Bessenstruiken in de kloostertuin van de Karmelietessen in Sittard. 2007. Foto Carla Oldenburger
Al weer een hele tijd geleden werkten wij mee aan een inventarisatie van kloostertuinen in Nederland. Het doel was de tuinen te beoordelen in verband met eventuele plaatsing op de monumentenlijst. Zo bezochten we o.a. de tuin van de Karmelitessen in Sittard. Het is de enige keer dat ik bessenstruiken (op rijen) tussen de vruchtbomen (op rijen) in de boomgaard geplant heb gezien. En waarom ook niet? De karmelitessen wisten niet beter en vonden het niets bijzonders. Misschien gebeurde dat wel al honderd jaar.
Gisteren (5 oktober 2024) kwam ik weer een dergelijke invulling van een boomgaard tegen en dat was in ‘De Warmoes’ in Lent.
Een fantastische moestuin, bloementuin, boomgaard, kruidentuin, pluktuin, kindertuin, theetuin in Lent bij Nijmegen. Foto Carla Oldenburger
Moestuin in de boomgaard van De Warmoes. Foto Carla Oldenburger
Tussen de rijen hoogstam-vruchtbomen, appels, peren en pruimen, waren moestuinbedden en bloementuinen in lange rechthoekige bedden aangelegd. Mogelijk waren de bomen (toevallig of met opzet?) iets verder uit elkaar geplant dan normaal.
Dat maakte ook een dansvoorstelling in de boomgaard mogelijk. Dansen in de natuur, op het gras, onde de bomen en soms een beetje in de modder misschien, maar de zon maakte alles goed. De bomen en planten en mensen genoten van het licht, het groen en de zonnenstralen, alles in volle harmonie. We keken naar een dansvoorstelling van Danstheater Aard. Onze complimenten.
Danstheater Aard in De Warmoes, Lent. Foto Carla Oldenburger, okt.2024
Hofwyck is een goed voorbeeld van een villa op het platteland, geïnspireerd op de Italiaanse villa suburbana, gebouwd volgens de ideeën van Vitruvius, die zelf weer bekend is van zijn boeken over architectuur, getiteld ‘De Architectura libri X’. De bouwheer was Constantijn Huygens, (1596-1687), dichter, musicus, kunstkenner, secretaris en raad- en rekenmeester van de Prins van Oranje. Onderstaand portret van hem is onlangs geschonken aan het Haags Historisch Museum.
Huygens heeft in 1619 als lid van een gezantschap een reis naar Venetië gemaakt en daar langs de Brenta de villa’s (o.a. Villa Foscari of Malcontenta te Mira, zie hieronder) van onder anderen de bouwmeester Andrea Palladio bewonderd. In 1639 kocht Huygens een stuk grond te Voorburg, tussen de Vliet en het Westeinde, om hierop een villa te bouwen. Ten behoeve hiervan hebben Huygens en de architect Jacob van Campen de geschriften van de antieke bouwmeester Vitruvius bestudeerd in een vertaling die zij speciaal voor hun gebruik hadden laten maken door Huygens’ vriend Johan Brosterhuysen, die als opzichter van de medische tuin in Breda, Huygens en later ook Jacob van Campen op Randenbroek adviseerde ten aanzien van de beplanting. Het classicistische ontwerp van huis en tuinen is van Huygens zelf (vanaf 1641). Jacob van Campen leverde de ideeën en Pieter Post voerde ze uit. De naam Hofwyck duidt op het ontvluchten van het Haagse hof.
Huygens beschrijft in zijn hofdicht ‘Vitualium of Hofwyck’ uit 1653 dat de symmetrie (of de verhoudingen) van de tuin gebaseerd is op zijn eigen lichaam. Vitruvius zegt dat de verhoudingen van het menselijk lichaam, in die tijd beschouwd als een afspiegeling van Gods gelijkenis, zó harmonieus zijn, dat de architectuur haar verhoudingen daarop moet inspireren. Huygens heeft zich op Hofwyck dan ook heel duidelijk door Vitruvius laten leiden. Waarschijnlijk heeft hij bij het ontwerpen van de tuinen van Hofwyck eerst het menselijk lichaam ingepast. In de Renaissance had men namelijk een vast geloof in de mathematisch-harmonische structuren van de schepping. Om de bouwkunst tot de rang van vrije kunsten te verheffen, moest ze van een mathematisch (in dit geval muzikaal) fundament worden voorzien.
Het ontwerp van Hofwyck laat heel duidelijk zien dat er een verband bestaat tussen de lengte van bepaalde tuindelen – of zoals Pythagoras al zei: ‘De lengte van een in trilling gebrachte snaar’ – en onderling welluidende klanken, namelijk een octaaf en een kwint (de voortuin). De muzikale harmonie gold in de Renaissance als een afspiegeling van de hemellichamen en van de kosmische harmonie op aarde. In de tuinen van Hofwyck zijn de volgende muzikale verhoudingen te onderscheiden: een prime (verhouding 1:1); een octaaf (verhouding 1:2); een kwint (verhouding 2:3); een kwart (verhouding 3:4); een grote sext (verhouding 3:5); een duodecime (verhouding 1:3); en de grote en kleine terts (4:5 en 5:6). Op de plattegrond zijn genoemde verhoudingen na grondige bestudering af te lezen. De gebruikte modulus of basiseenheid is waarschijnlijk de afstand tussen de voordeur en het midden van het voorplein. Deze afstand is 10 Rijnlandse Roeden.
De plattegrond van de tuinen is naar Hollands classicistische ideeën samengesteld, namelijk streng symmetrisch en rechthoekig omgracht. De oude plattegrond geeft het volgende beeld: voor het huis ligt een vierkant plein met esdoorns beplant, recht daarachter een vierkant omgracht eiland met vier perken fruitbomen, vier priëlen en aan weerszijden twee moestuinen. Aan beide zijden van het huis lagen eilanden met mastbossen, door rechte paden doorsneden. De as van symmetrie verdeelde het huis, de boomgaarden en vervolgens de aangeplante bossen in het overbos in gelijke delen. Midden op het tweede eiland lag een bergje met een toren.
Door de aanleg van een spoorlijn is dit overbos geheel verdwenen. Na de dood van Constantijn Huygens verbleef zijn tweede zoon Christiaan ’s zomers veel op Hofwyck. Hij werkte hier aan zijn wetenschappelijke publicaties over microscopen, telescopen en andere instrumenten. In 1750 werd het huis door de laatste bewoner van het geslacht Huygens verkocht.
Na een periode van verwaarlozing kocht de Vereniging Hofwyck het huis, met het doel het verwaarloosde bezit terug te brengen in de oorspronkelijke staat, voorzover de inmiddels opgerukte verstedelijking dat mogelijk maakte. Tijdens de eerste restauratie (1925-1928) werd naast het huis ook het overgebleven deel van de tuinen voorzover mogelijk in de oude staat hersteld, onder leiding van de tuinarchitect D.F. Tersteeg. Een tweede restauratie van het gebouw vond plaats in 1954. Een derde restauratie betrof weer de tuinen en werd in het voorjaar van 1988 opgeleverd. Hoewel het terrein aanzienlijk kleiner is dan oorspronkelijk, is de inrichting van de tuinen gebaseerd op die uit de tijd van Huygens. In 1996 is aan de zijde van de Vliet, het vroegere Rijn-Schiekanaal, een zogenaamde ‘uitzit’ gerealiseerd, zoals die ook in de oorspronkelijke tuin aanwezig was. Huygens beschreef deze ‘uitzit’ in zijn boeken als een rustplaats om uit te zien over de Vliet. Het huis is thans ingericht als museum. Behalve kleine wisselende exposities vinden er ook kamermuziekuitvoeringen plaats.
F.H. zijn de initialen van een vriendin van mijn moeder en als deze initialen zich voordoen in het zwart, op rood fond , dan is het me duidelijk dat ze de naam ‘Frieda Hunziker’ betekenen. Bovenstaand boekomslag van een catalogus van het Stedelijk Museum uit 1961 was van deze initialen voorzien als indicatie dat de tentoonstelling haar werk betrof.
Dit boekwerkje draag ik al bij me sinds het overlijden van mijn moeder (1978), maar sinds kort is de ware betekenis van Frieda en haar werk pas echt tot me doorgedrongen. In het Utrechtse huis van mijn ouders (ze woonden daar van 1945 tot 1971) en mogelijk ook al in hun huis in Amsterdam daarvoor, hing sinds ik me kan herinneren een groot stilleven van Frieda in de zitkamer, getint in zachte kleuren, een aquarel, met o.a. een afbeelding van een kalebas en een O.I. Kers. Het zei me niet veel, ik liep er twintig jaar aan voorbij en heb het tenslotte ter veiling aangeboden. Ik heb er geen spijt van want nu ik veel meer schilderijen van Frieda heb gezien, weet ik dat dit stilleven uit de toon viel (waarschijnlijk een zeer vroeg werk uit haar academietijd) en totaal niet paste bij haar krachtige persoonlijkheid.
Vorige week las ik in de Volkskrant dat er bij Galerie Simonis en Buunk in Ede een verkooptentoonstelling is van Frieda’s schilderijen en tekeningen, afgewisseld met nog enige werken van vrienden- en tijdgenoten-schilders, o.a. Karel Appel, Corneille, Ger Gerrits en Piet Ouborg. De bijbehorende catalogus is rijk voorzien van kleurenfoto’s van haar werken. Ik dus op pad naar Ede.
Als tuindeskundige was ik vooral direct gefascineerd door een olieverfschildering op papier uit 1943, van een boerentuin bij een woning in Heerlen, hieronder afgebeeld, nu in os bezit.
Dit schilderij dateert van 1943, toen zij Joodse kinderen met de trein naar Zuidoost-Limburg bracht om hen daar te laten onderduiken. Ook zullen enkele landschappen in die tijd zijn ontstaan, zoals het schilderij Juliamijn Eygelshoven uit 1943 (afgebeeld in de catalogus van Galerie S.& B.). Als dekmantel voor haar verblijf op het platteland, liet zij bij aanhouding haar persoonsbewijs zien (met vermelding van beroep schilderes) en vertelde zij degene die haar hierom vroeg dat zij de kinderen een dagje meenam zodat zij in de frisse buitenlucht konden spelen.
Ik heb altijd geweten dat Frieda en mijn moeder vriendinnen zijn geweest, maar nooit heb ik me afgevraagd hoe ze elkaar eigenlijk kenden. Ik heb het nu uitgezocht. Beiden zijn geboren in 1908 in Amsterdam-West en hun beider eerste adres was in de Wilhelminastraat (Frieda nr. 93 II hoog en mijn moeder nr. 95 III hoog). In 1929 verhuisden beide gezinnen en hun nieuwe adres was Brederodestraat 96 (Frieda II hoog en mijn moeder III hoog). Het is heel wel mogelijk dat de vriendinnetjes op dezelfde Lagere School en MULO hebben gezeten (op de Overtoom?) totdat zij in 1924 op 16-jarige leeftijd beiden naar het vervolg-onderwijs gingen (Frieda naar het Rijksinstituut voor tekenleraren (1924-1928) en mijn moeder naar de Avondschool / Cursus Boekhouden (1924-1926?). In 1932 trouwde mijn moeder en verliet zij de ouderlijke woning; in 1934 Frieda idem. Frieda kreeg een zoon (Frits Swart, geboren in 1937) en mijn moeder Mies Amse kreeg een dochter (Carla Ebbers in 1939). Beiden zijn tot het overlijden van Frieda in 1966 met elkaar bevriend gebleven.
Geraadpleegde bronnen:
Tentoonstellingscatalogus Simonis & Buunk. Frieda Hunziker 1908-1966.Frieda Hunziker. Een vitale wereld in kleur en vorm. Met biografisch verhaal van Wim Hazeu. Ede, 2024. De tentoonstelling duurt nog t/m 31 augustus 2024.
Onlangs ontving ik een vraag van Cascade-vriend Joost Gieskes over een portret van Freule Daisy van Clingendael. Voor tuinhistorici is Freule Daisy oftewel Marguerite Mary Barones van Brienen van de Groote Lindt (1871-1939) een bekende persoonlijkheid, evenals zij dat was voor de rensport.
Naar een portret van haar had ik nooit gezocht, maar ik kende haar wel een beetje uit verhalen omdat een veel oudere goede bekende van mij met haar bevriend was geweest. Na wat vragen heen en weer werd mij het portret opgestuurd, met de mededeling dat het om een tekening ging, maar waar deze zich bevond was onbekend. Onder de tekening is een vrij onleesbare handtekening te lezen en daaronder eveneens onleesbaar waarschijnlijk een adres in London.
Het is bekend dat Freule Daisy vanaf haar jeugd intensieve contacten onderhield met de hoogste kringen rond het Britse hof. Daardoor mocht Clingeldaal veelvuldig Engelse gasten ontvangen. De barones haar contacten waren meer Engels dan Nederlands, en ook de aanleg van haar Japanse tuin (1913) en later haar ‘Dutch garden’ op het landgoed Clingendael sloten nauw aan bij datgene wat er in Engeland in kasteeltuinen in de mode was geraakt in het begin van de twintigste eeuw.
Allereerst zocht ik in de National Portrait Gallery. Daar vond ik meteen een naam die sterk op de ondertekening leek, namelijk van de fotograaf Keturah Ann Collings (1862-1948). Van haar waren 5 portretten afgebeeld, waaronder twee fotogravures van vrouwen. Deze portretten waren niet gesigneerd, dus ik wist niet met zekerheid of het dezelfde naam was als die op het portret van Freule Daisy stond.
Nog maar eens verder zoeken dan. Als ik iets niet kan vinden waarvan ik vermoed dat het best eens een belangrijk kunstobject of een belangrijk persoon kan zijn, ga ik zoeken in de Rijksstudio (Studio Rijksmuseum). Daar vond ik onder Keturah Collings een portret van een tweede Nederlandse dame, namelijk van jkvr. Louise Elisabeth Hermine Holmberg de Beckfelt (1880-1952), die in 1908 trouwde met Schelto baron van Heemstra (1875-1935), kapitein infanterie, ordonnansofficier van koningin Wilhelmina, secretaris der Koninklijke Nederlandse Roei- en Zeilvereeniging. Collings signeerde dit portret op dezelfde wijze als dat van Freule Daisy, met haar naam en hetzelfde adres, dat nu wel leesbaar was, 73 Park Street.
Zouden beide dames samen tijdens een uitstapje naar London zich door Keturah Collings hebben laten portretteren? Ik kan niet nagaan of Freule Daisy en jkvr. Louise Holmberg de Beckfelt bevriend waren, maar je zou het haast wel gaan denken.
Voor verdere aanwijzingen omtrent het portret houd ik me aanbevolen.
Wilt u zich meer oriënteren over Clingendael, ga dan naar Casacde1987.nl en toets in de vraagbalk ‘Clingendaal’ in.
Schilderijen-tentoonstellingen die ik bezoek worden door mij altijd op twee manieren bekeken. Ten eerste probeer ik net als een kunsthistoricus de techniek en de opbouw en de historie van een schilderij te onderzoeken en als tweede beoefen ik altijd de sport “groene en andere connecties zoeken”. Daar bedoel ik mee, is er op die schilderijen nog een stukje groene natuur te ontdekken, of iets anders te vertellen dat mij speciaal aanspreekt en wat is de betekenis daar dan van in verband met het schilderij of voor mij persoonlijk?
De schilderijen van Frans Hals zullen niet erg rijk gestoffeerd zijn wat betreft natuur, had ik al bedacht. In het algemeen gesproken was het een mooie goed verzorgde tentoonstelling, met voor een groot deel portretten en groepsportretten, geschilderd in de bekende losse en snelle toets/touch van Frans Hals. Veel lachende gezichten die je vrolijk toelachen, soms op een deftige donkere achtergrond, maar sommige figuren ook uitdagend in oranje en geel gekleed. Van dat laatste is ‘De Vrolijke Drinker’ natuurlijk een prachtig voorbeeld.
Een portret op donkere achtergrond dat mij aanspraak was het portret van de Franse filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650):
Descartes is bekend omdat hij het rationalisme heeft ‘uitgevonden’. Cogito ergo sum (ik denk dus ik besta) is zijn allerbekendste uitspraak, die doelt op ons mentale èn lichamelijke zijn. En wat vind ik nu zo opvallend om te berichten over Descartes? Hij was vanaf 1643 tot zijn dood bevriend met Elisabeth van de Palts, de dochter van de Winterkoning Frederik van de Palts, een neef van Prins Maurits, die in Rhenen, mijn woonplaats, een paleis had laten bouwen. Hij vluchtte vanuit Bohemen naar Nederland en kreeg daar asiel. Hij vestigde zich in Den Haag en liet in Rhenen een paleis / jachthuis bouwen, dat in Rhenen nog steeds bekend staat als het Koningshuis. In het museum in Rhenen staat een maquette van het huis dat digitaal te bezoeken is en waarvan de tuinen door ons bureau werden gereconstrueerd.
Een derde voor mij interessant portret is dat van Isaak Abrahamsz. Massa (1586-1643?). Hij was betrokken bij de handel op Rusland en wellicht om die reden zien we hier op de achtergrond een sparrenbos getekend. Dit soort landschap is weliswaar niet typisch Russisch, ook in Scandinavia, Canada, en andere noordelijke streken komen deze bossen voor, maar toch kan zo’n bos wel een connectie met Rusland suggereren. Veel interessanter is de hulsttak, die Massa in zijn hand houdt. Deze plant duidt op vriendschap en trouwe liefde en dat zou de vriendschap tussen Frans Hals en Isaak Massa symboliseren. (Lit. Compendium van rituele planten in Europa. 2003. p. 506. Hulst in de kunst).
Een andere plant die een deugd van Isaak Massa aan moet duiden, is de (Veld)-Mannentrouw of Eryngium campestre, een distel die Frans Hals op zijn huwelijksportret naast Isaak afbeeldde. Naast Beatrix schilderde Hals een klassiek landschap met tempel, fontein, tuinbeeld en berceau. Mogelijk wijzen deze elementen op haar interesse voor de klassieke oudheid of symboliseert de tuin een liefdestuin.
Familieportretten zijn een uitzondering in het werk van Hals. Er zijn er slechts vier bekend. Hier een familieportret in een landschap afgebeeld. Vader, zoon naast vader, moeder, dochter naast moeder, en een hele jonge donkere bediende tussen moeder en dochter in, allen tegen de achtergrond van een oude eikenboom. Ik vraag me meteen af, hoe komt zo’n donker jongetje nu bij die familie terecht? Hij is hoogstens 10 jaar, wat kan zo’n knulletje nou voor de familie betekenen? Hij moet beslist doodongelukkig geweest zijn (in 1650!).
Tenslotte om de zorgen over het jongetje weer te vergeten, een ander jongetje met een viool. Hij kijkt omhoog, waarschijnlijk naar zijn vader of moeder of leraar en lijkt te vragen of het zo goed gaat. Zijn smachtende blik verraadt zijn wil om het goed te doen, en laat tegelijkertijd zien dat hij er moeite mee heeft. De lijst is een kunstwerk op zich.
Ik wens ieder een mooie bezichtiging van de tentoonstelling. Nog te zien t/m 9 juni 2024 in het Rijksmuseum Amsterdam.
Een beetje lui vanmiddag, nam ik weer eens even mijn verzameling oude prentbriefkaarten door. Toevallig vond ik een afbeelding van een schilderij van Frans Hals, bekend als ‘A Dutch Family’, ca. 1635, Cincinnati Art Museum . Bequest of Mary M. Emery.
Omdat mijn eigen prentbriefkaart een scherpe vouw vertoont, heb ik maar voor de afbeelding van de Wikipedia-foto gekozen.
De meeste schilderijen van Frans Hals vertonen portretten van bekende en onbekende mannen en vrouwen en kinderen, maar dit is een van de weinigen waar een hele familie op wordt afgebeeld. Portretten van bekende Nederlanders zijn bijv. die van de filosoof / wetenschapper René Descartes (1596-1650), van de schilder Frans Post (1612-1680) en het portret van de schilderes Judith Leyster (1609-1660), toegeschreven aan Frans Hals. Dit schilderij van een familie buiten in een tuin (met rozen op de grond) is in zijn oeuvre vrij uniek.
Het is overigens eigenaardig dat op Wikipedia te lezen staat dat dit schilderij van de Hollandse Familie in 2022 is geïdentificeerd door Frans Grijzenhout, terwijl achterop mijn beslist oudere prentbriefkaart al staat dat dit een schilderij is van Frans Hals. Of heeft het Museum de woorden ’toegeschreven aan’ Frans Hals op deze prentbriefkaart voor het gemak toen maar weggelaten?
Tentoonstelling Frans Hals in het Rijks Museum, t/m 9 juni 2024.
Als ik naar een tentoonstelling ga, probeer ik altijd schilderijen die de natuur als onderwerp belichten, extra aandacht te geven. Altijd leuk om die aandacht weer om te zetten in een klein ‘Berichtje’ voor onze website-lezers. Afgelopen week opende de tentoonstelling ‘Frisse Wind’ of ‘Impressionisme van het noorden’ in het Singer Museum zijn deuren. Hoewel we in het algemeen bij impressionisme aan Franse schilders denken, worden op deze tentoonstelling schilders uit het noorden, d.w.z. uit Noord-Duitsland, Denemarken en Nederland belicht. Dat geeft beslist een andere kijk op deze kunstrichting. De kleuren zijn ‘noorderlijk’ zou je kunnen zeggen, meer grijs en groen dan oranje en rood, getemperder licht ook wel.
Hieronder enkele aspecten van de zes tentoonstellingsthema’s: Licht, Op het land, In de stad, In de tuin, Op reis en Winter.
J.H. Weissnbruch. Polderlandschap met molens. Coll.Singer Museum LarenKarl Hagemeister. 1881. Witte Papavers. Coll. Landesmuseum Hannover
Fritz Mackensen. Ca. 1905. Een voorjaarsdag (in Worpswede). Coll. Lamdesmuseum Hannover
Hans Peter Feddersen. 1880. Uitgebloeide paardenbloemen. Coll. Museum Kunst der Westküste, Alkersum (D.)
Wassily Kandinsky. 1904. Scheveningen strand. Coll. Museum Kunst der Westküste, Alkersum (D)
William Henry Singe Jr.. Voorjaarsdag in mijn tuin (Villa De Wilde Zwanen, Laren). Coll.Singer Museum
Vele schilders zijn uiteraard hier niet genoemd maar wel aanwezig (Breitner, Israels, Lieberman, Dooijewaard), maar in volgende Berichten zal ook aandacht worden besteed aan het Westerpark en het Oosterpark en aan de Mallejan, een zelden of nooit eerder geschilderd object.
Opvallende artikelen over tuinen, tuinarchitectuur en tuingeschiedenis.
Vandaag twee artikelen van Wim Meulenkamp die net zijn verschenen.
1. Wim Meulenkamp. ‘Ondernemer van kunstmatige grotwerken: de firma Moerkoert in cementrustiek’. Oud-Utrecht, Jg. 96 (augustus 2023), nr.4. p.17 t/m 21.
Rotspartij Julianapark, Utrecht.
In Wim’s eigen woorden gaat het hierover: ” In 1902 adverteerde de Utrechtse firma Moerkoert voor ‘Grot en Waterwerken, Tunnels, Bruggen, Ruïnes, enz.’ Hieruit spreekt een laatromantisch vocabulaire. Kunstmatige ruïnes en grotten waren toen al een hele tijd passé. Maar Moerkoert gebruikte een uiterst modern materiaal en hanteerde een destijds nog populaire stijl: de zogenaamde cementrustiek. Deze geheel veronachtzaamde stijl en het bijbehorende ambacht ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw en werd tot in de jaren 1920 gebruikt. Franciscus Johannes Moerkoert was de aanjager van de cementrustiek in Nederland.”
Een voorlopig resultaat van onderzoek over ‘cemetrustiek’, een decoratiekunst. Vader Benjamin en zoon Franciscus Johannes Moerkoert, oorspronkelijk stukadoors uit Utrecht werkten vanaf 1836 door heel Nederland. Er worden in dit artikel een hele serie uitgevoerde werken genoemd die door de Moerkoerts tot stand zijn gekomen, maar helaas tot heden zijn er niet veel meer van over. De meeste mensen nu herkennen deze kunstwerken niet meer, met het gevolg dat vele zijn afgebroken. Wel zijn er op enkele buitenplaatsen nog bruggen en rotsen en een enkele grot van de Moerkoerts bewaard gebleven, meestal op plaatsen waar Henri Copijn en zijn zoon Louis de tuin hadden ontworpen. Als we dus een Copijntuin tegenkomen is het extra opletten geblazen.
2. Wim Meulenkamp. Neogotische experimenten in de tuin. Het Buiten Jg. 5, nr. 14 (juli 2023), p. 28 t/m 32
Neogotische schijnkapel op buitenplaats Beeckestijn. Detail van de Plattegrondkaart van Beeckestijn door J. G. Michael, 1772.
Het artikel begint met te benoemen dat neogotiek niet erg gewild en bekend was in ons land tot ongeveer de jaren zeventig van de vorige eeuw. Wim is al jaren op zoek naar de oorsprong van deze stijl in Nederland en noemt als eerste ontwerper de in Zwitserland geboren Johann Heinrich Müntz, die (mede)verantwoordelijk was voor ontwerpen van o.a. Kew Gardens. In 1763 week hij uit naar Nederland en bleef daar tot 1777. Hij zou heel goed de ontwerper geweest kunnen zijn van de schijnkapel op Beeckestijn (Velsen), want deze doet heel erg aan de stijl van Müntz denken. Dit dus i.t.t. de tot dusver genoemde ontwerper J. G. Michael, die de plattegrond van Beeckestijn tekende en daarom als eerste ontwerper van neogotische gebouwen in Nederland werd gezien.
Veel Nederlandse voorbeelden van vóór 1800 zijn niet aan te wijzen. Genoemd worden nog, naast enkele andere, de (helaas afgebroken) Willemstempel op Het Loo (1786) en de hermitage op Leyduin (1798). In den beginne werd de stijl dus voorzichtig toegepast op tuingebouwen, daarna kunnen we omstreeks 1840 gaan denken aan de Zochers en de Van Lunterens en Roodbaard, en werden ook hele landhuizen in deze stijl gebouwd (bijv. De Schaffelaar) en pas daarna kwam Cuypers met zijn kerkgebouwen in zijn eigen neogotische stijl. Wim duidt tenslotte op het belang van onderzoek over Johann Müntz omdat hij het is geweest die de stijl waarschijnlijk van Engeland naar ons land heeft overgebracht.
Verspreide Berichten op deze website vermelden de aard, locatie en vernieuwing van aanleg en beplanting van de bostuin bij mijn appartement op de Laarschenberg (deel van de Grebbeberg te Rhenen. Hier volgen ze nog een keer:
23 mei 2022: Tuin Rhenen op de schop, 1. Oude planten deels bewaard. Nieuwe tuin wordt uitgezet naar ontwerpideeên van Carla Oldenburger en uitgevoerd door hoveniers van Kon. Van Ginkel Groep.
31 mei 2022: Tuin Rhenen op de schop, 3. Laatste loodjes. Beeld van beeldhouwer Joep Faddegon wordt geplaatst.
Nu, aan het begin van de zomer 2023, komt de tuin pas echt tot leven en kunnen we met enkele plaatjes gedurende 2023 zijn ontwikkeling volgen d.m.v. een aantal Berichten.
Bij het adviseren en ontwerpen van tuinen houden we ons zoveel mogelijk aan een aantal zelf opgestelde regels, rekening houdend met duurzaamheid, in dit geval het oorspronkelijk (bos)-milieu.
geen verhardingen, wel bodembedekkers en houtsnippers;
afscheidingen met inheemse (besdragende) struiken;
zo mogelijk vijverpartijen en waterbekkens aanleggen om water vast te houden; ook spiegelvijvers zijn vaak gewilde objecten;
liever jonge bomen aanplanten dan meer volwassen bomen; de bomen slaan beter aan en de beleving wordt groter;
zoveel mogelijk inheemse plantensoorten (in ieder geval inheemse genera/species) toepassen;
zoveel mogelijk insecten-aantrekkende inheemse planten in de borders. Bijen en vlinders zullen ons dankbaar zijn.
18 april 2023, Krentenboompjes in bloei, omgeven door de grondbedekker Grote Maagdenpalm .4 mei 2023, vaste planten beginnen zich te ontwikkelen. Passend tuinbeeld (in zelfde golvende vorm als het padenpatroon) van Joep Faddegon
8 juni 2023, de gekozen kleuren voor de tuin worden duidelijk
12 juni 2023, David (kopie Michelangelo) kijkt toe, maar moet nog op een hoger zuiltje worden geplaatst
22 juni 2023, de vormen van het ontwerp worden duidelijk; border langs het terras en bloeiende struiken in golvende perken met Grote Maagdenpalm; vrije zichten in het bos van de Grebbeberg
(tekst gedeeltelijk overgenomen van website Rijksmuseum):
“Voor de tiende editie van de jaarlijkse beeldententoonstelling heeft het Rijksmuseum de Britse kunstenaar Richard Long uitgenodigd. Zijn werk bestaat uit subtiele ingrepen in het landschap vaak gemaakt op de meest afgelegen plekken ter wereld. Nu zijn zijn werken gewoon te zien in de tuinen van het Rijksmuseum.
LOPEN LANGS LIJNEN
Long maakte voor het Rijksmuseum acht werken, waarvan zes nieuwe. Vier van zijn werken bestaan uit elementaire, abstracte vormen in gras.Door de natuurlijke groei van het gras wordt het contrast in de zomermaanden steeds groter.Na verloop van tijd verdwijnen de kunstwerken weer als ze worden opgenomen in de omgeving. Foto’s en teksten blijven dan de enige tastbare herinneringen aan dit werk. Met dit werk voor het Rijksmuseum keert Long terug naar hoe zijn carrière ruim 50 jaar geleden begon. In 1967 brak hij door met A line made by walking: een rechte lijn in hoog gras die ontstond door steeds opnieuw heen en weer te lopen.
K EIEN
Naast de werken in gras, maakte Long twee monumentale stenen sculpturen voor het Rijksmuseum. Het zijn maaskeien die door de rivier naar de monding in de Noordzee zijn vervoerd. In de Voorhal zal een lange rivier van rode Indiase steen over het vloermozaïek van Cuypers te zien zijn.Een cirkel van verschillende gekleurde stenen vind je in het hart van het atrium. We raden je aan om dit werk ook van bovenaf te bekijken.”
Zover de tekst van het Rijksmuseum. Zowel buiten in de tuinen als binnen in de Voorhal van de Eregalerij bestaat het kunstwerk dus eigenlijk uit een samengaan van het werk van Long en het werk van Cuypers.
AANTASTING VAN BESCHERMD MONUMENT?
Je zou je wenkbrauwen even kunnen ophalen, want je kunt je afvragen, worden de tuinen van Cuypers niet geschaad en is dit niet een aantasting van een beschermd monument? Eigenlijk wel natuurlijk, maar het is maar tijdelijk, en het levert een kunstwerk op dat vanzelf weer door de omgeving wordt opgenomen. Daarom is het volgen in de tijd wel zeer belangrijk, en raadt het museum aan ook het kunstwerk in de tuinen van boven te bekijken.
OMSCHRIJVING RIJKSMUSEUMTUIN IN HET MONUMENTENREGISTER
Voor de monumentenbeschermers onder ons haal ik hieronder (ter overdenking) nog even de inleiding van de beschrijving van de tuinen uit het Monumentenregister aan: “Museumtuin met hekwerken en bouwfragmenten naar ontwerp uit 1884 van P.J.H. Cuypers. De nagenoeg symmetrische vorm van de omtrek van de tuin wordt in hoofdzaak bepaald door de situatie ter plaatse: begrensd door de Stadhouderskade, Hobbemakade, Hobbemastraat en Jan Luijkenstraat, en van noord naar zuid doorkruist door de Museumstraat. De tuin is aangelegd tussen 1884 en 1916, overwegend in een historiserende stijl waarin verschillende oud-Nederlandse tuinstijlen werden gecombineerd”.