In de vandaag (12-12-2019) ontvangen mededeling hieronder is -na vergroting- te lezen dat ons bureau Binnenstad en Buitenleven in een samenwerkingsverband met KPG Architecten uit Heemstede, zal meewerken aan de totstandkoming van een nieuwe Belvedère op de buitenplaats / openbaar park Groenendaal in Heemstede.
In het Glossy Tijdschrift HIK ( = Heemstede in Kaart), nummer 18, 2019, zijn heel kort de 6 architectenbureaus beschreven, die een ontwerp hebben ingezonden voor een nieuwe Belvedère op de buitenplaats Groenendaal te Heemstede. Oldenburgers Binnenstad & Buitenleven deed mee als partner van KPG-Architecten. Zie de foto van Juliet (midden) in de laatste bureau-beschrijving. Ons samenwerkingsverband is na stemming -door de bewoners van Heemstede- op 6 anonieme ontwerpen met de meeste stemmen uit de bus gekomen met het ontwerp “De Wandeling”.
Voorlopig ontwerp ‘De Wandeling’ voor nieuwe Belvedère Groenendaal. In tweede instantie zal nu met de heer Bids besproken worden hoe dit ontwerp aan te passen tot definitief ontwerp
De hele stemming is echter niet naar tevredenheid van de burgers van Heemstede verlopen. Zie hieronder nog eens een samenvatting wat er allemaal gebeurde en hoe ver het proces nu gevorderd is, dd. 15 januari 2020. In de laatste zin van dit bericht staat te lezen dat het winnende ontwerp deze week bekend zal worden gemaakt. Dat betekent dus dat we vandaag of morgen nader bericht ontvangen.
En hier is dan de officiële uitslag in het Haarlems Dagblad van 17 januari 2020:
15 november 2019 was een bijzondere dag voor historisch geïnteresseerden in Rhenen. De avond stond in het teken van de restauratie van het vroeg-renaissance-doksaal in de Cunerakerk en de aanbieding van een boek over dit onderwerp.
Affiche met doksaal en doksaal op de achtergrond
Het eerste exemplaar van het boek, getiteld Het doksaal van de Cunerakerk in Rhenen en geschreven door Anton van Run (uitgave Stichting Matrijs, Utrecht) werd aangeboden aan wethouder Hans Boerkamp. Het boek ziet er prachtig verzorgd uit, met vele foto’s en uitleg van alle reliëfs, beelden en ornamenten.
Anton van Run. Het doksaal van de Cunerakerk in Rhenen. Utrecht, Stichting Matrijs, 2019
Anton van Run hield een voordracht voordat het boek overhandigd werd. Hij ging in op de betekenis van het doksaal als scheidingswand tussen het priesterkoor en het schip van de kerk en gaf uitleg over de betekenis van de reliëfs. Hieronder is op de volgende foto goed te zien dat het doksaal een scheidingswand is .
Doorkijk vanuit schip van de kerk naar priesterkoor
Duo Dolce Vita (Maurice Bonnemayers, piano en Lanneke Lie, dwarsfluit) verzorgde de muziek met intermezzi van J.S. Bach, Franz Schubert, Camilie Saint-Saëns en eigen werk van Maurice Bonnemayers.U kunt de restauratie van het doksaal steunen door onder meer lid te worden van de Vrienden van de Cunerakerk.
Het doksaal in volle glorie te aanschouwen tijdens concerten en natuurlijk tijdens kerkdiensten
Dit natuurstenen doksaal is uniek zowel voor Rhenen als voor Nederland. Uiteraard is het een rijksmonument, zoals de hele kerk. Erfgoed van wereldformaat dat wij in Rhenen mogen beheren.
Vorige week maakte ik een uitstapje naar De Nieuwe Ooster omdat ik daar een tentoonstelling wilde zien in het Uitvaart Museum en ook zin had daar weer eens te genieten van de rust en goede sfeer op deze begraafplaats en de bijzondere bomen die de tuinarchitect Leonard Springer daar aan het eind van de negentiende eeuw geplant had. Aangezien ik eerder die middag de oude hortus op de Plantage Middenlaan had bezocht, was ik nogal laat en besloot dan eerst maar de tentoonstelling in het Uitvaartmuseum “Tot Zover” te bekijken. Ik kwam speciaal voor de knekelberg van Herman de Vries, die daar echter niet ‘in natura’ was te bewonderen, maar ‘op foto’ hing in de tentoonstellingszaal, aangezien deze berg niet verplaatsbaar is en zich in Vlaanderen bevindt. Heel bijzonder was hij wel.
Herman de Vries. Knekelberg. Part. Collectie. Foto Carla Oldenburger
In verband met de inzamelingsactie t.b.v. een borstbeeld van de tuinarchitect Leonard Springer (zie ook vorig bericht), wil ik hier nog eens nader ingaan op Springers betrekkingen met De Nieuwe Ooster. Leonard Antony Springer was een zoon van de bekende Amsterdamse historieschilder Cornelis Springer (1817-1891) en Geertrui ten Cate (1819-1902). Cornelis’ voorvaderen kwamen al generaties lang voort uit een Amsterdams geslacht van timmerlieden, aannemers en architecten. Zijn vader en ook zijn drie oudere broers Hendrik, Jan Cornelis en Willem (van 1858 tot 1890 opzichter Publieke Werken Amsterdam) waren allen architect en/of timmerman evenals Jan, de zoon van Willem. Cornelis was als kunstschilder dus het buitenbeentje van de familie, maar de onderwerpen die hij schilderde, hadden toch bijna altijd architectuur tot onderwerp.
Cornelis kreeg van zijn oudste broer Hendrik les in bouwkundig tekenen en perspectiefleer en wist met die kennis zijn stads- en dorpsgezichten een realistisch aanzien te geven. Leonard kreeg op zijn beurt weer les van zijn vader en van zijn Oom Willem.
In dit kunstzinnige milieu groeide Leonard op als kind in een gezin van zes kinderen, dat woonde op de Overtoom, vlakbij het Vondelpark, dat tijdens zijn jeugd werd aangelegd. Langs de Overtoom, waar in het verleden verschillende Amsterdammers zich een buitenplaats hadden laten bouwen, verliet men in die tijd de stad in de richting van Amstelveen en Sloten. Het gebied fungeerde als een schakel tussen de drukke stad en het aangename buitenleven. Ook Leonard wandelde samen met zijn vader en broers geregeld langs deze weg de stad uit en kwam dan thuis met planten en boomtwijgen in zijn botaniseertrommel. De financiën voor de aanleg van het park werden door de burgers zelf opgebracht en de familie Springer die zeer bij de ontwikkeling van de stad was betrokken, zal zeker aan dit initiatief hebben bijgedragen.
In ieder geval is bekend dat de jonge Leonard sinds de aanleg van het park geïnteresseerd was geraakt in de totstandkoming ervan. Aangenomen wordt dat hij hierdoor enthousiast geworden is voor tuinarchitectuur, tuinbouw en bosbouw.
Op 15 juni 1865, toen Leonard 10 jaar oud was, werd het eerste deel van het toen genoemde ‘Nieuwe Park’ (ontwerp J.D. en L.P. Zocher) opengesteld. Jammer genoeg zijn er uit deze jaren geen catalogi van de kwekerij van de Firma Zocher en Co. bewaard gebleven, zodat we ons geen exact beeld kunnen vormen van de toegepaste soorten. Er zullen echter niet veel exoten zijn geplant, daar de ondergrond van laagveen hier niet geschikt voor was. Na zijn lagere en middelbare schoolopleiding koos Springer voor de nieuw opgerichte tuinbouwschool ‘Linnaeus’ aan de Middenweg in de Watergraafsmeer, die hij van 1871-1874 heeft bezocht. ‘Linnaeus’ was gevestigd op de buitenplaats Frankendael en was eigenlijk een handelskwekerij met een opleiding voor boomkwekers. Onderwijs in tuinarchitectuur en evenmin in bosbouw bestond toen nog nergens in Nederland. Wilde men zich bekwamen in deze vakken, dan was zelfstudie de enige weg. Door het meedoen aan prijsvragen en het geven van ongevraagde adviezen heeft Springer langzaamaan een plaats in de wereld van de tuinarchitectuur en bosbouw verworven.
Ontwerp De Nieuwe Oosterbegraafplaats / Leonard Springer, 1889. Coll. Bibliotheek Wageningen UR, Afd. Speciale Collectie. Links boven op de plaats waar geschreven staat “Oud Roosenburch”, is nu het Uitvaartmuseum “Tot Zover”
Zijn eerste prijsvraag-ontwerpen (uitgeschreven door de gemeente Amsterdam in 1888 en 1890) betroffen ‘De Nieuwe Oosterbegraafplaats’ en het ‘Oosterpark’, beide gepland in de Watergraafsmeer. Voor de Nieuwe Oosterbegraafplaats werden door de gemeente naast Springer ook H. Copijn, L.J. Ritter en de firma J.D. en L.P. Zocher uitgenodigd. De Zochers zagen af van deelname. De locatie in de Watergraafsmeer was een voordeel voor Springer omdat hij al in deze polder had gewerkt. Hij had immers op ‘Linnaeus’ ervaring in het boomkwekersvak opgedaan en wist precies welke bomen en andere houtige gewassen hier goed zouden kunnen aanslaan.
Springer deed aan beide prijsvragen mee en heeft ook beide gewonnen. De ‘parken’ werden door Springer ontworpen in de ‘gemengde’ of ‘late’ landschapsstijl. Gebogen paden, harmonieus gecombineerd met boom- en heestergroepen en solitaire bomen op karakteristieke zorgvuldig uitgezochte plaatsen bepalen de grote lijnen in deze stijl. Enkele kleinere rechtlijnige parkdelen worden met deze natuurlijke lijnvorming samengevoegd.
We gaan ervan uit dat de jury Springer’s beide ontwerpen heeft uitverkoren vanwege zijn stijlopvattingen, zijn aanpassingen aan de vlakke polder-omgeving en zijn deskundige beplantingsadviezen. Toch had hij nog een streepje voor. Oom Willem Springer was in die jaren assistent-stadsarchitect Publieke Werken van de gemeente en zal zeker zijn invloed hebben doen gelden.
In Amsterdam heeft Springer door de aanleg van (het eerste deel van) de Nieuwe Ooster en het Oosterpark bekendheid gekregen. In vakkringen rees zijn ster doordat hij mede-oprichter was van de Bond van Nederlandsche Tuinarchitecten (1922) en de Nederlandsche Dendrologische Vereniging (1924).
Tegenwoordig wordt de Nieuwe Ooster een arboretum genoemd, dat wil zeggen dat hier op deze plek veel verschillende soorten bomen groeien, zowel loofbomen als naaldbomen. De wandelaar wordt telkens weer verrast door zonbelichte en/of donkerbladige bomen, door solitaire naaldbomen en door stammen, bladeren, bloemen en vruchten in alle vormen en kleuren. De oorsprong van deze verscheidenheid is te danken aan de tuinarchitect en dendroloog Leonard Antony Springer, die zijn grote dendrologische kennis ter beschikking stelde aan deze prachtige bomentuin met vreedzame rustplaatsen voor velen.
Informatie en schenkingen: denieuweoosterbomenpark.nl
In dit Rembrandtjaar 2019 zijn ook in Rhenen de schijnwerpers gericht op Rembrandt. Het splinternieuwe Stadsmuseum kon daar niet omheen. Maar hoe Rembrandt te eren? Er zijn zes tekeningen van Rembrandt hand van Rhenen bekend, maar die zijn geen eigendom van dit museum en musea in het algemeen staan nu niet in de rij om Rembrandt tekeningen uit te lenen. Eerst maar eens kijken om welke tekeningen het dan gaat.
Rhenen. Rembrandt. Gezicht op Rhenen. 1649? Museum Bredius Den Haag
Rhenen. Rembrandt. Westpport vanuit de stad gezien. Ca. 1649. Coll. Teylers Museum Haarlem
Rhenen, De voorpoort van de Middeleeuwse Wespoort van Rhenen. Ca. 1649. Coll. Musée Bonnat, Bayonne, France.
Rhenen, Rembrandt. Rijn- of Westpoort, ca. 1652/1653. Coll. Musée Louvre, Paris.
Rhenen, Rembrandt Rijn- of Westpoort, 1652-1654. Coll. British Museum
Alle boven afgebeelde tekeningen bevinden zich in collecties van vooraanstaande musea. Zij stelden hun tekeningen begrijpelijk niet beschikbaar aan het nieuwe Stadsmuseum Rhenen omdat dit nog niet beschikt over de juiste klimaatvoorzieningen. Wel stelden zij hun digitale bestanden ter beschikking. Rembrandts werk wordt nu in print getoond, vaak op groot formaat.
De tentoonstelling is te bezoeken elke di.wo.do.vr.za. 10.00 – 16.00 uur en elke zondag t/m 15 sept. 10.00-16.00 uur. Adres Markt 20 (ingang Kerkstraat), 3011 LJ Rhenen.
Rhenen. Oude raadhuis. Tuin aangetast door buxusmot. 2019. Foto Carla Oldenburger
Rhenen. Oude Raadhuis. Nieuwe invulling museumtuin, 2019. De fontein in het midden moet nog worden geïnstalleerd. Foto Carla Oldenburger
Dan nog een groen bericht over de museumtuin. Na de droge zomer van 2018 en de schade die de buxusmot had aangericht in de tuin van het stadsmuseum (oorspronkelijk oude middeleeuwse raadhuis, met nog aanwezige vierschaar, gelegen achter de Cunerakerk) heeft men er snel een nieuwe tuin gerealiseerd. Het tuintje (of plaatsje) bestond waarschijnlijk al in de tijd van Frederik van de Palts. De museumstaf heeft besloten, voorzover ik begrijp, de tuin niet weer het slachtoffer te laten worden van de buxusmot, en een eigentijdse oplossing verzonnen. De klinkerrandjes die de buxus begeleidden, zijn onaangetast gebleven, en daarbinnen heeft men de perkjes opgevuld met bloemenrandjes, zoals dat ook wel in de tijd van Frederik van de Palts gebeurde. Misschien moet de keuze van de bloemensoorten nog wat worden aangepast naar soorten die gebruikt werden in de 17de of 18de eeuw, maar de tuin ziet er nu in ieder geval weer fleurig en verantwoord uit. Een kunstwerk van Henk van de Vis zal er blijvend worden opgesteld.
Rhenen, augustus 2019. Tuinbeeld van Henk van de Vis, ter definitieve plaatsing in de museumtuin.
Anthonie van Borssom. (Amsterdam 1630/31 – Amsterdam 1677). Tafelberg bij Rhenen. Gewassen pentekening. Coll. Met. Museum New York.
Het woord Tafelberg doet mij direct denken aan Zuid-Afrika, maar in geval van bovenstaande tekening gaat het om de Tafelberg in Rhenen, mijn woonplaats, welke locatie in Rhenen bekend staat als de Koningstafel. De locatie is wat onherkenbaar voor de tegenwoordige inwoners van Rhenen, omdat de berg hier onbegroeid is, terwijl de plek juist tamelijk donker is en zeer bomenrijk. Wel zien we de rivier de Rijn beneden aan de berg stromen, gestoffeerd met enige zeilboten en het uiterwaarden-landschap tegenover Rhenen. De berg werd pas halverwege de 19de eeuw met bomen beplant en voor die tijd moet het er dan ook ongeveer zo hebben uitgezien als op de tekeningen van Van Borssom (boven, omstreeks 1660) en Van Liender (hieronder, 1789).
Paulus van Liender (Utrecht 1731-Haaarlem 1797). Tafelberg Rhenen. 1789. Tekening pen en penseel. Coll. Teylers Museum Haarlem
In Rhenen bestaan er verschillende theoriën over wat er nu met de Tafelberg of Koningstafel wordt bedoeld. Gaat het nu om het boswachtershuis dat tot 1991 als zodanig dienst heeft gedaan, waarvan door sommigen beweerd wordt dat het mogelijk is gebouwd op de fundamenten van het jachthuis van Frederik van de Pfaltz (die in 1620 vanuit Bohemen naar Nederland vluchtte) of gaat het om de oriëntatietafel daar vlakbij, die ongeveer op dezelfde plaats staat als de stenen tafel op de tekening van Van Borssom en verwijst naar verschillende herkenbare punten in de omgeving?
Onder het geboomte de oriëntatietafel die uitzicht biedt op de Rijn en de Betuwe
Na bewoning door de laatste boswachter is het boswachtershuis verlaten, verwaarloosd en niet meer hersteld.
Op route.you vind ik een verhelderende tekst over de Koningstafel: “Aan de rand van het open veld staat het restant van een gebouw dat door de vorm en kantelen op een fort lijkt. Een deken van groen woekert over de achterzijde van de ruïne. Navraag bij terreinbeheerder het Utrechts Landschap leert dat het een voormalige boswachterswoning is. Op de plek van deze oude boswachterswoning stond vanaf de 17e eeuw een achtzijdige, hardstenen zerk op een voetstuk: de Koningstafel. Deze is neergezet door de Boheemse koning Frederik V van de Palts (1596-1632). Rond 1840 is de Koningstafel vernield en in 1847 werd hier de boswachterswoning gebouwd.” Einde citaat.
Dat de Koningstafel dus van origine een oriëntatietafel was, zoals op de tekening van Van Borssom (hier zeshoekig i.p.v. achthoekig, maar wie daar oplet…), en niet een jachthuis, lijkt heel waarschijnlijk. Te meer daar men weet dat het huis is gebouwd in 1847, een tijdperk waarin men graag bouwde in neogotische stijl (met kantelen).
De voormalige boswachterswoning. Let op de neogotische bouw met kantelen.
Het huis staat niet op de gemeentelijke of rijksmonumentenlijst. Tot slot een topografische kaart waarop de Koningstafel staat aangegeven (na zoomen wordt het woord Koningstafel duidelijk op de grens van bos en het water van de Blauwe Kamer, ongeveer in het midden van de kaart).
Hendrik Keun (1738-1787) schilderde in 1772 een prachtige grachtentuin, achter pand Keizersgracht 524, te Amsterdam. Juliet wijdde al eens een kort artikeltje aan dit schilderij, getiteld ‘De tuin van Nicolaas Doekscheer, Keizersgracht 524’ in: Binnenstad 187 (mrt 2001), p. 38.
Grachtentuin Herengracht 524 Amsterdam, door hendrik Keun. Coll. Rijksmuseum
Deze schildering heeft al heel lang mijn interesse, en nu kom ik er eindelijk eens toe om meer gegevens over deze van geboorte Haarlemse schilder te verzamelen. O.a. op Wikipedia valt te lezen dat Keun meer Amsterdamse (grachten)-scènes schilderde, van de Herengracht (1774), de Leliegracht, de Keizersgracht, het Singel, de Houtmarkt en van stadspoorten, waaronder de ingezakte Muiderpoort (1769). Ook tekende hij een reeks interieurs van Amsterdamse kerken. Ik zocht natuurlijk naar meer tuinen en stadsgroen, maar tevergeefs. Wel leverde een zoektocht nog schilderijen en tekeningen op van stadsgezichten in Haarlem, Utrecht en Amersfoort en riviergezichten van het Spaarne, de Vecht en de Vliet (zie RKDImages).
Totdat ik een in Nederland tamelijk onbekend schilderij vond (Collectie Metropolitan Museum New York) van de nieuwe Muiderpoort (gebouwd in 1770, naar ontwerp van Cornelis Rauws), gezien vanaf de kant van enkele buitenplaatsjes die later zijn samengevoegd tot de dierentuin Artis, met zicht op de Lijnbaansgracht en de Plantage. De brug ligt tussen de Plantage Middenlaan en de Muiderpoort.
De Muiderpoort, Amsterdam, gezien vanaf de Plantage (rechts). Tekening, 1771. Coll. Metropolitan Museum New York.
Een ander beeld van de Muiderpoort in het verlengde van de Plantage Middenlaan geeft het schilderij getiteld ‘Gezicht op de Plantage Middenlaan, Amsterdam, met de buitenplaats Vlietsorg links en de Muiderpoort in de verte’. 1776.
Gezicht op de Plantage Middenlaan, Amsterdam, met de buitenplaats Vlietsorg links en de Muiderpoort in de verte. 1776. Christie’s Amsterdam, 2014.
Naar aanleiding van dit laatste beeld vragen wij ons nu wel af, wat is eigenlijk een plantage in 18de eeuwse betekenis. De moeite waard om dat eens precies te gaan uitzoeken.
De Belvedère in het wandelbos Groenendaal (vm. buitenplaats, rijksmonument) stond in het noordelijke deel van het bos op een kunstmatig verhoogd duin en bestond uit een stenen uitzichttoren met omlopende achthoekige veranda. In het centrum van de toren liep een gietijzeren wenteltrap. Het gebouwtje was ontworpen door de Nederlandse architect John Thomas Hitchcock (1812-1844), in opdracht van eigenaar Henry Philip Hope (1812-1839). De bouw dateert van 1838/1839. Overigens opmerkelijk dat Hope niet J.D. Zocher jr. in de arm heeft genomen. Waarschijnlijk is dit terug te voeren op hun beider Engelse betrekkingen.
Ons bureau is gevraagd door KPG-architecten uit Heemstede om mee te werken aan hun inzending / ontwerp voor ‘herbouw’ van de koepel (zie hierover verder). Wij zullen uiteraard de relatie tussen de belvedère en het omliggende groen, inclusief de heropening van de zichtlijnen naar beste weten begeleiden.
Doorsnede Belvedère Groenendaal. Ontwerp J. Th. Hitchcock
Tijdens de laatste buitenplaats-periode, voordat Groenendaal in 1913 naar de gemeente Heemstede overging, verkocht een pachter toegangskaartjes voor de belvedère, en ansichtkaarten en consumpties, een poging om het onderhoud te ondersteunen. Dit werd op den duur echter toch te kostbaar en in 1965 werd besloten de toren af te breken.
Zichten vanaf de Belvedère richting Lelievijver (NO), richting molentje (O) en richting kleine waterkom (ZW).
27 nov. 2018 besloot de gemeente Heemstede (gemeente Heemstede Collegebesluit), na aanvaarding van een schenking van een half miljoen euro, tot herbouw van de Belvedère Groenendaal. Deze voorgenomen herbouw past in het meerjaren Beheerplan Wandelbos Groenendaal 2015-2032, waarin staat vermeld dat er rekening is gehouden met het herstellen van twee van de drie historische zichtlijnen. Vanaf de Belvédere lopen deze 1) over de Lelievijver naar de Vrijheidsdreef (in NO-richting); 2) over het Seringendal naar het Molentje van Groenendaal aan de Van Merlenvaart (in Oostelijke richting) en 3) naar de kleine waterkom richting de Adriënnelaan (in westelijke richting). Het tweede zicht zal moeilijk te herstellen zijn, omdat dit zicht volledig is dichtgegroeid en (te) veel bomenkap zal vergen.
De Heemsteedse Courant schreef 23 juli jl. het volgende bericht, waaruit duidelijk de kritische opstelling van de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek (HvHB) naar voren komt.
Kasteel Amerongen. Zwaan en fazant op tafel l in eetzaal Kasteel Amerongen. Foto Carla Oldenburger
Vandaag (11 juli 2019) heb ik een bezoek gebracht aan de tentoonstelling ‘Deftige Dieren’ op Kasteel Amerongen. Ook wilde ik even de buxus-figuren en buxus-randen in de tuin inspecteren, omdat de buxus zoals bekend op vele plaatsen in Nederland is aangetast door de Buxusmot. De tentoonstelling biedt een zicht op vele adellijke dieren zoals paarden, (jacht)honden, poezen, wild, herten, vogels, gevogelte op tafel, konijnen, etc. etc. en dit alles op schilderijen, pastels, tekeningen en gravures, wandtapijten, in stucwerk, houtsnijwerk, zilverwerk, ingelegde kasten, en nog veel meer.
Het bezoek aan de tentoonstelling is alleen mogelijk met een rondleiding, misschien wat minder vrij, maar aan de andere kant hoor en zie je bij rondleidingen misschien toch weer dingen die je nog niet wist. Dat was inderdaad het geval voor mij wat betreft de wandtapijten. In de ‘gobelin’-kamer, die volgens de gids niet zo mag heten want de wandtapijten in deze kamer zijn geen echte gobelins, d.w.z. niet gemaakt in de ‘Manufacture des Gobelins’ in Parijs. Deze kamer is in opdracht van Godard Graaf van Aldenburg Bentinck door architect Pierre Cuypers heringericht en misschien zijn de wandtapijten ook wel door hem naar Amerongen gehaald, maar ze dateren niet uit de tijd van Cuypers, maar volgens de gids vermoedelijk uit het eind van de 17de eeuw. Opmerkelijk is dat de kleuren voor 17de eeuwse tapijten heel erg helder zijn gebleven. De ‘Engelen’ van Kasteel Amerongen hebben met hun bekende ‘engelengeduld’ hier heel lang met heel veel zorg en toewijding aan gewerkt. Dat verdient alle lof!
“Gobelinkamer’ van Kasteel Amerongen. Foto Carla Oldenburger
Tenslotte nog een paar plaatjes van het prachtige 17de eeuwse stucwerk in de Grote zaal (Tuinzaal) en van het bruggen-restauratie-project.
Stucwerk in de Grote Zaal van Kasteel Amerongen. Foto Carla OldenburgerMan op vlot bezig aan onderhoud van een van de bruggen over de kasteelgracht van kasteel Amerongen. Foto Carla Oldenburger
Ik kan iedereen aanraden de tentoonstelling en het kasteel te bezoeken. En misschien na afloop ook nog een kijkje in de stallen te nemen, waar de paarden werden verzorgd en hun eigen plekje hadden. Nu is het hier heerlijk om een glaasje of iets anders te nuttigen. Als u ook in de tuinen geïnteresseerd bent, dan is het aan te raden dit bezoek te combineren met de paarden- en hondengraven (aangegeven op de plattegrond).
Met een boekwerkje getiteld ‘Johannes Montsche & Harmen de Vries’ (uitgegeven door TuinTerTijd Bureau voor Tuinhistorie 2013) èn met een later artikel ‘Harmen de Vries en Zoon’ in Cascade Bulletin Jg.20 (2017), nr.1 (p. 25-35), heeft Arinda van der Does aandacht gevraagd voor genoemde architecten. Nieuwe gegevens over Harmen de Vries werden recentelijk door ons gevonden in verband met buitenplaatsen die hij door koop verwierf, namelijk Rozenburg in de Watergraafsmeer en Wallenstein in Loenen aan de Vecht.
Rozenburg, uit de Bloemperken naar het Huis. Ets Daniël Stopendaal, 1725. Stadsarchief AmsterdamToegangshek Buitenplaats Wallestein, XVIII. Loenen a/d Vecht
Er zijn een klein aantal ontwerpen van Harmen de Vries bekend (Library Wageningen University / Special Collections heeft enkele buitenplaatsen en een toegangshek, en Stadsarchief Amsterdam bewaart enkele ontwerpen van huizen en een kerk en een duiventil), maar tot voor kort was het zo goed als onbekend welke (delen van) buitenplaatsen en welke huizen deze ontwerpen voorstelden en kenden we ook weinig persoonsgegevens van De Vries. In genoemde artikelen worden enige vragen opgelost, maar het is duidelijk dat meer gegevens vinden over deze personen deels afhankelijk zal zijn van toevallige vondsten, zoals deze.
De buitenplaats Rozenburg (of Oud-Rozenburg of Meerlust of het Viskaantje) was gelegen in de Watergraafsmeer, ten zuiden van de in 1890 door Leonard Springer ontworpen Nieuwe Oosterbegraafplaats.
Topografische kaart 1894, met de Nieuwe Oosterbegraafplaats en de buitenplaats Rosenburgh
Op de website Buitenplaatseninnederland.nl (met verwijzingen naar oudere bronnen) is te lezen over Rozenburg: “Govert Loten liet in 1642 op deze plek een huis bouwen dat hij Het Viskaantje noemde. In 1681 kocht de Amsterdamse zijdefabrikant Jacob van Lennep (1631 – 1704) de buitenplaats en noemde het Meerlust. Via de dochter van Jacob van Lennep, Ingena, kreeg haar echtgenoot Pieter Rutgers de buitenplaats in bezit. In 1697 werd hij door keizer Leopold I in de adelstand verheven en kreeg hij de toevoeging ‘van Rozenburg’ bij zijn naam. Híj zal dan ook de naam Rozenburg aan zijn Amsterdamse buitenplaats hebben gegeven… … In 1801 werd de buitenplaats eigendom van Harmen de Vries en Roelof Gelke. Gelke richtte er na 1802 een theetuin in. In het begin van de 19e eeuw werd de uitspanning Oud-Rozenburg genoemd. In 1914 kocht de gemeente Amsterdam de buitenplaats voor uitbreiding van de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Leonard Springer maakte ook het ontwerp voor de uitbreiding in 1916. Het huis is verdwenen. Landgoed Rozenburg is nu onderdeel van de Oosterbegraafplaats”.
Over de buitenplaats Wallensteyn (Loenen aan de Vecht) is het volgende bekend (buitenplaatseninnederland.nl): “Op een kaart uit ca 1710, die uitgegeven werd door Nicolaas Visscher en gegraveerd door P. Schenk voor Giorgio de Haze, Heer van Mijnden, komen we de naam Wallesteyn voor het eerst tegen. Wallesteyn ligt ten noorden van Kickestein, een buitenplaats die we al op een oudere kaart tegen komen. De vroegst bekende eigenaar was Hester Casteleyn, weduwe van Jean Balde, die het huis in 1698 kocht. Haar zoon Jacob werd in 1711, een jaar voor haar dood, schepen van Loenen. Waarschijnlijk had hij in 1710 al de buitenplaats van haar overgenomen. Op een kaart van Covens en Mortier van Loenen uit 1726 komt men de buitenplaats Wallesteyn weer tegen, het landgoed is dan echter uitgebreid met Kickestein. Na 1710 wordt door Jacob Balde het huis Wester Klip aangekocht en in 1726 de ambachtsheerlijkheid Loenen en Nieuwersluis van Dirk Fiool. Jacob sterft in 1730 en zijn broer Jan erft Wallesteyn… …”
Dan volgen gegevens over de tijd van Jan Balde, IJsbrand Balde.
“Als IJsbrand in 1770 sterft, gaan zijn bezittingen naar zijn vrouw Nicola Geertruij Smissaert, en noemde zij zich Vrouwe van Kronenburg, Loenen, Loenersloot, Nieuwersluis, enz. De dochters van IJsbrand en Nicola Geertruij erven de bezittingen in 1795. Aan het begin van de 19e eeuw worden de bezittingen één voor één verkocht. De jongste dochter Anna Adriana, die getrouwd was met Mr. Hendrik Huygens verkoopt Wallesteyn voor f. 33.100,- waarbij nog f. 500,- extra betaald moest worden voor de beelden in de tuin. De nieuwe eigenaar wordt Harmen de Vries, architect te Weesp. Om een idee van de waarde van het geld moet je het bedrag met 100 vermenigvuldigen. Niet lang na 1811 werd het huis gesloopt. Waarschijnlijk werden de bomen en al het afkomende materiaal van de afbraak door architect De Vries geveild, waarna de plaats weer een agrarische funktie kreeg“.
Hierna volgt een uitgebreide beschrijving van huis, bouwhuizen, stallen, duiventil, etc. uit de tijd van de fam. Balde. Daarna de volgende tekst over de tuin, waar mogelijk Harmen de Vries de hand in heeft gehad.
“Oorspronkelijk was de tuin een Franse geometrische tuin, die een aantal jaren voor 1811 veranderd werd in Engelse landschapstuin. In de tuin komen we een aantal vruchtdragende bomen tegen, maar ook exotische planten en gewassen. Achter het huis bevond zich een groot bos met slingerpaden en een grote goudviskom. In de tuin stond een grote achtkante stenen koepel. Het dak van deze koepel russte op losstaande zuilen, waartussen zich fraaie beelden bevonden. Vanuit de ruime kamer in de koepel had men fraai uitzicht op de Vecht en de daarlangs lopende rijweg. Verder had deze koepel een buffet en een secreet. Tot het landgoed behoorden verder twee grote moestuinen, een kas voor perziken, een kas voor bloemen, een grote schuur, twee hooibergen en een wagen- en gereedschapsschuur. Tot slot was er nog een tweede stenen koepel, die tevens dienst deed als duiventoren. Aan de achterkant grensde de buitenplaats aan het land van Het Huis te Velde, dat toen al lang een boerderij was. Deze boerderij was ook bezit van mevrouw Huygens-Balde. Over de sloot, die scheiding maakte tussen Wallestein en Het Huis te Velde, lag een draaibruggetje, zodat men over eigen terrein naar de Slootdijk kon lopen. Het landgoed was 21 morgen groot, inclusief vijf morgen weiland. Daaromheen lagen nog 19 morgen hooi- en weiland, die vroeger tot de buitenplaatsen Westerklip en Kickestein behoorden. Op de twee bewaard gebleven pilaren van het toegangshek bevinden zich twee schilden. Het ene schild draagt het wapen van IJsbrant Kieft Balde en de andere die van zijn vrouw Nicola Geertruy Smissaert.
Bewoners:
1698 – 1712 Hester Casteleyn, weduwe van Jean Balde 1712 – 1730 Jacob Balde, getrouwd met Anna Marie Kieft 1730 – 1734 Anna Marie Kieft 1734 – 1763 Jan Balde sr. 1763 – 1770 IJsbrand Kieft Balde, getrouwd met Nicola Geertruy Smissaert 1770 – 1795 Nicola Geertruy Smissaert 1795 – 1811 Anna Adriana Balde 1811 Harmen de Vries (koop f. 33100)”
De hamvraag is nu: hebben de ons bekende ontwerpen van Harmen de Vries (tuinontwerpen, huizen, hek, duiventil) iets te maken met de buitenplaatsen Rozenburg en/of Wallestein? het is wel toevallig dat er in het geval van Wallestein gesproken wordt van een tuin die in landschapsstijl is veranderd, en ook van een hek, huizen en een duiventil. Maar nader onderzoek is nodig. Op het eerste gezicht zijn er wel details die overeen komen (bij het hek en een huis), maar is er geen sprake van 100 % overeenkomst. De tuinontwerpen moeten nog met kaartmaterialen worden vergeleken. Hoe dan ook, dat Harmen de Vries buitenplaatsen opkocht, zoals veel meer bekende architecten deden in de economisch zwakke periode rond 1800, moge duidelijk zijn.
De Nederlandse Kastelenstichting is t.b.v. een nieuw tijdschrift een samenwerkingsproject aangegaan met de Stichting Vrienden Particuliere Historische Buitenplaatsen (Vrienden PHB), ondersteund door Stichting Landgoedvrienden en de Vereniging PHB. Hoofdredacteur is Jephta Dullaart. Het tijdschrift zal 3 x per jaar verschijnen, in mei, september en december. De doelgroepen zijn de boven vermelde stichtingen en vereniging. Maar ook geïnteresseerden in geschiedenis, cultureel erfgoed, monumenten, en historische tuinen, parken en landschappen kunnen abonnee worden.
‘Het Buiten’ is een populair wetenschappelijk tijdschrift, het bevat gedegen beschouwingen over ons erfgoed, voornamelijk gericht op kastelen, buitenplaatsen en landschap.
Het tijdschrift heeft een nieuwe naam. Wel een beetje een verwarrende naam jammergenoeg. De kasteel- en buitenplaatsliefhebbers krijgen in het vervolg het tijdschrift ‘Het Buiten’ in de bus, niet te verwarren met het vroegere zeer populaire weekblad ‘Buiten‘.
Wat zijn de verschillen tussen ‘Het Buiten’ en ‘Buiten‘?
‘Het Buiten’ verschijnt 3x per jaar, te beginnen in mei 20019, vervolgens in september en december; ‘Buiten‘ verscheen elke week, 52 x per jaar, van 1907 t/m 1936. ‘Het Buiten’ gaat over kastelen, buitenplaatsen en hun bewoners en is rijkelijk geïllustreerd met kleurenfoto’s; ‘Buiten’ was gewijd aan het buitenleven in het algemeen, kastelen, buitenplaatsen, landschap, bloemen, tuinen, tuinarchitectuur, vogels, wild, etc. en is ook rijkelijk geïllustreerd, maar natuurlijk alleen met zwart/wit foto’s. Wat betreft tuinarchitectuur en beplanting werkten bekende schrijvers mee, zoals L.A. Springer, D.F. Tersteeg, P. Westbroek, en E.Th. Witte. Kijk voor ‘Buiten’ op Internet, maar helaas zijn niet alle delen volledig gedigitaliseerd, zie:(http://www.weekbladbuiten.net/1907-1936/index.asp). In de bibliotheek van ons bureau in Rhenen staat een volledige serie.
17 mei as. wordt het eerste exemplaar van ‘Het Buiten’ (Jg.1, nr.1) aangeboden aan prof. dr. Hanneke Ronnes, bijzonder hoogleraar historische buitenplaatsen en landgoederen. Carla is weer vaste columnist, zoals ook de voorgaande jaren (vanaf september 2015) van ‘Kasteel en Buitenplaats’ (zie: https://www.kastelen.nl/kastelen-publicaties.php?id=1)