Ontmoeting met tuinhistorica Cocki Cremers (1911-1989)

Wapen van de familie Cremers, zoals werd opgenomen in het Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën (1888).

Cornelie Marie Cremers was de dochter van Ernest Cremers (1870-1944) en Jkvr. Agnes Boreel (1880-1961).

Cornelie Marie (Cocki) Cremers werd 5 sept. 1911 geboren in Noordwijk aan Zee en woonde daar met haar ouders en 4 broers in ‘Villa La Casetta’ aan de Zuid-Boulevard. In 1931 is het gezin verhuisd naar boerderij Kamphuizen in Vorden. Een jaar later, vertrekt Cremers (21 jaar oud) naar Den Haag om aan de Academie van Beeldende Kunsten te gaan studeren. Vanaf 1961 schiep zij op Schouwweg 82  in Wassenaar haar eigen lusthof, nadat een bouwproject van architect Jan Buijs (ontwerp 1954 in Nieuwe Instituut Rotterdam) op een locatie aan de Leidsestraatweg te Wassenaar niet door was gegaan.

Op de website van Familie Steunfondsen staat achter haar naam het woord ‘archivaris’ genoteerd, maar zij zegt zelf in haar artikel ‘Verborgen Paradijzen’ (1980) dat zij als binnenhuisarchitect is opgeleid. Via het Personenoverzicht van het Haags Gemeentearchief bleek zij van 1932 tot 1936 ‘Meubelconstructie en Binnenhuiskunst’ te hebben  gestudeerd aan de Academie van Beeldende Kunsten aldaar. Studeren is voor meisjes uit haar kringen (zie familiewapen) vrij ongebruikelijk in die tijd, tenslotte het was nog de tijd van chaperonnes. Ook is bekend dat ze aan de Sorbonne colleges kunstgeschiedenis heeft gevolgd, evenals later colleges van H.J. Venema, hoogleraar plantensystematiek, dendrologie en plantengeografie aan de Landbouwuniversiteit.

In Wassenaar had zij haar eigen paradijsje gecreëerd. Een aangebouwde plantenkas stelde haar in staat alle mogelijke planten in vele soorten en variëteiten te kweken. O.a. had zij een grote verzameling vetplanten en 77 verschillende soorten Pelargoniums. Zelf beschreef ze deze tuin als volgt:

“Een voorbeeld van een kleine tuin in de stijl van Robinson ligt in Wassenaar. Het terrein maakte oorspronkelijk deel uit van een veel groter landgoed, waarvan nog enige verspreid staande zeer oude beuken en eiken stammen. Voor een deel bestaat de tuin uit zandgrond waarop voornamelijk heidesoorten en bodembedekkers. Achter het huis ligt een vijver die tezamen met twee grote linden op de oever, het uitgangspunt van de hele aanleg vormde. De tuin omsloten door bamboe en hulst, lijkt veel groter dan hij in werkelijkheid is, dankzij de hoge bomen en de bewust aangebrachte uitzichten.”

Eigenlijk was Cremers dus autodidact als het gaat om haar tuinkunst-capaciteiten. Ze was voornamelijk geïnteresseerd in de geschiedenis van tuinen, planten, bomen en de ruimtelijke indeling van een tuin. Door haar afkomst was zij kind aan huis bij vele Nederlandse en buitenlandse adellijke families, zodat zij een goede kijk had op het wel en wee van buitenplaatsen in het algemeen en plantenteelt en dendrologie in het bijzonder. Ik heb eind jaren zeventig met haar langs Duitse buitenplaatsen gereisd in het kader van een internationaal symposium (Fachtagung Sanierung und Rekonstruktion historischer Gärten, Schlosz Ludwigsburg 26 und 27 september 1978) en toen veel van haar geleerd, zowel op  kunsthistorisch als op plantkundig gebied. Ze kende in de ons omringende landen overal wel de specialisten en wist goed wat er  speelde, ook omdat zij op vele tijdschriften op het gebied van kunsthistorie en beplanting was geabonneerd.

Cremers stond bekend om haar indrukwekkende boeken-verzameling over historische buitenplaatsen, (tuin)kunst en architectuur. Haar boeken  en documentatie zijn nu eigendom van de na haar dood opgerichte Cremersstichting, die deze collecties in bruikleen heeft overgedragen aan de Stichting In Arcadië te Amersfoort. Enige jaren later verhuisden de Cremers-verzamelingen nog een keer, nu naar de bibliotheek van Stichting Erfgoed Landfort te Megchelen (gem. Oude IJsselstreek). De bibliotheek en studiezaal aldaar zijn voor professionele onderzoekers op aanvraag toegankelijk.

Ik leerde Cremers kennen in 1972, tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling ‘Nederlandse Buitenplaatsen bedreigd? Huizen, tuinen, bewoners (Museum Prinsenhof Delft). De catalogus staat op naam van R.-A. Leeuw en kent een aantal auteurs, onder wie C. M. Cremers die het hoofdstuk ‘De geschiedenis van de tuinen’ schreef. Ze kwam zich hiervoor onder andere orienteren op het Biohistorisch Instituut in Utrecht (later onderdeel geworden van het Freudenthal Instituut UU), waar ik toen werkte en ik maakte haar wegwijs in onze buitenplaatsen-index. Ook herinner ik mij dat ze zeer geinteresseerd was in onze kruidenboeken (o.a. Rembert Dodoens, Carolus Clusius, Otto Brunfels en Leonhart Fuchs), die toen deel uitmaakten van mijn onderzoek naar planten op schilderijen van de Vlaamse Primitieven.

Cremers had zich toen al jaren ook zelf als auteur gemanifesteerd. Hieronder volgen haar mij bekende publicaties, vanaf de eerste in 1943 en daarna enige korte artikelen uit het tijdschrift Floralia, algemeen Nederlands advertentieblad betreffende tuinbouw, bloementeelt, boomkwekerij, landbouw, veeteelt,  jacht, visscherij en fruithandel. Dit oudste Nederlandse Tuinbouwblad is in 1960 samengegaan met het toen nieuwe blad Groei en Bloei.

  • Reigersbergen en zijn bewoners. ’s Gravenhage, 1943. Cremers’ eerste publicatie werd uitgegeven onder eigen beheer. De buitenplaats Reigersbergen ligt aan de Leidsestraatweg in Den Haag, achter Huis ten Bosch en naast de buitenplaats Marlot. Het huis werd in 1942 afgebroken t.b.v. de Atlantic Wall.
P.J. Lutgers. Reigersbergen. 1855. Afgebroken 1942 t.b.v. de Atlantic Wall

Als we nu bovenstaande publicaties bekijken, zien we dat Cremers in de jaren vijftig en zestig Floralia als lijfblad had. Eind jaren zeventig ging ze over op het Vakblad Groen. De onderwerpen beslaan drie richtingen, namelijk zowel wilde als gekweekte planten in binnen- en buitenland, buitenplaatsen en hun geschiedenis,  en behoud en beheer daarvan, hoewel dit laatste onderwerp niet aan de titels is af te lezen, maar wel heel duidelijk wordt als men de inhoud kent.

Cocki Cremers was een bevlogen, kundige, vrolijke, geestige dame. Ze werd nationaal en internationaal hogelijk gewaardeerd om haar expertise en passie voor het behoud van het groene erfgoed. Ze kende vele specialisten op dit gebied omdat zij bij bijna alle zich voordoende symposia en (werk)-colleges aanwezig was. Ze was nooit te beroerd om naar een tuin te komen kijken en adviezen te geven of om rondleidingen en excursies te organiseren, zowel aan particulieren als aan overheidsinstanties.

Cremers was aangesloten bij ICOMOS en IFLA en lid van de Royal Horticultural Society, de Garden History Society, de Alpine Garden Society en Council Member of the International Dendrological Society; in Nederland was zij een bekende en zeer gewaardeerde verschijning bij de Nederlandse Dendrologische Vereniging, en ook lid van o.a. Succulenta (Kon. Ned. Ver. van liefhebbers van cactussen en andere vetplanten), van de Nederlandse Tuinenstichting en van de Werkgroep 18e Eeuw.

Als slot dient nog te worden opgemerkt dat zij de geschiedenis en het behoud van de Nederlandse tuincultuur hoog in het vaandel had staan. Haar levensdoel was dit over te brengen op jongere generaties door hierover te publiceren en geïnteresseerden op alle niveaus d.m.v. excursies, bezichtigingen, ontmoetingen, gedachtenwisselingen etc. te overtuigen van de noodzaak hiervan,

Huis Adrichem in Beverwijk gelegen in de Wyker polder (1727)

Geometrische kaart van den Huyse Adrichem met eenige omliggende landerijen, opgemeten en gekaarteert in 1726 en aldus op kleinere schaal getekend in 1727 door B.Elshof. Achterzijde met bladwijzer.

CBE668FE-FF27-4531-8395-E8DE39384B84.jpegDetail van bovenstaande kaart van B. Elshof, 1727. Noorden boven

Deze kaart bevindt zich in Speciale Collecties WUR. Ik ken deze kaart al 45 jaar, maar het valt me nu pas op dat ik hem even uit het oog verloren was toen ik 11 ferbuari 2020 een Bericht opstelde op deze website over de kaart van Adrichem uit 1777 en me afvroeg of de tuinarchitect J.G. Michael op Adrichem had gewerkt. Op deze vraag wordt uitgebreid ingegaan, zoals in dat vorige Bericht valt te lezen.

Door deze kaart nu ook in dit onderzoekje te betrekken, kan duidelijk worden aangegeven hoe de ontwerper van de eerste landschappelijke aanleg op Adrichem te werk is gegaan. Deze kaart uit 1727 geeft duidelijk de uitgangspositie weer. Aan het einde van de lange oprijlaan zien we een ronde gracht waarbinnen het huis is gebouwd. Achter het huis loopt deze as nog even door tot hij eindigt in een kleiner symmetrisch bassin omsloten door gras. Aan de westkant van het huis liggen in 1727 een formele parterre en nuts-tuinen, waarschijnlijk moestuinen en een boomgaard. Het symmetrische bassin achter het huis is in 1777 in de breedte uitgerekt, zodat vanuit de uiterste einden de hele plaats overzien kan worden. Aan de oostzijde van de oprijlaan is een hele nieuwe landschappelijke ‘wandeling’ aangelegd op de plaats van akkers en weilanden in 1727.

Beeld van Chateau d’ Ostin met de karakteristieke Zocher-vijver (1855)

In het vakblad GROEN schreef ik een artikel over J.D. Zocher in België, getiteld  ‘Zoektocht naar Zocher in België’ (Vakblad Groen. Jg. 72 (maart 2016), nummer 3, p. 12-19).

Ik raad de lezers aan dit artikel eerst te lezen voordat u de nieuwe kaar

Onlangs kreeg ik van Madame Sabine Boucher, de weduwe van Hugues Boucher, eigenaar van Chateau d’Ostin (België, provincie Namen) het bericht dat zij twee nieuwe kaarten had ontvangen van de directeur van een antiekveilinghuis. Deze kaarten bevonden zich op de zolder van een kasteel dat toebehoorde aan een nakomeling van de heer t’ Serstevens, eigenaar van Chateau d’Ostin in 1855. Helaas zijn beide kaarten ongedateerd en ongesigneerd.

Eén kaart van Ostin rond 1825(?), getekend voor de eigenaar de heer Casimir de Brunet en zijn dochter Louise Alexandrine, wanneer tuin en park nog niet zijn aangelegd; en één van omstreeks 1855 (?). Hierop zijn de aanleg van J.D. Zocher jr. en de kassen, die rond 1843 door Baron Mertens zijn gebouwd, duidelijk te zien.

Casimir de Brunet en zijn dochter L. Alexandrine. Plattegrond van Chateau d’Ostin met omliggende landerijen. Moestuinen ten oosten van het kasteel. Ca. 1825 (?). Detail. Part. Coll. Chateau d’Ostin

Chateau d’Ostin met omringend park en tuinen. Het ontwerp van J.D.Zocher jr. Ca. 1855 (?). is duidelijk te onderscheiden. Part. Collectie Chateau d’Ostin

Ik herken de handtekening van Zocher jr. altijd aan de duidelijke M- of W-vorm van de waterpartijen die hij aanlegt. Ook op deze kaart is deze vorm heel bepalend.

Met dank aan Madame Sabine Boucher (Chateau d’Ostin) voor deze aanvulling op de Zocher-historie van Chateau d’Ostin, beschreven in het vakblad Groen in 2016.

Hebben de Zochers iets te maken met de ‘wandeling’ op de vestingwerken van Arnhem?

Hebben de Zochers iets te maken met de ‘wandeling’ op de vestingwerken van Arnhem?

Onlangs las ik op mijngelderland.nl een bericht over de sloop van de vestingwerken in Arnhem. Ik werd verblijd (of was het opgeschrikt?) door de mededeling dat de ontwerpen voor een ‘wandeling’ op de geslechte vestingwerken waren gemaakt door J.D. Zocher sr. en J. D. Zocher jr. Gedateerd  1792 en 1817/1819. Hoewel ik literatuur-verwijzingen vond naar S.J. Fockema Andreae (1925) en Wim Lavooij (1990), heb ik toch maar eerst eens het nieuwe standaardwerk van Sandra J. den Dulk, getiteld Verlangen naar groene wandelingen: de wording van het stadspark in Nederland 1600-1940. (Amsterdam, 2021) opgeslagen. Sandra zet helder uiteen dat het eerste ontwerp uit 1792, het ‘Plan der Glacien van Arnheim’ betreft, gemaakt door de tuinarchitect J.G. Michael.  Mogelijk werkte Michael in 1792 al samen met zijn schoonzoon J.D. Zocher (sr.), maar Michael was de oprichter en zeker ook het hoofd van hun samenwerkingsbedrijf. We zouden nu spreken van Bureau Michael. Het plan bleef in de la liggen totdat in de tijd van Koning Lodewijk Napoleon, tussen 1808 en 1810 de zaak weer opnieuw werd opgepakt. De vestingwerken werden nu geslecht op voorwaarde dat  er een openbare wandeling zou worden aangelegd  op grond van een goedgekeurd plan. Dit plan is waarschijnlijk gemaakt door de bureaugenoot en schoonzoon van J.G. Michael, J.D. Zocher sr., die intussen door Lodewijk Napoleon tot hofarchitect was benoemd. Vanwege de te hoge kosten is dot ontwerp ook niet uitgevoerd. Pas in 1817 werden de wallen uiteindelijk gesloopt. In dit jaar overleed J.D. Zocher sr. en werd zijn ontwerpbureau overgenomen door zijn zoon J.D. Zocher jr.

page240image2215235280Potloodtekening van het ‘Plan der Glacien van Arnheim’, Johann Georg Michael, 1792. Coll. Gelders Archief. Niet uitgevoerd.

Plan der te slegtene Buitenwerken van de Stad Arnhem, 1819. Tekening A (drien) Godefroij. Coll. Gelders Archief.

Of Zocher jr. de ontwerper is van het walplantsoen in Arnhem is onbekend. Er is een ‘Plan der te slegtene Buitenwerken’ getekend door de tekenaar Adrien Godefroij,  maar of hij in opdracht van Zocher jr. tekende is tot heden niet bewezen.

Eigenlijk dus niets nieuws onder de horizon. het is niet met zekerheid te zeggen dat Zocher jr. het plan voor de wandeling op de vestingwerken te Arnhem maakte. Ook Hugo Poortman zou m.i. de ontwerper kunnen zijn.