Categoriearchief: Kunst

Frans Hals, een schilderij van een Hollandse familie buiten in een tuin. 1635. Cincinnati Art Museum.

Een beetje lui vanmiddag, nam ik weer eens even mijn verzameling oude prentbriefkaarten door. Toevallig vond ik een afbeelding van een schilderij van Frans Hals, bekend als ‘A Dutch Family’, ca. 1635,  Cincinnati Art Museum . Bequest of Mary M. Emery.

Omdat mijn eigen prentbriefkaart een scherpe vouw vertoont, heb ik maar voor de afbeelding van de Wikipedia-foto gekozen.

De meeste schilderijen van Frans Hals vertonen portretten van bekende en onbekende mannen en vrouwen en kinderen, maar dit is een van de weinigen waar een hele familie op wordt afgebeeld. Portretten van bekende Nederlanders zijn bijv. die van de filosoof / wetenschapper  René Descartes (1596-1650), van de schilder Frans Post (1612-1680) en het portret van de schilderes Judith Leyster (1609-1660), toegeschreven aan Frans Hals. Dit schilderij van een familie buiten in een tuin (met rozen op de grond) is in zijn oeuvre vrij uniek.

Een enorme lijst van portretten staat met foto ’s op Internet ter nadere bestudering. Het hier afgebeelde schilderij is niet op de tentoonstelling in het Rijksmuseum te zien.

Het is overigens eigenaardig dat op Wikipedia te lezen staat dat dit schilderij van de Hollandse Familie in 2022 is geïdentificeerd door Frans Grijzenhout, terwijl achterop mijn beslist oudere prentbriefkaart al staat dat dit een schilderij is van Frans Hals. Of heeft het Museum de woorden  ’toegeschreven aan’  Frans Hals op deze prentbriefkaart voor het gemak toen maar weggelaten?

Tentoonstelling Frans Hals in het Rijks Museum, t/m 9 juni 2024.

Natuurimpressies op de tentoonstelling ‘FRISSE WIND’ in Singer Laren

Als ik naar een tentoonstelling ga, probeer ik altijd schilderijen die de natuur als onderwerp belichten, extra aandacht te geven. Altijd leuk om die aandacht weer om te zetten in een klein ‘Berichtje’ voor onze website-lezers. Afgelopen week opende de tentoonstelling ‘Frisse Wind’ of ‘Impressionisme van het noorden’ in het Singer Museum zijn deuren. Hoewel we in het algemeen bij impressionisme aan Franse schilders denken, worden op deze tentoonstelling schilders uit het noorden, d.w.z. uit Noord-Duitsland, Denemarken en Nederland belicht. Dat geeft beslist een andere kijk op deze kunstrichting. De kleuren zijn ‘noorderlijk’ zou je kunnen zeggen, meer grijs en groen dan oranje en rood, getemperder licht ook wel.

Hieronder enkele aspecten van de zes tentoonstellingsthema’s: Licht, Op het land, In de stad, In de tuin, Op reis en Winter.

J.H. Weissnbruch. Polderlandschap met molens. Coll.Singer Museum LarenKarl Hagemeister. 1881. Witte Papavers. Coll. Landesmuseum Hannover

Fritz Mackensen. Ca. 1905. Een voorjaarsdag (in Worpswede). Coll. Lamdesmuseum Hannover

Hans Peter Feddersen. 1880. Uitgebloeide paardenbloemen. Coll. Museum Kunst der Westküste, Alkersum (D.)

Wassily Kandinsky. 1904. Scheveningen strand. Coll. Museum Kunst der Westküste, Alkersum (D)

William Henry Singe Jr.. Voorjaarsdag in mijn tuin (Villa De Wilde Zwanen, Laren). Coll.Singer Museum

Vele schilders zijn uiteraard hier niet genoemd maar wel aanwezig  (Breitner, Israels, Lieberman, Dooijewaard), maar in volgende Berichten zal ook aandacht worden besteed aan het Westerpark en het Oosterpark en aan de Mallejan, een zelden of nooit eerder geschilderd object.

Over de firma Moerkoert en over neogotiek in de tuin.

Opvallende artikelen over tuinen, tuinarchitectuur en tuingeschiedenis.

Vandaag twee artikelen van Wim Meulenkamp die net zijn verschenen.

1. Wim Meulenkamp. ‘Ondernemer van kunstmatige grotwerken: de firma Moerkoert in cementrustiek’. Oud-Utrecht, Jg. 96 (augustus 2023), nr.4. p.17 t/m 21.

Rotspartij Julianapark, Utrecht.

In Wim’s eigen woorden gaat het hierover: ” In 1902 adverteerde de Utrechtse firma Moerkoert voor ‘Grot en Waterwerken, Tunnels, Bruggen, Ruïnes, enz.’   Hieruit spreekt een laatromantisch vocabulaire. Kunstmatige ruïnes en grotten waren toen al een hele tijd passé. Maar Moerkoert gebruikte een uiterst modern materiaal en hanteerde een destijds nog populaire stijl: de zogenaamde cementrustiek. Deze geheel veronachtzaamde stijl en het bijbehorende ambacht ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw en werd tot in de jaren 1920 gebruikt. Franciscus Johannes Moerkoert was de aanjager van de cementrustiek in Nederland.”

Een voorlopig resultaat van onderzoek over ‘cemetrustiek’, een decoratiekunst. Vader Benjamin en zoon Franciscus Johannes Moerkoert,  oorspronkelijk stukadoors  uit Utrecht werkten vanaf 1836 door heel Nederland. Er worden in dit artikel een hele serie uitgevoerde werken genoemd die door de Moerkoerts tot stand zijn gekomen, maar helaas tot heden zijn er niet veel meer van over. De meeste mensen nu herkennen deze kunstwerken niet meer, met het gevolg dat vele zijn afgebroken. Wel zijn er op enkele buitenplaatsen nog bruggen en rotsen en een enkele grot van de Moerkoerts bewaard gebleven, meestal op plaatsen waar Henri Copijn en zijn zoon Louis de tuin hadden ontworpen. Als we dus een Copijntuin tegenkomen is het extra opletten geblazen.

2. Wim Meulenkamp. Neogotische experimenten in de tuin. Het Buiten Jg. 5, nr. 14 (juli 2023), p. 28 t/m 32

Neogotische schijnkapel op buitenplaats Beeckestijn. Detail van de Plattegrondkaart van Beeckestijn door J. G. Michael, 1772.

Het artikel begint met te benoemen dat neogotiek niet erg gewild en bekend was in ons land tot ongeveer de jaren zeventig van de vorige eeuw. Wim is al jaren op zoek naar de oorsprong van deze stijl in Nederland en noemt als eerste ontwerper de in Zwitserland geboren Johann Heinrich Müntz, die (mede)verantwoordelijk was voor ontwerpen van o.a. Kew Gardens. In 1763 week hij uit naar Nederland en bleef daar tot 1777.  Hij zou heel goed de ontwerper geweest kunnen zijn van de schijnkapel op Beeckestijn (Velsen), want deze doet heel erg aan de stijl van Müntz denken. Dit dus i.t.t. de tot dusver genoemde ontwerper J. G. Michael, die de plattegrond van Beeckestijn tekende en daarom als eerste ontwerper van neogotische gebouwen in Nederland werd gezien.

Veel Nederlandse voorbeelden van vóór 1800 zijn niet aan te wijzen. Genoemd worden nog, naast enkele andere, de (helaas afgebroken) Willemstempel op Het Loo (1786) en de hermitage op Leyduin (1798). In den beginne werd de stijl dus voorzichtig toegepast op tuingebouwen,  daarna kunnen we omstreeks 1840 gaan denken aan de Zochers en de Van Lunterens en Roodbaard, en werden ook hele landhuizen in deze stijl gebouwd (bijv. De Schaffelaar) en pas daarna kwam Cuypers met zijn kerkgebouwen in zijn eigen neogotische stijl. Wim duidt tenslotte op het belang van onderzoek over Johann Müntz omdat hij  het is geweest die de stijl waarschijnlijk van Engeland naar ons land heeft overgebracht.

Bostuin op de Laarschenberg in Rhenen (aangelegd in 2022) komt tot leven

 

Detail-kijkje in tuin Carla Oldenburger

Verspreide Berichten op deze website vermelden de aard, locatie en vernieuwing van aanleg en beplanting van de bostuin bij mijn appartement op de Laarschenberg (deel van de Grebbeberg te Rhenen. Hier volgen ze nog een keer:

22 mei 2022:Oldenburgers tuin op de Laarschenberg Rhenen. Locatie nader beschreven.

23 mei 2022: Tuin Rhenen op de schop, 1. Oude planten deels bewaard. Nieuwe tuin wordt uitgezet naar ontwerpideeên van Carla Oldenburger en uitgevoerd door hoveniers van Kon. Van Ginkel Groep.

24 mei 2022: Tuin Rhenen op de schop (incl. plantenlijst), 2. Nieuwe tuin wordt aangeplant. Planten worden door de hoveniers Van Ginkel Groep aangevoerd en aangeplant.

31 mei 2022: Tuin Rhenen op de schop, 3. Laatste loodjes. Beeld van beeldhouwer Joep Faddegon wordt geplaatst.

Nu, aan het begin van de zomer 2023, komt de tuin pas echt tot leven en kunnen we met enkele plaatjes gedurende  2023 zijn ontwikkeling volgen d.m.v. een aantal Berichten.

Bij het adviseren en ontwerpen van tuinen houden we ons zoveel mogelijk aan een aantal zelf opgestelde regels, rekening houdend met duurzaamheid, in dit geval het oorspronkelijk (bos)-milieu.

  • geen verhardingen, wel bodembedekkers en houtsnippers;
  • afscheidingen met inheemse (besdragende) struiken;
  • zo mogelijk vijverpartijen en waterbekkens aanleggen om water vast te houden; ook spiegelvijvers zijn vaak gewilde objecten;
  • liever jonge bomen aanplanten dan meer volwassen bomen; de bomen slaan beter aan en de beleving wordt groter;
  • zoveel mogelijk inheemse plantensoorten (in ieder geval inheemse genera/species) toepassen;
  • zoveel mogelijk insecten-aantrekkende inheemse planten in de borders. Bijen en vlinders zullen ons dankbaar zijn.

18 april 2023,  Krentenboompjes in bloei, omgeven door de grondbedekker Grote Maagdenpalm .4 mei 2023, vaste planten beginnen zich te ontwikkelen. Passend tuinbeeld (in zelfde golvende vorm als het padenpatroon) van Joep Faddegon

8 juni 2023, de gekozen kleuren voor de tuin worden duidelijk

12 juni 2023, David (kopie Michelangelo) kijkt toe,  maar moet nog op een hoger zuiltje worden geplaatst

22 juni 2023, de vormen van het ontwerp worden duidelijk; border langs het terras en bloeiende struiken in golvende perken met Grote Maagdenpalm; vrije zichten in het bos van de Grebbeberg

Rijksmuseumtuin en Richard Long

(tekst gedeeltelijk overgenomen van website Rijksmuseum):

“Voor de tiende editie van de jaarlijkse beeldententoonstelling heeft het Rijksmuseum de Britse kunstenaar Richard Long uitgenodigd. Zijn werk bestaat uit subtiele ingrepen in het landschap vaak gemaakt op de meest afgelegen plekken ter wereld. Nu zijn zijn werken gewoon te zien in de tuinen van het Rijksmuseum.

LOPEN LANGS LIJNEN

Long maakte voor het Rijksmuseum acht werken, waarvan zes nieuwe. Vier van zijn werken bestaan uit elementaire, abstracte vormen in gras. Door de natuurlijke groei van het gras wordt het contrast in de zomermaanden steeds groter. Na verloop van tijd verdwijnen de kunstwerken weer als ze worden opgenomen in de omgeving. Foto’s en teksten blijven dan de enige tastbare herinneringen aan dit werk. Met dit werk voor het Rijksmuseum keert Long terug naar hoe zijn carrière ruim 50 jaar geleden begon. In 1967 brak hij door met A line made by walking: een rechte lijn in hoog gras die ontstond door steeds opnieuw heen en weer te lopen.

K EIEN

Richard Long at the Rijksmuseum Amsterdam 2023

Naast de werken in gras, maakte Long twee monumentale stenen sculpturen voor het Rijksmuseum. Het zijn maaskeien die door de rivier naar de monding in de Noordzee zijn vervoerd. In de Voorhal zal een lange rivier van rode Indiase steen over het vloermozaïek van Cuypers te zien zijn.Een cirkel van verschillende gekleurde stenen vind je in het hart van het atrium. We raden je aan om dit werk ook van bovenaf te bekijken.”

Zover de tekst van het Rijksmuseum. Zowel buiten in de tuinen als binnen in de Voorhal van de Eregalerij bestaat het kunstwerk dus eigenlijk uit een samengaan van het werk van Long en het werk van Cuypers.
AANTASTING VAN BESCHERMD MONUMENT?
Richard Long at the Rijksmuseum Amsterdam 2023
Je zou je wenkbrauwen even kunnen ophalen, want je kunt je afvragen, worden de tuinen van Cuypers niet geschaad en is dit niet een aantasting van een beschermd monument? Eigenlijk wel natuurlijk, maar het is maar tijdelijk, en het levert een kunstwerk op dat vanzelf weer door de omgeving wordt opgenomen. Daarom is het volgen in de tijd wel zeer belangrijk, en raadt het museum aan ook het kunstwerk in de tuinen van boven te bekijken.
OMSCHRIJVING RIJKSMUSEUMTUIN IN HET MONUMENTENREGISTER
Voor de monumentenbeschermers onder ons haal ik hieronder (ter overdenking) nog even de inleiding van de beschrijving van de tuinen  uit het Monumentenregister aan: “Museumtuin met hekwerken en bouwfragmenten naar ontwerp uit 1884 van P.J.H. Cuypers. De nagenoeg symmetrische vorm van de omtrek van de tuin wordt in hoofdzaak bepaald door de situatie ter plaatse: begrensd door de Stadhouderskade, Hobbemakade, Hobbemastraat en Jan Luijkenstraat, en van noord naar zuid doorkruist door de Museumstraat. De tuin is aangelegd tussen 1884 en 1916, overwegend in een historiserende stijl waarin verschillende oud-Nederlandse tuinstijlen werden gecombineerd”.

Frieda Hunziker (1908-1966). Tentoonstelling Stedelijk Museum Schiedam

Tentoonstelling Stedelijk Museum Schiedam, t/m 3 september 2023. Gewijd aan een reis die Frieda Hunziker maakte op uitnodiging van de KLM naar Curacao.

Wikipedia: “In de winter van 1951-’52 werkte en verbleef Hunziker op uitnodiging van de KLM een aantal weken op Curacao. Zij woonde er in het tuinhuisje van het Curaçaos Museum in Willemstad. De inspiratie die Hunziker hier opdeed vond eerst een uiting in tekeningen en aquarellen, maar deze eerste versies werden later verwerkt in schilderijen. De ervaringen die zij in Curaçao op deed, leidde ertoe dat haar werken nog fellere kleuren gingen bevatten”. Haar abstracte schilderijen doen sterk denken aan de werken van de Cobra-groep.

Ik was ooit in het bezit van een stilleven van Frieda (als ik me goed herinner met een meloen en met Oost-Indische Kers), dat in tegenstelling tot de door haar kleurige Curacao’se periode, helemaal niet zo kleurig was en wel figuratief.  Het was een aquarel, die ze naar ik aanneem op  de Academie had vervaardigd, in ieder geval was het een zeer Academisch werk, een stilleven (vruchten) op een tafel, zeer licht van kleuring.

        Vriendinnen Frieda Hunziker (links, foto Eva Besnyö, 1958) en mijn moeder Mies Amse (rechts, foto Jan Ebbers)

Hoe ben ik aan dat stilleven gekomen? Dat was een cadeau van Frieda aan haar vriendin, mijn moeder, Mies Amse (1908-1978). Beide dames waren in 1908 in Amsterdam geboren, en hebben hun schoolopleiding in Amsterdam genoten. Misschien zaten ze bij elkaar op school, helaas weet ik dat niet. Wel weet ik dat hun vriendschap tot Frieda’s dood heeft geduurd, want ik herinner me dat mijn moeder bij haar in Buitenveldert nog op bezoek ging, terwijl Frieda daar alleen maar haar laatste levensjaar (toen al een paar jaar ziek) heeft gewoond.

Vele schilderijen van Frieda bevinden zich in het Stedelijk Museum in Amsterdam.

MIJN VADER DE MAN EN MIJN VADER DE VADER (1906-1977)

Al weer 4 jaar geleden (17 maart 2019) schreef ik een Bericht (een korte levensschets) over mijn moeder, getiteld ‘Mijn moeder de vrouw en Mijn moeder de moeder’.  Met de bedoeling dat een korte biografie over mijn vader snel zou volgen. Dat plan heeft zich niet doorgezet, tot heden. De titel van dit bericht, analoog aan het vorige over mijn moeder,  is om die reden ‘Mijn vader de man en Mijn vader de vader’.

Mijn vader de man

Mijn vader was Jan Ebbers, vernoemd naar zijn vader, detailhandelaar in Koloniale Waren en Comestibles te Amsterdam en naar zijn grootvader, apotheker te Heemstede (zie Bericht 17 nov. 2016). Ik schreef al eerder iets over zijn jeugd in een Bericht op deze website, getiteld ‘Amsterdamsche Football Club AFC 1895’.  De belangrijkste feiten uit dat bericht worden hier nog even herhaald:

Mijn grootouders van vaders zijde trouwden in 1904. Mijn grootvader Jan Ebbers (1874-1954) verhuisde in 1899 van Heemstede naar Amsterdam en begon in de gloednieuwe Kinkerbuurt (nu dé hippe buurt vanwege het Hallen-complex in de oude Tramremise) een ‘Comestibles’ winkel, d.wz. een winkel voor fijnen (tropische) eetwaren en verduurzaamde levensmiddelen. Het jonge echtpaar bewoonde vanaf 1904 een groot nieuw huis annex winkel in de Da Costastraat, op de hoek van de Potgieterstraat, dat zo ruim  was dat er ook nog kamers aan kostgangers konden worden verhuurd (in de inventarissen van Stadsarchief Amsterdam staan 13 namen  genoteerd tussen 1904 en 1922) en waar ook grootmoeder Vogelesang-Maris  jaren heeft ingewoond en als dementie-patiënte werd verzorgd door haar dochter. Het was een uitgekiende locatie, enerzijds dichtbij de grachtengordel en anderzijds dichtbij de Helmersbuurt en het tegenwoordige Museumkwartier. Dat hij in deze laatste buurt óók klanten had is bekend; mijn tante moest vaak ‘aan de andere kant van het Vondelpark’ boodschappen afleveren.

In kranten uit die tijd, De Courant (een Amsterdamse Stadskrant) en De Amsterdammer, vond ik in 1907 en 1908, na de geboorte van hun tweede kind, mijn vaders zusje Maria (genoemd naar haar grootmoeder Maria Wilkes), advertenties waarin door mijn opa Jan Ebbers een Dagmeisje werd gezocht en in 1911 en 1912 advertenties waarin door hem een Kruideniersjongen, goed kunnende fietsen (voor de bezorging van de boodschappen) werd gevraagd. In 1910 wordt het Promenadewagentje (wandelwagentje) van de kinderen te koop aangeboden.

J. Ebbers (3x) in bovenstaande advertenties is mijn grootvader (1874-1954), die in 1899 naar Amsterdam trok om zijn eigen zaak te beginnen

                                Jan en zusje Marie met  hun rijpaard op de foto (1907)

Mijn vader ging in 1912 naar de eerste klas van de Openbare Lagere School direct aan de overkant, Da Costastraat 36, dus dat wandelwagentje kon inderdaad wel worden afgeschaft. Uit de schooltijd van mijn vader heb ik niet veel te melden., d.w.z. ik weet er eigenlijk niets van behalve dat hij als klein jongetje boontjes liet ontkiemen in een sponsdoosje en dat hij al heel vroeg de duiven in de tuin achter het huis ging verzorgen.

Jan Ebbers III, ca. 1912 op de Da Costaschool. Jan zit op de onderste rij, tweede van links

Hij deed zijn best op school en wilde net als zijn grootvader van moeders kant (Laurens Vogelesang, die Hoofd was van de Koningin Emmaschool aan de Passeerdersgracht) onderwijzer worden. Die wens is niet in vervulling gegaan omdat er volgens mijn vader niet genoeg geld was om aan de Kweekschool te studeren. Waarschijnlijk was de reden echter dat zijn vader hem voorbestemd had als opvolger in de zaak. Na de MULO moest er geld worden verdiend. Mijn vader koos echter niet voor de handel (dat was helemaal niets voor hem, zo goed ken ik hem wel), maar voor de Verzekeringsmaatschappij O.W.J. Schlencker Assuradeuren (vanaf 1992 Sedgwick James Nederland B.V.) op de Keizersgracht, waar hij via de Avondschool (waarschijnlijk in de Pieter de Hoochstraat, waar ook mijn moeder de praktijkopleiding Boekhouden volgde) is opgeklommen tot procuratiehouder.

In 1924, toen mijn grootvader 50 jaar was geworden en overgrootmoeder was overleden, verhuisde het gezin (incl. mijn vader en tante die toen 18 resp. 16 jaar oud waren) naar de Pieter Langendijkstraat 42 III (een zijstraat van de Overtoom). Dit huis heb ik goed gekend omdat ze er tot hun dood (in 1954) zijn blijven wonen. Vooral Oma’s piano,  spinet en  schommelstoel en het kabinet met spiegeltjes en la’tjes herinner ik me nog heel goed.

In de jaren dertig werd hem de gelegenheid geboden om op het Assurantiekantoor “Holland-Indië” (Firma O.W.J. Schenker) in Soerabaya te gaan werken, maar mijn moeder zag dat niet zo zitten. Gelukkig maar, anders waren zij beiden vrijwel zeker vanaf 1942  in de Jappenkampen terecht gekomen en dat is hun bespaard gebleven.

Het gebouw Holland-Indië in Surabaja bestaat nog steeds, Jalan Veteran Surabaya

De moeilijke jaren dertig gebruikte hij voornamelijk om zich verder te ontwikkelen. Natuur (vogels en de Nederlandse flora) en Natuurfilosofie waren zijn hoofd-interesses, maar ook aan Nederlandse literatuur besteedde hij veel aandacht (en geld).

                         Jan als vogelspotter, op weg naar het Naardermeer?

Zijn stadse lievelingsuitjes als jongeman waren rondneuzen  in de Oudemanhuispoort met zijn boekenstalletjes en op het Waterlooplein. Oude prenten en tekeningen en wie weet een interessant schilderij tegenkomen, dat sprak hem aan. Vooral dat snuffelen op het Waterlooplein en in antiekwinkeltjes en bij antiquaren rondneuzen, dat waren bezigheden die hij van zijn vader had geleerd. Er staan nog veel van vaders boeken in mijn boekenkast. De Couperus-uitgaven bewaar ik als herinneringen met een gouden randje. Zo ook twee prachtige schilderijen, die door mijn grootvader op de kop zijn getikt.

Boekenstalletjes in de Oudemanhuispoort, Amsterdam

In het najaar van 1945 verhuisde ons gezin naar Utrecht omdat mijn vader was aangesteld als procuratiehouder van de Mij. ‘Groningen’ / Paarden- en Vee-Verzekering. We woonden in een prachtig Jugendstil-huis van 5 verdiepingen (deels ook bewoond door de weduwe van mijn vaders voorganger, mevrouw Suze Bijleveld,  en deels  kantoor- en archiefruimtes) en grote tuin met duiven, kippen en konijnen, tegenover de Geertekerk. Ik bewoonde o.a. de kamer boven de ingang en later de kamer achter de torenkamer (zie foto).

Het huis van mijn jeugd. Catharijnesingel 75, Utrecht. Middelste huis met torentje

Jan P. Strijbos (1891-1983), de natuurfotograaf en schrijver en Cees Sipkes (1895-1989) uit Rockanje, de inheemse-plantenkweker en tuinarchitect, waren vaders grote voorbeelden en leermeesters met wie hij tijdens excursies vanuit Amsterdam naar het Naardermeer en Het Gooi kennis maakte. Met Cees Sipkes raakte hij bevriend en op latere leeftijd gingen de echtparen vaak met elkaar op vakantie en op botanische ontdekkingstocht.

Het Amsterdamse volkstuincomplex ‘Ons Buiten’ aan de Nieuwe Meer was een andere manier van natuurbeleving waaraan mijn vader zijn hart had verpand. Zijn vriend Meneer Post (later uit het oog verloren helaas) kwam hem na kantoortijd bijna dagelijks bij ons thuis op de Geuzenkade ophalen en samen fietsten ze langs de Kostverlorenvaart en de Schinkel, over het Jaagpad, naar hun tuin. Het was natuurlijk een feest als ik voorop de fiets mee mocht. Die liefde voor de natuur en spelen in de natuur heeft zich van generatie op generatie in onze familie voortgezet.  Kleindochter Lune (* 2004), heeft net als haar overgrootvader, een scherp oog voor de natuur, in dit geval speciaal voor vogels.

Naast de natuur in al zijn facetten was mijn vader ook zeer geïnteresseerd in het Picturalisme in de Fotografie, in Toneel en Beeldende Kunst. Hij kocht vaak een kaartje voor een theaterplaats op het schellinkje in de Stadsschouwburg (in de Engelenbak, hoogste -vierde- etage, goedkoopste plaatsen) of voor Carré en heeft erg genoten van het spel van Louis en Theo Bouwmeester (o.a. de Koopman van Venetië) en alle andere bekende stukken van Shakespeare en Herman Heijermans tot Potasch en Perlemoer.

Scène ‘Koopman van Venetië’ / Shakespeare. Wikimedia.

Ook hoorde ik mijn vader vaak de loftrompet steken over varieté-artiesten als Louis Davids, Johan Buziau en zelfs Josephine Baker. Carré was natuurlijk ook heel bekend vanwege de circusoptredens maar daar hield mijn vader niet zo van geloof ik, hoewel ik er zelf met mijn oom en tante (vaders zuster) vaak in mijn kinderjaren ben geweest.

Wat Beeldende Kunst betreft had Breitner (1857-1923) natuurlijk zijn voorkeur. Ik schreef al eerder over zijn voorouders uit de 19de en 17de / 18de eeuw. De Gebroeders Maris (Jacob, Matthijs en Willem) waren neven van mijn vaders grootmoeder (Johanna Hendrika Vogelesang-Maris) en de schilder/tekenaar Leendert van Haestar (1604-1675) is via vaders moeder Carolina Sophia Vogelesang een verre regelrechte voorouder.

Mijn vader de vader

Mijn vader en moeder trouwden 15 september 1932 en na een paar jaar gewoond te hebben op een étage in Oud-West, huurden ze in 1934 een splinternieuw huis (parterre) op de Geuzenkade, nr. 35. Het was voor die tijd  een zeer modern huis met onder meer een douche en centrale warmwatervoorziening. De locatie was door mijn vader precies uitgekiend, want hij wilde op een plaats wonen waarvandaan hij de Westertoren kon zien. Dat bleek op die locatie aan de Geuzenkade zo te zijn, want ons huis lag precies middenin de bocht aan de Kostverlorenvaart.

Geuzenkade aan Kostverlorenvaart. Het middelste  huis is nr.35 

In mei 1943, toen alle mannen tussen 18 en 35 jaar verplicht werden zich voor werk in Duitsland aan te melden, kon mijn vader de dans net ontspringen omdat hij al 37 jaar was. Mij zijn geen bijzondere verhalen uit de oorlog overgeleverd. Ik weet niet beter dan dat mijn vader zijn normale werk verrichtte bij de Assurantie Mij. Schlencker op de Keizersgracht, dat mijn moeder vaak op haar fiets over de IJssel trok om melk, spek, aardappels, vlees en kaas te bemachtiging en dat ik tijdens de afwezigheid van mijn moeder als kleutertje vaak bij mijn opa en oma in de Bonairestraat (Oud-West, achter de Hoofdweg) logeerde, waar onder de divan een radio was verstopt (heel spannend dus, vooral omdat aan de overkant een school was waar Duitse soldaten waren ingekwartierd).

Raadhuis en kerk in Dirkshorn, ten zuiden van Schagen. 

In de hongerwinter (1944/’45) waren bijna alle voedingsmiddelen op de bon en zeker in Amsterdam steeds moeilijker te krijgen zodat ik naar een boerderij in Dirkshorn (ten zuiden van Schagen) werd gebracht (een gedenkwaardige tocht) en plotseling een aantal broertjes en zusjes had met de achternaam Duinkerken. In mei 1945 werd ik weer opgehaald en mijn vader vertelde later dat hij mij niet zo snel herkende omdat ik zo dik geworden was.

De Utrechtse tijd begon in december 1945. Ik ging naar de kleuterschool (Schoolverenigng Agatha Snellen) en daarna naar de  Dompleinschool (Hervormde meisjesschool van de Marnixstichting). Mijn ouders begonnen een nieuw eigen leven, los van ouders en familieleden in Amsterdam en Heemstede. Iedereen had hen voor gek verklaard -wie gaat er nu in zo’n provinciestad wonen?-  maar ons gezin genoot met volle teugen. Eerst de stad leren kennen, met papa wandelen langs de historische panden op de grachten (Oudegracht, Nieuwegracht, Kromme Nieuwe Gracht), met papa naar de pandhof op het Domplein (waar we vanuit een hoek van de tuin naar de Domtoren keken en dan was het net alsof de kerk en de toren nog aan elkaar vast zaten), met papa fietsen naar Bunnik en Houten of naar Schalkwijk en Vleuten of naar De Bilt en Zeist en verder over de Utrechtse Heuvelrug. Alles was nieuw.

Kerstbomenverkoop op het Janskerkhof vóór studentensociëteit P.H.R.M.

Op Kerstavond een kerstboom kopen op het Janskerkhof, die even snel thuis brengen en direct daarna naar het Domplein om rond het Verzetsmonument of in de pandhof naar de kerstklokken te luisteren en zo Kerstmis in te luiden, dat werd onze nieuwe Utrechtse familietraditie. Vanaf de vroege jaren vijftig stonden we daar elk jaar opnieuw met twee andere families (de kinderen werden later mijn vrienden);  we hielden het vijftig jaar vol, ook met onze kinderen, tot 2004; tegenwoordig is het een ware happening met heel veel mensen, en gaan we dus niet meer.

Als ik aan mijn vader denk, hoe hij was tijdens mijn lagere schooltijd, dan zie ik een man dik ingepakt in een groene loden winterjas (paardenkeuringen waren kennelijk altijd in de winter), met hoed en een door mijn moeder gebreide sjaal, op weg naar een paarden- of rundveekeuring in Groningen of Drenthe of Zeeland; en terugkerend met cadeautjes omdat hij zo lang van huis was geweest en ons zo gemist had. Ik kreeg dan een Zeeuwse knop van zilver of een mooie broche of zilveren bedeltjes voor mijn bedelarmband, of een boek of Zeeuwse boterbabbelaars, en altijd als hij terugkeerde uit het hoge noorden bracht hij Groninger kouke, of Drents roggebrood of Drentse grove worst of andere heerlijkheden mee, die de boeren op de keuring voor hem hadden meegebracht om mee naar huis te nemen. Het deed denken aan de oorlog, maar het was juist luxe en dankbaarheid. Ik moest dan vertellen hoe het op school was gegaan en wat ik verder had uitgespookt (padvinderij, pianoles) en dan was  het gemis weer over en begon het gewone leven weer, vader beneden op kantoor en daarna naar de tuin op de Ezelsdijk, moeder als UVV-vrijwilliger naar het Doelen-Bejaardenhuis, en ik naar school. Vader had naast zijn tuin-vrienden  één andere vriend in Utrecht, ook een verzekeringsman, die elf kinderen had, even wat anders dan ons kleine gezellige gezinnetje. Zondags gingen we met z’n drieën naar de tuin of maakten we een lange fietstocht. Inderdaad een heel rustig provinciaals leventje.

Het enige wat drukte met zich meebracht was natuurlijk de eeuwige telefoon, die altijd opgenomen diende te worden omdat er wel eens een paard of koe dood kon zijn. En verder dan nog mijn vaders bestuurs-vergaderingen van  dé ‘Maatschappij’, de KMTP afd. Utrecht (Koninklijke Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde, tegenwoordig Groei en Bloei genaamd),  geleid door Carel Nengerman (vz). Vader was secretaris en schreef behalve in het afdelingsblad Utrecht ook vaak in het landelijke blad Groei en Bloei, zelfs enkele jaren achtereen het kerstverhaal. Ik kwam herhaaldelijk in het verhaal voor en vond dat  verschrikkelijk.

Toen ik biologie in Amsterdam wilde gaan studeren, kwam mijn vader in opstand. Juist in Utrecht stond prof. Victor Koningsberger (1895-1955) bekend als een zeer bekwame hoogleraar botanie en daarom moest ik in Utrecht blijven. Vaders wil was wet, dus zo geschiedde. Mijn vaders tuin is in 1961 van onschatbare (wetenschappelijke) waarde gebleken. Aan het eind van het eerste studiejaar moesten alle biologie-studenten de Nederlandse wilde flora kennen (plantennamen in binaire  nomenclatuur) en het bleek dat die bijna allemaal in vaders tuin voorkwamen, behalve de krijt- en duinflora natuurlijk. Hij had in zijn tuin verschillende milieus gecreëerd met de desbetreffende bijbehorende planten. Voor dat tentamen slaagde ik dus met glans en glorie.

Door de jaren heen zijn toch de allerbeste herinneringen aan mijn vader zijn lange fietstochten naar onze vakantie-doelen (als jongeling was hij verwoed wielrenner-fan en heel lang fietste hij elk jaar naar ons gehuurde vakantiehuis, soms wel 200 km.); het vogels kijken (bijv. op zoek naar de Morinel-plevier in natuurreservaat De Beer of in Voorne’s Duin of op de Wadden); schelpen, planten, cranberry’s en paddestoelen zoeken tijdens onze vakanties; op Kerstavonden luisteren naar het carillonspel en de Salvator (Kerstklok) van de Domtoren in de pandhof, en luisteren naar zijn verhalen over Amsterdam vóór de oorlog (het Vondelpark, het Waterlooplein, het Rembrandtplein, vóór-oorlogs toneel en cabaret in Amsterdam en over de bijbehorende artiesten). Tijdens míjn leven heeft hij voorzover ik mij herinner nooit meer een theater of filmhuis bezocht , waarom weet ik niet, hij had het te druk met werk en tuin en ‘de maatschappij’ en hield absoluut niet van feesten, partijen, café’s  en het uitgaansleven.

Hotel des Pays Bas Utrecht, Janskerkhof Utrecht

Eenmaal per jaar ging hij met de directeur en de commissarissen van de Mij. Groningen dineren in Hotel des Pays Bas, het chique-ste en duurste hotel – restaurant van Utrecht, en dat was voor hem meer dan genoeg. Een boterhammetje op de tuin verorberen, met het uitzicht op zijn paradijs, dat was het voor hem helemaal. Eenvoud was zijn hoogste goed. En dat brengt me ook tot één van zijn strengere karaktertrekken, de kleding van zijn vrouw en dochter mocht wat hem betreft niet al te uitbundig zijn. Als ik met mijn moeder nieuwe kleren had gekocht, moesten die eerst door mijn vader ’s avonds goedgekeurd worden. Als vader niet zijn goedkeuring gaf, konden we weer terug  naar de winkel de volgende dag.

Die strenge kant heeft me ook nog op een andere manier parten gespeeld. Ik ging dus biologie studeren (Universiteit Utrecht). Voordat ik me ging inschrijven, vroeg mijn vader: hoeveel jaar duurt de studie precies? Logische vraag voor iemand die de studie moest betalen. De studiegids meldde destijds de duur van 3 jaar voor het candidaatsexamen, gevolgd door 2 jaar voor het doctoraal.  Mijn vader oordeelde meteen, “mooi, dan geef ik je 1 jaar extra voor het behalen van je candidaats, want het studentenleven vergt tenslotte ook wat tijd (ik werd lid van de Utrechtse Vrouwelijke Studenten Vereniging UVSV en in het tweede jaar al bestuurslid van de Utrechtse Biologen Vereniging / UBV) en daarna zien we opnieuw. Maar als je na 4 jaar je candidaats niet hebt behaald, is het afgelopen uit”.  Daar was geen speld tussen te krijgen, en meende hij ook stellig, dus ik wist waar ik me aan te houden had en dat is dan ook gelukt. De periode tot het doctoraal examen heb ik zelf betaald door het aangaan van assistentschappen. In 1968 studeerde ik af (we waren al getrouwd en Juliet was al geboren) en er brak een nieuwe tijd aan. Wij verhuisden in 1970 naar het dorpse leven van Heukelum (later Spijk) aan de Linge en vader en moeder verhuisden in 1971 na pensionering van vader naar Cothen. Gelukkig was er ook in Cothen een grote tuin achter zijn huis, zodat lange fietstochten naar de tuin vervielen. En dat kwam goed uit want zijn gezondheid ging toen al langzaam achteruit.

Die laatste periode was zijn opa-periode, maar het was toch niet de gelukkigste periode van zijn leven. Hij genoot van zijn kleinkinderen (Juliet *1967 en Orissa *1969), maar had al niet veel kracht meer om met ze op te trekken. Het was een periode van afscheid nemen van zijn kunstwerk: de tuin en het tuinieren. Gelukkig hielden de vaste planten het zonder al te veel verzorging nog een tijdje vol. Ik kwam geregeld op bezoek omdat ik wel zag dat zijn krachten afnamen, maar veel praten over zijn leven, over vroeger of over de toekomst, daar kwam het niet meer van. Hij genoot wel van aandacht, maar hoe zet je dat dan om in geluk? Als je dat wilde bereiken, kon dat alleen maar met een klein toefje bloemen, zelf gekweekt uit eigen tuin of één orchidee uit de tuin van Cees Sipkes.

Hoe ouder ik werd hoe meer ik van deze uiterst kunstzinnige en wijze vader ben gaan houden. Niet omdat hij mij met woorden en daden geleerd heeft hoe het leven geluk kan brengen, maar door de levende natuur te laten zien en te laten spreken.

Carla, voor mijn liefhebbende vader

Waar zijn de ontwerptekeningen van de tuin achter het Vredespaleis, ontworpen in 1978 door Elias en Liesbeth Cannemen, gebleven?

Dat was de vraag die ons vanmiddag werd gesteld door Jacobine Wieringa, curator van de kunstverzamelingen van het Vredespaleis. Deze tekeningen staan afgebeeld in ons rapport dat we in 2005 opstelden over deze tuin, getiteld De tuin van het Vredespaleis: waardestelling en aanbevelingen voor herstel en beheer.

NedDenHaagVredespaleisOntwerpCanneman.jpegTuin – ontwerp bij het Internationale Hof van Justitie, 1977; E. en L. Canneman. 􏰀oorden rechts. Coll. Vredespaleis.

NedDenHaagVredespaleisDoorsnedeCanneman.jpegDoorsnede van tuinontwerp bij Internationale Hof van Justitie, 1977. Ontwerp E. en L. Canneman.

Ik beloofde de curator te zoeken in de database van Tuinjournaals van de Nederlandse  Tuinenstichting /NTs, in de database TUiN van de Bibliotheek WUR en in onze eigen database (niet openbaar). In de laatste waren de tekeningen opgeslagen die wij zelf hadden gefotografeerd (300×300 dpi). Dat was dus een aardige vangst, maar daarmee waren de originele tekeningen nog niet teruggevonden.
Waarschijnlijk zwerven ze toch ergens rond in het Vredespaleis, tussen alle schitterende kunstvoorwerpen uit de hele wereld. Kijk voor de aardigheid eens op You Tube naar de interieurs en kunstschatten.
Voor de beplanting van de Canneman-tuin zou ik het volgende boekje willen aanraden, getiteld De tuin van Elias en  Liesbeth Canneman-Philipse in de tuin van het Vredespaleis, van de auteur Carla Romijn-Schütte, dat te bestellen is via info@tuinenstichting.nl.     Ook in dit boekje is de plattegrond van de Vredespaleistuin afgebeeld met een referentie naar het “archief Carnegiestichting” (Vredespaleis).
En dan is er nog een heel nummer van het Tuinjournaal (Nederl. Tuinenstichting) aan Elias en Liesbeth Canneman gewijd,
Achterin dit nummer staat een plantenlijst van hun eigen tuin  op de Walenburg, een ridderhofstad gelegen aan de Langbroekerwetering in Neerlangbroek. Daar woonden Elias en Liesbeth in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw. Elias restaureerde het kasteel en Liesbeth legde een nieuwe tuin aan, die in grote lijnen langs geometrische patronen werd aangelegd en tegelijkertijd in de stijl van ‘wild garnering’ werd beplant.
De Vredespaleis-tuin was op een andere leest geschoeid. Hier overheerste de geometrie, in de vorm van hagen en zichtlijnen.
De boeken Decoratieve Tuinbeplanting (1913;1922), van de hortulanus van Amsterdam, A.J. van Laren en het boek De Villatuin, (1929) van Th. J. Dinn geven  wat soorten beplanting betreft wel een aardig beeld van de toegepaste beplantingen, vooral interessant omdat Liesbeth Canneman als jonge tuinierster in dienst is geweest van Dinn en daar veel geleerd heeft. Van Laren geeft ook beplantingsplannen, zodat duidelijk is welke soorten hij graag gebruikt en welke planten hij naast elkaar plant. 
Beide boeken kunnen in de Bibliotheek WUR worden geleend.
Mocht iemand meer weten over de verblijfplaats van de beide ontwerpen van de tuin van Liesbeth Canneman achter het Vredespaleis, stuur dan een e-mail naar ons (oldenburgers2@gmail.com) of naar het Vredespaleis  (j.wieringa@peacepalace.org)

Tentoonstelling Revolusi in het Rijksmuseum en de bevrijding uit het Jappenkamp

(285) Het was al heel lang mijn plan om de tentoonstelling ‘Revolusi’ in het Rijksmuseum te bezoeken, met het doel meer te leren over de bevrijding van mijn man Feddo (overl. 2017) uit het Jappenkamp en zijn verhalen over de Bersiap beter te leren begrijpen. Ik was tot heden maar eventjes op de tentoonstelling want een geplande afspraak voor gezamenlijk bezoek liep twee maal mis, maar ik was er lang genoeg om een weblog af te leveren.

Een van de eerste tekstborden die mij opviel was de hieronder afgebeelde, met de mededeling dat de ‘bevrijding’ van Kamp ‘Kampong Makassar’ op 18 september 1945 plaats vond. Dat betekent dus dat de kampbewoners na de capitulatie van Japan op 15 augustus, nog ruim een maand door de Japanners in hun eigen kamp vastgehouden en bewaakt werden, voordat ze het kamp mochten verlaten, omdat de situatie buiten het kamp nogal gevaarlijk was (Bersiap- periode tot januari 1946). Feddo woonde aan het eind van de oorlog met zijn moeder en zusje ook in dit Kamp ‘Kampong Makassar’.

Tekstbord Rijksmuseum, behorend bij onderstaande landkaartenjurk. Foto Carla Oldenburger
Landkaartenjurk van Jeanne van Leur-de Loos. Part. Collectie. Foto Carla Oldenburger

Dat de sfeer buiten de kampen uiterst grillig was in de laatste maanden van 1945, is duidelijk te zien op onderstaande foto’s en tekstborden. De komst van de elite-eenheden van het Britse leger (de Gurka’s / Nepalese militairen) maakte de strijd nog eens heviger. Zie het tekstbord over de Bersiap-periode hieronder.

Van Heutsz-monument in Jakarta (1932) beklad. …We are a free nation… Foto (dd. na 18 aug. 1945) Coll. Tropenmuseum Amsterdam
Tekstbord Tentoonstelling Rijksmuseum

In de eerste maanden van 1946 worden de eerste militairen vanuit Nederland naar Indonesië gestuurd om Nederland overzee en de Nederlanders zelf te beschermen en de op 17 augustus 1945 zelf uitgeroepen Republiek Indonesia de kop in te drukken (Eerste Politionele Actie).

In Yogyakarta concentreert zich het centrum van de strijd, die zich, heel bijzonder, met kunst versmelt. Beter dan op het volgende tekstbord kan het niet worden verwoord. Kunst is in deze tijd een propaganda-middel van de Revolutie geworden, en de belangrijkste kunstenaar Affandi treedt op als mentor. Zijn museum is te bezichtigen in Yogyakarta. Ik bezocht het in 1990. Wat ik me van zijn werk herinner was dat het uiterst kleurrijk was en dat hij een soort boomhut had in de tuin.

Tekstbord Tentoonstelling Rijksmuseum
Affandi. Zelfportret 1946. Collectie Tropenmuseum Amsterdam. Foto Carla Oldenburger
Gevangen spion. 1947. Affandi. Collectie Affandi Museum Yogyakarta.Foto Carla Old enburger

Naast revolutionaire kunst was het genieten van films voor jong en oud erg ontspannend in die eerste periode na de oorlog. Zie onderstaande film-poster van Henri Cartier-Bresson. Ik weet zeker dat Feddo (halverwege 1949 12 jaar oud) deze Tarzan-film ook in Indonesia heeft gezien, waarschijnlijk in het B.P.M. Sociëteitsgebouw in Sanga Sanga Dalem op Borneo. Zijn leven lang is Tarzan een held voor hem gebleven.

Poster van de Hollywood-film Tarzan and The Huntress (Johnny Weissmuller, 1947). Foto Henri Cartier-Bresson, 1949. Collectie Rijksmuseum

Mei-vakantie in Italië en Amsterdam

(284) Wij zijn met vakantie, maar willen onze trouwe lezers ook wel laten mee genieten met enkele mooie en interessante natuur en kunst die we zoal tegenkomen. Juliet reist in Italië (foto’s Paestum en Villa Oplontis) en Carla zit op het werkadres in Amsterdam (foto’s Rijksmuseumtuin en Tulpen ‘Museum’) Enige foto’s zeggen meer dan woorden.

Zie ook het al eerdere geplaatste Bericht op 28 april, https://www.oldenburgers.nl/2022/04/28/tuin-van-de-hesperiden-in-de-villa-poppaea-villa-oplontis/

Juliet in Paestum. Foto Walther Schoonenberg
Villa Oplontis in Oplontis. Pauw in aviarium. Foto Walther Schoonenberg
Villa Oplontis in Oplontis. Foto Walther Schoonenberg
Tulpen voor de deur van het Tulpen ‘Museum’ op de Prinsengracht te Amsterdam. Foto Carla Oldenburger
Deeltuin Rijksmuseum. Voorzijde links. Foto Carla Oldenburger
Detail voorgaande foto