gevormde bloembedden en een symmetrische opbouw langs een of twee assen.

De tuin is op initiatief van de Nederlandse Tuinenstichting in de jaren tachtig met een aantal andere villatuinen voorgedragen als Provinciaal Monument (Noord-Holland). In Hilversum waren dat de ensembles (villa’s met bijbehorende tuin of park) de Bijenschans en Uitwijk. Ook elders in Noord-Holland werden nog enige tuinen aangewezen. Wellicht heeft het zin om deze ensembles ook eens nader te beschouwen en ze eventueel op de gemeentelijke of rijksmonumentenlijst te plaatsen.

De moestuinmuur van Hoog Beek en Royen wordt gerestaureerd

Buitenplaats Hoog Beek en Royen
De buitenplaats Hoog Beek en Royen (Driebergseweg 1 Zeist) werd in opdracht van Albert Voombergh gesticht tussen 1826 en 1832 en ligt schuin tegenover de voormalige buitenplaats Beek en Royen, het pand waar nu de Vrije Hogeschool in is gevestigd. De tuin is na 1836 door J.D. Zocher jr. ontworpen en aangelegd. Hoewel vaak wordt gesuggereerd dat Zocher jr. ook de architect was van het huis, wordt tegenwoordig de naam van Joh. van Straaten genoemd. Oorspronkelijk had het rechthoekige huis één verdieping en een veranda rondom.
In 1846-1847 is het huis door de Utrechtse architect N.J. Kamperdijk volgens neoclassicistische principes verbouwd. Aan de Driebergseweg liggen meer huizen van Zocher, zoals Molenbosch en vermoedelijk ook De Breul, die alle in een landschappelijk park zijn gelegen. In 1945 werd deze buitenplaats een gemeentelijk wandelpark. Tegenwoordig is het park eigendom van Het Utrechts Landschap. De wandelaar kan hier genieten van een typisch vroeg negentiende-eeuwse landschappelijke aanleg met slingerende waterpartijen, boomgroepen, flauw gebogen paden. en open weiden met weide- en watervogels. Ook bevinden zich een koepel en een kinderhuisje op het terrein. Het zogenaamde ‘Kippelaantje’, een rechte laan met zeer oude eiken, is goed bewaard gedeelte van het oorspronkelijke lanenstelsel van Beek en Royen. De moestuin is door Het Utrechts Landschap omgetoverd tot wijngaard en de muur die hier te vinden is wordt nu gerestaureerd. 

8. Kerkhof St. Lambertuskerk Veghel

Kerkhof bij de Sint Lambertuskerk (ontwerp van P. J. H. Cuypers) met unieke calvarieberg.
De Calvarieberg op het kerkhof bij de Lambertuskerk
Deze serie van tien beschrijvingen over kerkhoven en begraafplaatsen wil de lezer ook attent maken op de vereniging Terebinth, die werd opgericht in 1986 en zich inzet voor het behoud van funerair erfgoed in Nederland. Behoud van en aandacht voor waardevolle begraafplaatsen en grafmonumenten staat daarbij voorop.
Dit kerkhof bij de St. Lambertuskerk heeft een hele bijzondere gave calvarieberg boven een aantal grafkelders, waar o.a.  jhr. Josephus Franciscus de Kuijper begraven ligt.
“Halverwege de negentiende eeuw beleefde het katholicisme in Zuid-Nederland een opbloei, die gelijktijdig plaatsvond met de toename van industrialisatie en handel. Dit zorgde op bepaalde plaatsen voor een economische opleving en de combinatie van beide gegevens leidde ertoe dat er in die tijd meer katholieke kerken werden gebouwd dan ooit tevoren. De bouwstijl voor religieuze gebouwen was overwegend neogotisch, zoals de neogotische kruisbasiliek, de Sint-Lambertuskerk van de bekende bouwmeester P.J.H. Cuypers, die tussen 1854 en 1863 te Veghel werd gebouwd. Ook aan de aanleg en versieringen van kerkhoven werd veel aandacht besteed.
Al vóór de bouw van de kerk van Cuypers lag er op deze huidige plaats, die besloten ligt tussen de kerk, het Franciscaner klooster en de congregatiekapel, een kerkhof.
In 1873 heeft er kennelijk een aantal veranderingen plaatsgevonden. Toen werd in elk geval één van de pronkstukken van de begraafplaats, een grafkelder met daarop een calvarieberg, naar de huidige locatie verplaatst. Dit monument, dat de berg Golgotha verbeeldt, met op de top Jezus hangend aan het kruis en daaromheen enkele bijbelse figuren, staat nu aan het eind van een eenvoudig padenkruis met in het midden een rondeel.
Tegenwoordig heeft men er vanaf het met vormbomen beplante middenpad vrij uitzicht op, aangezien de neogotische kapel, die vroeger in het midden stond, na verwoestingen in de Tweede Wereldoorlog niet werd herbouwd.
De calvarieberg, stamt al van vóór de bouw van de kerk. In 1852 werden, volgens bewaard gebleven aantekeningen, de stenen beelden vervaardigd door de gebroeders Goossens, beeldhouwers te ’s Hertogenbosch. De Christusfiguur in het midden is echter in gietijzer uitgevoerd, later witgelakt en steekt scherp af tegen de volwassen beuk erachter. Hij wordt geflankeerd door een stenen Maria en Johannes. Een eveneens stenen Maria Magdalena knielt aan de voet van het kruis. Aan de voet van de berg staan twee als Romeinen geklede mannen, voorstellende Judas gekleed als soldaat en de apostel Paulus als Romeins burger. Deze beelden stonden aanvankelijk hoger op de heuvel, direct naast de halfronde nis, waarin het vagevuur is uitgebeeld, met daarin brandende en kermende zielen, uitgevoerd in gepolychromeerde terracotta. Dit ongebruikelijke element verhoogt nog eens de smartelijkheid van het tafereel en maakt deze uitgebreide calvarieberg tot een unicum in Nederland.
De rest van de begraafplaats is op sobere wijze rechtlijnig verdeeld in vakken. Sommige graven zijn rijk versierd met beeldhouwwerk en ornamenten in smeedijzer.”

6. Algemene Begraafplaats Nieuw Valkeveen (Naarden)

Voor deze zesde aankondiging van een begraafplaats in het kader van een reeks begraafplaatsen noemen, omdat het bestuur van de Ver. Terebinth extra aandacht verdient, is gekozen voor een ontwerp van de tuinarchitect Dirk Frederik Tersteeg uit Naarden.
Algemene Begraafplaats aan de Valkeveenselaan te Naarden. Ontwerp D.F. Tersteeg, 1937. Speciale Collecties WUR
Toen de bestaande Algemene Begraafplaats aan de Rijksweg vol raakte en uitbreiding niet mogelijk was, werd in de gemeente Naarden uitgekeken naar een locatie voor een Nieuwe Algemene Begraafplaats. Deze werd gevonden direct ten zuiden van Oud Valkeveen tussen de Oud Huizerweg, de oude Zuiderzeedijk en de Valkeveenselaan.
Aanvankelijk maakte de gemeente-architect B. T. Deenik een eenvoudig ontwerp (1936) in architectonische stijl rond een as van symmetrie. Kennelijk was de gemeenteraad niet tevreden over dit ontwerp, zodat er werd besloten de Naardense tuinarchitect Dirk F. Tersteeg de opdracht te verlenen voor een alternatief ontwerp (1937).
In de omgeving van Het Gooi was Tersteeg bekend vanwege zijn vele villatuinen in de zogenaamde nieuwe (architectonische) tuinstijl. De meeste hiervan zijn helaas grotendeels verdwenen, zoals bijvoorbeeld de vroeger vlakbij de begraafplaats gelegen Tersteegtuinen bij de villa De Halte op de hoek van de Valkeveenselaan en de Naarderstraat en bij de villa aan de Valkeveenselaan  nr. 20.
De begraafplaats Nieuw Valkeveen was Tersteegs laatste grote werk. Zoals al zijn ontwerpen is de opzet ervan zuiver architectonisch. Het in een punt toelopende terrein heeft twee hoofdassen, die elkaar ontmoeten in een open ruimte, zoals kenmerkend voor Tersteegs parkontwerpen. Vanuit de aula en de indrukwekkende ingangslaan met hoog geboomte kijkt men over deze open ruimte langs de graven op een groep ceders. Men heeft dan nog niet de indruk een begraafplaats te bezoeken. Pas op het moment dat de weg zich splitst komen de grafvelden in zicht.
Het terrein werd in het kader van de werkverschaffing eerst geëgaliseerd. Daarna werd het project in fasen uitgevoerd.
Het laatste deel van het ontwerp, waar de as van symmetrie eindigt in een gemetseld bassin en een halfrond oplopend gazon, is nog niet gepland. Het geheel zal echter in de toekomst volgens Tersteegs oorspronkelijke ontwerp worden voltooid.
De begraafplaats heeft een naar binnen gericht karakter met een zware omlijsting van bomen rondom. Kleinere bomen in vormsnoei markeren de paden en kruispunten binnen het terrein. De rijen graven zijn onderling gescheiden door lage haagjes. Verder gebruikte Tersteeg veel eenjarige bloeiende planten en treurrozen. Hij was een voorstander van een zekere uniformiteit in de graven, iets wat de jongere generatie landschapsarchitecten zoals Bijhouwer, Dudok en Warnau nog verder zou doorvoeren.
Tersteeg vreesde dat romantische, pronkzuchtige graven de zorgvuldig opgebouwde, ingetogen parkachtige sfeer zouden verstoren. Hij maakte de opening in 1944 niet meer mee. In 1942 werd hij in Naarden begraven op de oude Algemene Begraafplaats. Restanten van Tersteegtuinen zijn in Naarden nog te vinden in de (niet opengestelde!) tuinen van Zuiderhof aan de Bollelaan en een kleine tuin aan de Thierensweg, die Tersteeg voor de bevriende familie Haverman ontwierp.
Uit: ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’, deel 3. Rotterdam, 1998.

5. Algemene Begraafplaats Crooswijk, rijksbeschermde begraafplaats. Ontwerpers P. Adams (1829), Leonard Springer (1911), J.T.P. Bijhouwer adviseur (vanaf ca. 1930)

Begraafplaatsen kunnen ook tot monument worden aangewezen, zoals bijvoorbeeld Zorgvliet en De Nieuwe Ooster in Amsterdam, de Algemene Begraafplaats Maastricht, Begraafplaats Soestbergen te Utrecht en vele andere. Leden van de Vereniging Terebinth dragen hun steentje bij om begraafplaatsen te beschermen, door onderzoek te verrichten naar de geschiedenis van de begraafplaats, door het leven van overledenen nader te onderzoeken en ook door het schoonmaken en restaureren van grafstenen.

Ontwerp Algemene Begraafplaats Crooswijk, nadat de uitbreiding van Leonard Springer is gerealiseerd. 1918. Speciale Collecties WUR

Op het terrein van begraafplaats Crooswijk lag oorspronkelijk een zestiende-eeuwse boerderij, Huis te Kroes genaamd, die in 1634 eigendom werd van Allard van der Duyn. Het huis werd ook wel Duifhuis genoemd; dit verwijst naar het oude ‘heerlijke recht’ om duiven te mogen houden. Van der Duyn vernieuwde het huis en legde er een plantage aan.
Jakob Kortebrant, 1747. Huis te Kroes. Stadsarchief Rotterdam
“Op een tekening van Jacob Kortebrant uit 1747 staat Huis te Kroes aan de noordzijde afgebeeld, met daarvoor een formele achttiende-eeuwse pleziertuin.
Aan het begin van de negentiende eeuw was het Huis te Kroes, dat inmiddels Crooswijck heette, een aangename buitenplaats aan de Rotte, getuige de regels die er op waren aangebracht: ‘Ik ben, dat is kort geseyt, Stadts cieraad ende vroolijkheyd’. Aan die vrolijkheid kwam echter een einde toen in 1828 de gemeente de buitenplaats met tuin, moestuin, singel, oprijlaan en bos kocht om er een begraafplaats aan te leggen. De noodzaak van de aanleg was het gevolg van het bekende Koninklijk Besluit uit 1827, waarbij was bepaald, dat om redenen van hygiëne, dorpen en steden met meer dan 1000 zielen hun doden per 1 januari 1829 moesten begraven op een begraafplaats buiten de stad. Zo werd Het Huis te Crooswijck, ondanks de slechte verbindingsweg met de stad, begraafplaats Crooswijk. Ontwerper van de begraafplaats was de stadsarchitect
Op een kaart van Rotterdam uit het begin van de twintigste  eeuw is de rechtlijnige aanleg goed te zien. De oevers van de Rotte en vooral de noordelijke lus langs de Rotte en de boezemkade zijn langs de gracht, die rondom de plaats loopt, beplant met bomen en heesterpartijen. Deze vormen een slingerende coulisse tegen de noordenwind.
Direct achter de ingangspoort ligt een carré van aan elkaar liggen de grafkelders, alle in dezelfde grijze, hardstenen uitvoering en daarbinnen een rotonde van grafkelders en hoog opgaande populieren. Links en rechts daarvan lopen twee evenwijdige lange lanen. Aan weerszijden van deze lanen liggen de grafvelden.
Nog maar ternauwernood voltooid, was de begraafplaats al volop in gebruik, aangezien Rotterdam geteisterd werd door een cholera-epidemie. Omdat de toegangsweg niet verhard was en door regen vaak onbegaanbaar, werden de doden met bootjes over de Binnenrotte aangevoerd. De eerst begravene was een 41-jarige arbeider, die zelf als zandkruier aan de aanleg had meegewerkt, onwetend van het feit dat hij er spoedig zelf begraven zou worden. Bij wijze van memento mori werd hij liggend in zijn lijkwade uitgehouwen in de neoclassicistische poort die vroeger de hoofdingang vormde. Deze poort werd eveneens ontworpen door Pieter Adams.
Oostelijk van het oude gedeelte werd de begraafplaats vanaf 1911 door L.A. Springer uitgebreid. Aanvankelijk was de opdracht aan L.P. Zocher verleend, maar Springer nam de opdracht van de bejaarde Zocher over. Tussen 1913 en 1915 werden een kapel, een kantoor en een ontvangstruimte gebouwd in de toen al als ouderwets geldende neo-renaissancestijl, naar ontwerp van de stadsarchitect Gijsbert Friedhoff.
De kapel met de indrukwekkende populierenlaan vormt de kern van een nieuwe aanleg in gemengde stijl. De ingang van de begraafplaats werd door Springer verplaatst van de oude neoclassicistische poort aan de Crooswijkse bocht naar een plaats aan de Kerkhoflaan, waar twee nieuwe poortgebouwtjes werden gebouwd, die aansloten bij de nieuwe architectuur. De lange lanen van Adams zette Springer in zijn ontwerp voort. Het meest oostelijke deel vertoont een sjabloonachtige landschapsstijl, maar is voor een begraafplaats ruim van opzet en parkachtig van sfeer. De duurdere graven zijn langs de paden gegroepeerd en de goedkopere liggen in rechte stroken daarbinnen.
De laatste grote uitbreiding vond plaats in de jaren dertig in noordelijke richting. Hier trad Jan Tijs Pieter Bijhouwer op als adviseur. Dit deel wordt van de rest gescheiden door de langgerekte waterpartij die om het hele oude gedeelte heen loopt en voorzien is van glooiende taluds met treurwilgen. Op het nieuwe deel is de indeling grotendeels rechtlijnig en efficiënter dan het oude gedeelte, dat nog de hiërarchische sfeer van een vijfklassen-begraafplaats uitademt.
De rustplaats wordt gedomineerd door monumentale bomen, waaronder een aantal bijzondere, zoals de 150 jaar oude beuk, een vleugelnoot, een hemelboom, een doodsbeenderenboom, een moerascipres en een metasequoia. In de oudere gedeelten staan veel typische begraafplaatsbomen, zoals verschillende treurbomen en de altijd groenblijvende gesnoeide hulstbomen (Ilex aquifolium). Sfeerbepalend zijn ook de bloesems en de fors uitgegroeide grove dennen. In de rust van de begraafplaats kunnen zich op oude, vooral op zachtere steensoorten bijzondere mossen ontwikkelen. Crooswijk neemt met zijn spontaan ontwikkelde collectie mossen en korstmossen een heel bijzondere plaats in. Bij een inventarisatie in 1986 werden er vierenveertig soorten bladmossen en vier verschillende soorten levermossen geïdentificeerd: een rijke verzameling, die eigenlijk alleen in bepaalde natuurgebieden kan worden aangetroffen. 
Bezienswaardige graven zijn de ‘erehoven’ van in de Tweede Wereldoorlog gesneuvelde soldaten en een aantal versierde monumenten van havenbaronnen en politici, zoals het graf van de oprichter van de SGP, Gerrit Hendrik Kersten, met daarop een opengeslagen stenen bijbel. Verder hebben op Crooswijk een aantal legendarische Rotterdammers hun laatste rustplaats gevonden, zoals de spreekwoordelijk oude Opoe Herfst die 107 jaar oud werd; de spion uit de Tweede Wereldoorlog, Christiaan Lindemans, alias ‘King Kong’ en ‘de Reus van Rotterdam’.
Begraafplaats Crooswijk is een beschermd Rijksmonument”.

Lees verder 5. Algemene Begraafplaats Crooswijk, rijksbeschermde begraafplaats. Ontwerpers P. Adams (1829), Leonard Springer (1911), J.T.P. Bijhouwer adviseur (vanaf ca. 1930)

4. Henri Copijn en Eduard Hoppe ontwerpen Nordfriedhof Düsseldorf

Begraafplaats Nordfriedhof Düsseldorf (1882)
Dit is al weer de vierde begraafplaats die we bekijken in verband met de vraag van Ver. Terebinth om nieuwe bestuursleden. Het Nordfriedhof  Düsseldorf werd in 1882 ontworpen.  Het is een uitgeschreven prijsvraag geweest, waarvoor Henri Copijn en Eduard Hoppe een ontwerp hebben gemaakt.
Het ontwerp van Copijn is hoofdzakelijk in landschapsstijl; dat van Hoppe duidelijk in gemengde stijl.
Over de familie Copijn is in 2014 een dik boek verschenen, daar is na  10 jaar misschien wel weer iets aan toe te voegen, maar het is een prachtig standaardwerk. Titel: Met levend materiaal. COPIJN 1763-2013. Tweehonderdvijftig jaar tuinlieden, boomkwekers boomverzorgers en tuin- en landschapsarchitecten. Geschreven door Mariëtte Kamphuis. Rotterdam, De Hef, 2014.

Copijn, H. Prijsvraagontwerp  Nordfriedhof  Düsseldorf, 1882. Ontwerp “Plan des Landschaftsgärtners H. Copijn in Groeneckan bei Utrecht”. Kleurenlitho Speciale Collecties WUR

De graven liggen in de open velden. Het ontwerp had net zo goed geschikt kunnen zijn als wandelpark, maar nu worden de open weiden ingevuld met graven gerangschikt langs gebogen lijnen. Toevallig is er ook een Duitstalige catalogus van de kwekerij van Copijn uit 1882-1883 bewaard gebleven bij de collectie kwekerscatalogi die bewaard wordt in Speciale Collecties WUR.
Men kan zich dus een beeld vormen welke planten in die tijd verhandeld en in de mode waren.
E. Hoppe. Eerste prijs-ontwerp Begraafplaats Düsseldorf, 1882. Kleurenlitho. Speciale Collecties WUR
Maar de prijsvraag werd gewonnen door Eduard Hoppe. Zijn ontwerp wordt gekarakteriseerd door een monumentaal gedeelte, waarbij de graven in een compact gedeelte, in de vorm van een groot kruis, zijn gerangschikt. De rest van de ruimte die beschikbaar was heeft Hoppe als  ‘parmantigen Friedhof’ ingericht.
In Duitsland zag men aan het eind van de 19de eeuw (in Nederland pas halverwege de twintigste eeuw) begraafplaatsen al als wandelpark en die opvatting komt in dit ontwerp wel exclusief naar voren.
Grafsteen van Eduard Hoppe, en waarschijnlijk zijn dochter en zijn vrouw op Friedhof Zehlendorf, Berlin

3. Begraafplaats Westerbork (Dr.)

3. Begraafplaats Westerbork

Dit Bericht maakt deel uit van een serie over begraafplaatsen,  omdat de Vereniging Terebinth wat extra aandacht verdient. Bestuursleden gevraagd! Tegelijkertijd willen we met enige berichten aandacht vragen voor onbekende begraafplaatsen en onbekende tuinarchitecten die begraafplaatsen vorm hebben gegeven. In dt geval gaat het nu eens niet om de tuinarchitecten Jan Zocher of Leonard Springer, maar om de Groningse tuinarchitect Jan Vroom Jr., (1893-1958 ), als ontwerper van de begraafplaats in Westerbork.

Ontwerp Begraafplaats Westerbork. Jan Vroom, 1946. Deze begraafplaats vertoont delen in landschappelijke stijl en geometrische stijl. Speciale Collecties WUR
Uitbreidingsplan begraafplaats Westerbork, schaal 1 : 500.
Jan Vroom, 1951. Speciale Collecties WUR
Jan Vroom jr. werd in 1893 geboren in Glimmen. Om zich te bekwamen in het familieberoep tuinarchitect volgde hij een opleiding aan de tuinbouwschool in Frederiksoord. Door een oogziekte van zijn vader moest hij deze opleiding echter al na een jaar afbreken om diens werk als tuinarchitect over te nemen. Om zeker te zijn van een tijdige levering van goed plantmateriaal begon Jan Vroom jr. in 1919 een eigen kwekerij, ‘Bonte Hoek’. Het werd nu ook mogelijk om de ontworpen tuinen in eigen beheer te gaan uitvoeren. Hij ontwierp vele particuliere tuinen en ook de groenaanleg bij een groot aantal inrichtingen, ziekenhuizen en bejaardenhuizen in geheel Nederland en hij werkte aan uitbreidingsplannen van diverse gemeenten, waaronder Stadskanaal en Drachten. Na zijn overlijden in 1958 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoons die het in 1968 opdeelden in kwekerij ‘Bonte Hoek’, uitvoeringsbedrijf ‘De Punt’ en ‘Tuin- en landschapsarchitectenbureau Vroom’ (opgeheven in het midden van de jaren ’80).
Het kamp Westerbork werd door de Nederlandse regering in 1939 gebouwd als Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork om Joodse vluchtelingen uit Duitsland op te vangen. Ruim twee jaar na het begin van de Duitse bezetting, op 1 juli 1942, namen de nazi’s het kamp over, waarna Westerbork functioneerde als doorgangskamp.
Hoewel iedereen weet dat de meeste Nederlandse Joden via het doorgangskamp Westerbork werden vervoerd naar Auschwitz, Sobibor, Theresienstadt en Bergen-Belsen, zijn er toch ook Joden begraven op deze gemeentelijke begraafplaats in Westerbork. 

1. Begraafplaats Zuilen (Haagweg) te Breda.

Omdat de Vereniging Terebinth zich in zwaar weer bevindt vanwege het ontbreken van bestuursleden (voorzitter, secretaris en penningmeester gevraagd) leek het ons bureau een goed idee juist nu wat extra aandacht te schenken aan  historische begraafplaatsen. De beschrijvingen zijn goeddeels overgenomen uit de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’ (4 delen, 1995-2000), grotendeels van eigen hand.
Begraafplaats Zuilen-Haagveld, Breda. ‘Eerste Begrafenis op de Katholieke Begraafplaats Zuylen’, geschilderd door Constant Huysmans, 1832; Origineel: Breda’s museum
De geschiedenis van de rooms-katholieke begraafplaats Zuilen loopt parallel met die van de naastgelegen hervormde begraafplaats Haagveld. Tegenwoordig vormen zij samen één complex met een crematorium. De voormalige buitenplaats Zuilen ligt in het gebied tussen Breda en het Liesbos dat in vroeger eeuwen een aantrekkelijke omgeving vormde om in de zomermaanden de stad te ontvluchten. In de zeventiende eeuw lag hier al een herenboerderij met de naam Suylen. De naam Haag of Hage, hetgeen op een groenaanleg duidt, kwam in die tijd ook al voor in het hier gelegen plaatsje Princenhage. Vermogende Bredanaars hadden langs de oude uitvalsweg richting Mastbos aanvankelijk boerderijen in bezit met herenkamers, dikwijls met bijbehorende nutsgronden en siertuinen met tuinkoepeltjes. Het gebied stond bekend om zijn tuinderijen, in het bijzonder vanwege de teelt van aardbeien en ander klein fruit. Later, in het begin van de negentiende eeuw na de vrede met België (1830), werden er ook veel kapitale villa’s gebouwd voor permanente bewoning. Deze waren vaak omgeven door parkachtige tuinen met Engelse bosjes en een landschappelijke vijverpartij. Namen van huizen uit die tijd, zoals Tuinzicht, Torenzicht, Huis ten Bosch en Lindenburg, illustreren het toenmalige karakter van een Arcadisch landschap met pittoreske doorzichten tussen monumentale boomgroepen. Soms werd in een hoekje van het park een particuliere begraafplaats ingericht. Hoewel dit niet vaak voorkwam, was ‘de dood’ als verschijnsel geen zeldzaamheid in een romantische parkaanleg. Een bemoste zerk, een gebroken klassieke zuil of een tombe met grafregels die de wandelaar aan de vergankelijkheid herinnerden, waren geliefde landschappelijke stijlmiddelen. De begraafplaats Zuilen is ontstaan uit een dergelijke particuliere begraafplaats. In 1826 en in 1829,  het jaar waarin het Koninklijk Besluit van kracht was geworden dat gemeenten met meer dan 1000 inwoners om hygiënische redenen een begraafplaats buiten de stadsgrenzen moesten aanleggen, werd de particuliere begraafplaats Zuilen aanmerkelijk uitgebreid met aangrenzende tuinen, waarop achtereenvolgens een rooms-katholieke begraafplaats (Zuylen of Zuilen) en een hervormde begraafplaats (Haagveld) werden aangelegd. Het geheel bleef het parkachtige karakter in de late landschapsstijl houden en zelfs twee tuinkoepels bleven lange tijd als onderdeel van de begraafplaats in stand. De oude oprijlaan naar Zuilen is nog altijd herkenbaar en de beuken op Haagveld dateren nog van vóór de aanleg van de begraafplaats. Duidelijk is het verschil in sfeer tussen beide, met elkaar in verbinding staande, begraafplaatsen te ervaren. Het hervormde deel is soberder van sfeer, het rooms-katholieke deel heeft meer ornamenten. Op het rooms-katholieke deel ligt onder een onopvallende steen Louis Charles de Bourbon begraven, zoon van de Franse kroonpretendent, die volgens overlevering in Delft in het Kalverbos begraven ligt. Op het protestantse gedeelte is het gietijzeren monument van Cornelis Jan Wouter Nahuys heer van Burgst uit 1831 het meest opvallend. Het is het oudst bewaarde graf en gedecoreerd met natuurkundige instrumenten die verwijzen naar zijn liefhebberij als amateur-natuurkundige. Evenals veel villa’s in de omgeving is het monument uitgevoerd in neoclassicistische stijl. De combinatie van late landschapsstijl met neoclassicistische architectuur behoort tot de stijlperiode die zijn hoogtepunten beleefde onder de tuinarchitect J.D. Zocher jr. De witte architectuur stak helder af tegen het decor van groen gebladerte en moest een sfeer oproepen als in de landschapsschilderingen van kunstenaars als Claude Lorrain en Nicolas Poussin. Door verdichting is de romantische sfeer van de begraafplaatsen deels verloren gegaan. In 1933 werd de verwaarloosde tuinkoepel en in 1970 ook de kapel afgebroken. Op Zuilen is sinds de jaren zeventig ook een crematorium ingericht naar ontwerp van architect Van den Miracker. Dit luidde een nieuwe uitbreiding met urnenvelden in. In een hoek aan de Ettense Baan ligt een Poolse erebegraafplaats. Het verscholen graf op de hervormde begraafplaats tegen de heg waarop ‘Vincent van Gogh’ staat, is niet dat van de beroemde schilder, maar van zijn grootvader, predikant in de grote kerk van Breda. De oom van Vincent van Gogh ligt verderop in een grafkelder, een duurder klassegraf.