Categoriearchief: Onderzoek

ontwerp ROND HUIS MEREVELD VAN JOHANNES MONTSCHE (1734-1799)?

Arinda van der Does schreef een eerste verkenning betreffende Johannes Montsche, getiteld Johannes Montsche kon zelfs boomen planten daar nimmer boom en stond, uitgegeven door TuinTerTijd, Bureau voor Tuinhistorie, 2002. Montsche leefde en woonde van 1734 tot 1799 in Amsterdam, afgezien van een periode in Duitsland (ca. 1750-1765). In het boekwerkje van Van der Does worden enkele tuinarchitectonische werken aan Montsche toegeschreven, namelijk een ontwerp voor een deel van de buitenplaats Huis te Manpad (ongesigneerd, ongedateerd, tussen 1765 en 1780); werk aan Schloss Ringenberg / Hamminkeln (1777/1778) voor J.F.W. baron van Spaen van Biljoen; mogelijk een deel-ontwerp voor de buitenplaats Toorenvliedt in Middelburg (1797/1798) en mogelijk een deelontwerp voor de buitenplaats Huis Ruurlo (gesigneerd, ongedateerd).

De eerste onderstaande tuinplattegrond (in de Collectie Six Amsterdam) van een deel van de buitenplaats Me(e)reveld in de Watergraafsmeer is onderaan de tekening in een groen vakje ook gesigneerd door Montsche. Tante Totie heeft de naam ter verduidelijking ook nog eens bovenin de tekening geschreven.

Plattegrond tuin Mereveld (Watergraafsmeer) door Johannes Montsche, ongedateerd [Collectie Six noteert ca. 1750, op grond van watermerk].
Combinatie van rechthoekige boomgaard en landschappelijk gevormde bessentuin / Engelse tuin. Collectie Six Amsterdam (CS_00476_0001). Bovenaan de tekening is waarschijnlijk door tante Totie (tante van Jan Six) ter verduidelijking van de ondertekening ook nog eens de naam van de tuinarchitect/kaarttekenaar Johannes Montsche geschreven. Zie ook detail hieronder.
Detail van bovenstaande plattegrond, met regelmatig gevormde boomgaard. Bovenaan de tekening is de naam van Johannes Montsche nogmaals vermeld (door tante Totie). Rechts staat geschreven ‘Zeventien honderd’. Met digitaal watermerk van Collectie Six
Legenda van bovenstaande tekening (zie rechts op detail van de plattegrond van Mereveld): A vakken voor Aardbijen; B voor Besseboomen(?); C voor frambozen; D Engelse Tuijn met bloemdragende boompjes [heesters]. Met digitaal watermerk van Collectie Six
Plattegrond tuin Mereveld. Ongesigneerd, ongedateerd [Collectie Six noteert circa 1751 op grond van watermerk]. Combinatie van regelmatig gevormde nutstuinen en landschappelijk gevormde vakken.
Collectie Six Amsterdam (CS_00398_0001). Onderaan op de tekening staat genoteerd ‘Veranderd Meereveld’. Schermafbeelding van foto Collectie Six

Deze buitenplaats Mereveld in de Watergraafsmeer was in 1719 eigendom geworden van Jan Lups. Volgens A. Speelman (website buitenplaatseninnederland.nl) ligt de buitenplaats Mereveld op kavel 53 in de Watergraafsmeer (zie de kaart van 1719 hieronder). Dit is een hele lange en vrij diepe kavel. Op de kaart van de Watergraafsmeers uit 1725 (ook hieronder) is dan ook te zien dat Jan Lups zijn tuinen snel heeft uitgebreid en dat de aanleg rond het huis twee maal zo groot is geworden.

Na het overlijden van Jan Lups omstreeks 1740 beheerden zijn echtgenote Susanna Hoon en hun kinderen samen de buitenplaats. In 1805 werd deze gesloopt en het afbraakmateriaal verkocht.

Gezicht op de buitenplaats Mereveld (huis en stallen) van Jan Lups, 1719
Detail Kaart Watergraafsmeer / Pieter van den Berg (graveur), 1719. Met kabelnummering. Noorden beneden
Detoil Kaart Watergraafsmeer, 1725. Mereveld is hier aangegeven met de naam van Jan Lups. Tegenover de bezittingen van Jan Lups, aan de overzijde van de Grote Tocht Sloot ligt de buitenplaats Merenburg (niet te verwarren met Merenveld). Noorden beneden

Volgens de informatie in de Collectie Six zijn de eerder genoemde twee plattegronden van Mereveld gedateerd circa 1750, respectievelijk circa 1751 (het watermerk van het papier duidt op 1751) en is de eerste tekening een plattegrond / ontwerp getekend door Johannes Montsche. Ik ben het niet eens met de datering die aan de tekeningen is gegeven door de Collectie Six. Montsche leefde van 1734 tot 1799 en hij is rond 1750 dus pas 16 jaar. Hoogstwaarschijnlijk is de plattegrond door een ander getekend. Bovendien verkeerde Montsche in de allereerste beginperiode van de landschapsstijl (van 1750 tot 1765) in Duitsland, waar hij waarschijnlijk in opleiding was voor tuinman/tuinontwerper en kweker. Het is waarschijnlijker dat de tekening van na zijn Duitsland-periode dateert.

Wat kunnen we afleiden van bovenstaande plattegronden van Mereveld en van eerdere kaarten van de Watergraafsmeer? De buitenplaats van Jan Lups ligt in 1719 op een min of meer vierkante kavel aan de Middelweg en langs de grote Tocht Sloot (kavel 53, onder kavel 52, zie kaart 1719). De tuin ligt achter het huis en is in 1719 in twee delen verdeeld gescheiden door een ‘grand canal’ dat gericht is op het midden van de achtergevel. In 1725 lijken de bezittingen aanzienlijk te zijn uitgebreid langs de Tocht Sloot, tot bijna dubbele oppervlakte. Deze grond kwam gedeeltelijk in gebruik voor moestuinen en boomgaarden, die in regelmatige stijl zijn aangelegd als we de kaart uit 1725 mogen geloven. De plattegronden in de Six Collectie wijzen op een latere gedeeltelijke verandering van de regelmatig gevormde nutstuinen in landschapsstijl. Het ontwerp met golvende perken en de legenda (vakken A, B, C, D) op de eerste plattegrond geven aan dat de nutstuinen in Engelse landschapsstijl zijn veranderd in combinatie met een ‘Engelse tuin met bloemdragende heesters’.

De stijl doet denken aan de tuinarchitecten / kwekers J.G. Michael en zijn schoonzoon J.D. Zocher sr., die omstreeks 1785 verantwoordelijk waren voor de verlandschappelijking en beplanting van de nabijgelegen buitenplaats Voorland (kavel 51 en 52, gelegen tegenover de kavels van Jan Lups) in de Watergraafsmeer, sinds 1784 eigendom van Pieter van Winter (zie het artikel van Henk van der Eijk in de Cascade-bundel Tuingeschiedenis in Nederland III / Verdwenen tuinen (Arnhem, 2019), p. 169-186). Zowel Michael als Zocher sr. pionierden in de landschapsstijl, waarbij zij geometrische deeltuinen en rechte lanen en watergangen menigmaal handhaafden. Dit zien we duidelijk ook op de plattegronden in de Six Collectie.

Voorlopige conclusie: De plattegronden in de Collectie Six zijn hoogstwaarschijnlijk van latere datum dan omstreeks 1750. Dat Johannes Montsche delen van de nutstuinen op Mereveld heeft veranderd in landschapsstijl en deze met ‘Engelse tuinen met bloemdragende heesters’ combineerde is duidelijk, maar dat is dan later gebeurd, waarschijnlijk tussen 1785 en 1799. In die tijd heeft Montsche wel in die trant gewerkt. Misschien was er ook wel een samenwerkingsverband tussen Michael (met hulp van zijn schoonzoon Zocher sr.) en Montsche ontstaan, omdat door onderzoek van H. van der Eijk is vast komen te staan dat ook buurman Pieter van Winter op Voorland deze bekende tuinarchitecten in dienst had genomen.

Huis en Tuin van Brakestein Texel worden rijksmonument

Net als gisteren de verheugende mededeling binnenkwam over het winnen van het Belvedère-ontwerp (in Heemstede, zie vorige bericht), komt vandaag het blijde bericht binnen dat de buitenplaats Brakestein op Texel bij Oudeschild tot rijksmonument zal worden aangewezen.

We zijn zeer happy en verrast te horen dat Brakestein (huis en tuin) – zo snel na het verschijnen van ons rapport – de status van rijksmonument tegemoet kan zien. Onze waardestelling heeft mogen bijdragen tot deze beslissing. We gaan nu adviseren aangaande het inrichtingsplan. Het wandelpad door de boomsingel buiten de gracht is al gekapt en vrijgemaakt; het uitbaggeren van de gracht is het volgende winterproject.

Buitenplaats genaamd Braaken Steen op het eiland Texel behorende aan den heer Den Berger, ongesigneerd en ongedateerd [vanaf 1786] (noorden rechts). Collectie Noord-Hollands Archief, toeg.nr 269, inv.nr 1046.

In het voorjaar 2020 gaat Juliet beginnen met het maken van enige schetsen / alternatieve voor een inrichtingsplan.

Hollandse Datsja’s

Zoals bekend zijn nog steeds in de omgeving van Amsterdam en Haarlem vele buitenplaatsen te vinden, ooit eigendom van kooplieden die handel dreven op de VOC en WIC. Maar behalve deze achtergrond van welgestelde bouwheren, was er nog een groep rijk geworden kooplieden, namelijk zij die handel dreven op Rusland (Moscovië). Ook zij lieten buitenplaatsen of hofsteden (of in het Russisch genoemd datsja’s) bouwen of kochten buitenplaatsen op om ze te verfraaien, voornamelijk in Holland en Utrecht. Deze nieuwe publicatie gaat over de groep datsja’s / buitenhuizen, gebouwd door kooplieden die voeren op de Oost.

Beemsterlust in De Beemster

De auteur Igor Wladimiroff, gespecialiseerd in Nederlands-Russische betrekkingen, schreef een boek over deze laatste groep buitenplaatsen of datsja’s.

Titel: Hollandse datsja’s: Hollandse en Utrechtse buitenplaatsen van Amsterdamse kooplieden op Rusland, circa 1600-1800. Heemstede, 2019. € 29,95, 240 pp. Bestel hier

Westerhout bij Beverwijk

De datsja’s die ter sprake komen zijn: Vechtenstein in Maarssen; Beemsterlust in de Beemster. De familie Bernard beschikte over een reeks buitenplaatsen Volgerlust in de Beemster; Kattenbroek bij Linschoten; Vreedenhoff tussen Loenen en Nieuwersluis; De Kruidberg bij Santpoort; Westerbroek ten zuiden van Velsen; en Westerhout bij Beverwijk/Velsen. Verder worden uitgebreid besproken De Drie Noordermaden in Egmond aan de Hoef; Heerlijkheid Huisduinen tussen Huisduinen en Wieringen. Huis ter Specke bij Lisse. Zwaansvliet en Het Kasteel in de Beemster. Oud-Bussum bij Huizen (NH). Bijlmerlust aan de oever van het Gein in Abcoude; Elswout te Overveen en Hof te Waerder bij Nieuwerbrug. Spanderswoud bij ’s Graveland, De Engelenburg bij Herwijnen.

Huis ter Specke bij Lisse

De Schans bij Beverwijk en Valkenburg in Heemstede. Tijdverdrijf in Egmond aan de Hoef, Trompenburg aan de Amstel/Amsterdam. Meergaarden (Goed Genoeg, later Ajax voetbalvelden) in de Watergraafsmeer; Oostrust (De Valk) aan de Amstel. Ruygenhof bij Loenen. Leeuwenveld bij Weesp. Petersburg bij Nigtevecht. Hout en Duinzicht (later Vredenhof) bij Haarlem. Meereveld bij Amsterdam in de Watergraafsmeer. Spruytenbos in Haarlem (Wagenweg). Welgelegen in Haarlem. Land en Boschzicht te ’s Graveland; Vredenhof (Hout en Duinzicht) bij Haarlem; Spanderswoud te ’s Graveland. De punten in deze opsomming scheiden diverse eigenaren-families.

Zwaansvliet aan de Volgerweg in de Beemster

Naast een uitgebreide beschrijving van de bovengenoemde buitenplaatsen komen ook de geschiedenissen van families en eigenaren ter sprake. Veel illustraties, ook van oude geografische kaarten, verduidelijken de geschiedenis van vermelde buitenplaatsen.

Bijlmerlust aan het Gein bij Abcoude

Van een Russische invloed op de Hollandse tuinkunst is tot heden niet veel boven water gekomen, behalve de badstoof op de buitenplaats Petersburg aan de Vecht. In het laatste hoofdstuk over de Hollandse invloed op Russische buitenplaatsen des te meer.

Engelenburg bij Herwijnen

Zie ook:

  • Carla Oldenburger en Diederik Six. Hollands Russische bouwkunst en tuinkunst in de tijd van Peter de Grote: rapportage en advies t.a.v. voorstellen voor Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed projecten, in de Russische steden jaroslavl en St. Petersburg. Rhenen/Zeist, 2009. 28 p.
  • Carla en Juliet Oldenburger, ‘Hollandse tuinkunst in Rusland’ in: Cascade Bulletin voor tuinhistorie, jrg. 21 (2012), nr. 2, p. 7-42.

Dit boek lokt uit tot nader onderzoek op het gebied van de ontstaansgeschiedenis van de vroege 17de eeuwse buitenplaatsjes aangelegd in De Zijpe (drooggelegd in 1597), De Beemster (drooggelegd in 1612), De Purmer (drooggelegd in 1622), De Bijlmer (1627) en de Watergraafsmeer (1629).

Meer lezen?: * http://www.beemsterbuitenplaatsen.nl en * het boek Buitenplaatsen in de Purmer, van auteur Corrie Boschma-Aarnoudse. Wormerveer, 2016.

Het doksaal van de cunerakerk in rhenen

15 november 2019 was een bijzondere dag voor historisch geïnteresseerden in Rhenen. De avond stond in het teken van de restauratie van het vroeg-renaissance-doksaal in de Cunerakerk en de aanbieding van een boek over dit onderwerp.

Affiche met doksaal en doksaal op de achtergrond

Het eerste exemplaar van het boek, getiteld Het doksaal van de Cunerakerk in Rhenen en geschreven door Anton van Run (uitgave Stichting Matrijs, Utrecht) werd aangeboden aan wethouder Hans Boerkamp. Het boek ziet er prachtig verzorgd uit, met vele foto’s en uitleg van alle reliëfs, beelden en ornamenten.

Anton van Run. Het doksaal van de Cunerakerk in Rhenen. Utrecht, Stichting Matrijs, 2019

Anton van Run hield een voordracht voordat het boek overhandigd werd. Hij ging in op de betekenis van het doksaal als scheidingswand tussen het priesterkoor en het schip van de kerk en gaf uitleg over de betekenis van de reliëfs. Hieronder is op de volgende foto goed te zien dat het doksaal een scheidingswand is .

Duo Dolce Vita (Maurice Bonnemayers, piano en Lanneke Lie, dwarsfluit) verzorgde de muziek met intermezzi van J.S. Bach, Franz Schubert, Camilie Saint-Saëns en eigen werk van Maurice Bonnemayers.U kunt de restauratie van het doksaal steunen door onder meer lid te worden van de Vrienden van de Cunerakerk.

Het doksaal in volle glorie te aanschouwen tijdens concerten en natuurlijk tijdens kerkdiensten

Dit natuurstenen doksaal is uniek zowel voor Rhenen als voor Nederland. Uiteraard is het een rijksmonument, zoals de hele kerk. Erfgoed van wereldformaat dat wij in Rhenen mogen beheren.

Reeks kleine adviezen 4-5

4. Tijdens het onlangs gehouden Symposium van Tuinhistorisch Genootschap Cascade sprak Jan Holwerda, bestuurslid van Cascade, over de Engelse tuinarchitect Humphrey Repton (1752-1818) en hij vroeg zich af of deze wel eens in Nederland was geweest. De kwekerijen van Nederland stonden in de 18de en 19de eeuw zeer bekend en menige leerling uit Engeland en Duitsland kwam hier ervaring opdoen. Ik adviseerde Jan eens in de bibliotheek van Haarlem te zoeken naar een 18de eeuwse plantencatalogus die ik eens had gebruikt voor een beplantingsadvies voor de 18de eeuwse kruidentuin van Beeckestijn te Velsen, tenslotte niet al te ver van Haarlem. Ik wist zeker dat zich in die bibliotheek een plantencatalogus bevond die door een Engelse hortulanus was samengesteld. Zelf dacht ik aan Humphrey Repton, maar ik zat er wel een beetje naast. Thuis gekomen heb ik het verder uitgezocht en het bleek een plantencatalogus te zijn van de medische tuin in Haarlem, samengesteld door William Kent, die van 1777 tot 1784 hortulanus was van genoemde tuin. Zie mijn eerdere onderzoekje over William Kent, http://www.cascade1987.nl/william-kent-in-nederland/

Deze catalogus zal nu binnenkort worden opgenomen in het e-depot van Bibliotheek WUR. (Zie: http://edepot.wur.nl/477678). In 1976 heb ik uit deze catalogus een plantenlijst samengesteld t.b.v. de reconstructie van de kruidentuin op de buitenplaats Beeckestijn te Velsen.

Plantencatalogus van de Medische Tuin in Haarlem uit 1784. Samengesteld door William Kent uit London.

5. Brakenstein Texel.

Dit gaat om een ongevraagd advies. Op hetzelfde symposium als boven vermeld (nr.4) werd mij de vraag gesteld of ik iets wist te vertellen over de buitenplaats Brakenstein te Texel. Ik wist er niets van behalve dat ik het artikel van Jan Holwerda kende, getiteld ‘Toenmalige tuinen op Texel’, in het Cascade-boek Tuingeschiedenis in Nederland II, (2016), p.131-140. Om mij verder te informeren kreeg ik een krantenknipsel van de vragenstelster. Daarin stond te lezen dat de eigenaren van Brakenstein om verdere informatie vroegen. Ook bleek dat zij intussen een website hadden gelanceerd. Ik heb me toen verder georienteerd en zocht allereerst naar de kadastrale kaart en bijbehorende OAT (zie hieronder). Mocht ik wat vinden dan zouden de eigenaren daar blij mee zijn, dus heb ik deze naar de eigenaren opgestuurd. Dit buiten is afgebeeld op een kaart van I.H. Koch, die tussen 1794 en 1811 gemaakt moet zijn.

Kadasterkaart met detail van de buitenplaats Brakestein, opgemeten door F.J. Nautz, 1828. Noorden boven. Het huis is sinds de kaart van I.H. Koch uitgebreid met een vleugel naar het noorden. Verder geen tuinkoepels of schuurtjes of andere bouwsels op deze kaart te zien.

Gegevens uit de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT): eigenaar M. den Berger. Hij was waarschijnlijk de zoon van de landmeter Leendert Matthijsz. den Berger (1743-1802), die Brakestein kocht in 1786.

1146 strook hakhout en water (gracht)

1147 oml(iggend?). land

1148 tuin en boschstrook

1149 hakhout

1150 boomgaard

1151 huis en erf

1152 idem en bosch

1153 hakhout

1154 tuin

1155 t/m 1164 weiland

Vanuit het huis kijkt men over de tuin in zuid-westelijke richting door een zichtlaan (roze gekleurd). De rechthoekige aanleg zal waarschijnlijk al uit de eerste helft van de 18de eeuw dateren, zo niet al uit de tijd van de eerste eigenaar, J. Pietersz. Braeck die in 1668 op deze plek een huis kocht. De eerste druk van het tuinboek Den Nederlandtsen Hovenier kwam in datzelfde jaar uit en is mogelijk voor Braeck een handboek geweest dat hij goed kon gebruiken.

Ook simpele adviezen kunnen nieuws opleveren 1-3

Het geven van groen-erfgoed-adviezen is ook een belangrijke taak binnen onze werkzaamheden. Dat kunnen adviezen zijn in de vorm van degelijke rapporten, soms in samen werking met een tuinarchitectenbureau, maar het kunnen ook heel simpele adviezen zijn, die wij zelf nauwelijks als advies beschouwen. Toch is het interessant hier eens te melden waar die kleine adviezen over kunnen gaan en waarom die ook zowel voor de adviesaanvrager als voor ons eigen bureau belangrijk kunnen zijn. Ik geef hier een paar vragen die ons de afgelopen maand werden gesteld.

  1. Jorn en Lia Copijn vroegen of wij intermediair wilden zijn bij het zoeken naar een goede bestemming voor hun Copijn-ontwerpen. We hebben daar een hele middag over gepraat en alle voors en tegens tegen elkaar afgewogen. Het gesprek eindigde in een advies waarmee ze verder konden en ook wij hielden er iets leuks aan over, namelijk prachtige foto’s die we vast wel eens kunnen gebruiken van een wand en een deur met cementrustiek versierd, in hun serre in Groenekan, al minstens 100 tot 150 jaar oud. We kenden al zo’n wand op buitenplaats De Treek; jammergenoeg schijnt deze nu achter een houten wand te zijn weggewerkt. De huidige eigenaren zagen kennelijk de waarde er niet van in.

2. Een tweede adviesje betreft de vraag van een lid van de Historische Vereniging Oud-Rhenen, die de historische stad Rhenen digitaal aan het herbouwen is. De vraag luidde: “Heb je nog tijd kunnen vinden om na te denken over de beplanting van de Koningstuin? Bijgaande schets heb ik gebruikt om deze tuin te reconstrueren op de Veerwei.”

Het antwoord dat door ons gegeven werd: De plattegrond langs de Veerweg is duidelijk ingedeeld in 2 delen, bovenste deel bomen en onderste deel grote tuinbedden. De ‘boomgaard’ kun je natuurlijk makkelijk ook in 4 of 8 delen opsplitsen en dan beplanten met vruchtbomen: appels (Malus domestica), peren (Pyrus communis), kersen (Prunis cerasifera), pruimen (Prunus domestica), walnoten (Juglans regia). Ook vijg (Ficus carica).

Maar je zou ook voor andere bomen kunnen kiezen, die om welke reden dan ook (brandhout, timmerhout, landbouwhout, tuinhout, siertuinen) gebruikt werden. Wilg (Salix alba); Westerse plataan (Platanus occidentalis), Es (Fraxinus excelsior), Sneeuwbal (Viburnum lantana), Gelderse Roos (Viburnum opulus).

En dan voor de nuttige planten in de groenten- en kruidenbedden een keuze uit: selderij, asperge, andijvie, meloenen, peterselie, wortelen, venkel, sla, munt, mirte, tabak, marjolein, pastinaak, bonen (Phaseolus), erwten (Pisum), kruisbes, rozemarijn, meekrap (verfplant), tomaten, aardappel, misschien een vakje tulpen voor de potten in de tuin (Duc van Tol), veldsla.

Je kunt in Google gewoon de bomen of planten met nederlandse of latijnse naam intikken en dan eens zoeken naar geschikte plaatjes.

Voor de zekerheid doe ik als Bijlage de lijst planten erbij die in 1594 in de Leidse Hortus werden gekweekt (deze voorlopige lijst was ook nieuw voor mij en is nog niet gepubliceerd) èn een prachtig gidsje (dat ik nog niet kende!) dat een overzicht geeft van de activiteiten in de Leidse Hortus gedurende de 16de tot de 21ste eeuw.

Catalogus ISSUU Hortus Botanicus Leiden 425 jaar. Leiden, 2015.

3. Op Palmpaaszaterdag verzorgde ik een lezing op het Symposium van het Tuinhistorisch Genootschap Cascade, getiteld ‘Overwegingen bij het herstellen van Stadstuinen uit de barok, gezien door de ogen van een 21ste eeuwer’. De voorlopige conclusie van de lezing kwam er op neer dat historische stadstuinen in de 17de/18de eeuw werden ontworpen op basis van de architectuurstijl van het bijbehorende huis en dat restauratie- of renovatie-ontwerpers van die tuinen nu veel eerder kijken naar de functie van het huis. Kortom vorm volgt functie. Een mooi voorbeeld is de tuin van het Huis van Staat of Johan de Witthuis in Den Haag. Op een kadasterkaart uit 1820 is te zien dat op de grens van de achtertuin van het Johan de Witthuis met het stallengenbouw achterin de tuin, op de middenas een achthoek is te zien. Dit zal zeker een uitbouw van het stalgebouw (met woning op de eerste etage voor de koetsier) voorstellen, in de vorm van een achthoekige koepel. Tot voor kort was er ook op die plaats achterin de tuin een achthoekig plateau’tje waarop een tuinbeeld was geplaatst, duidelijk een verwijzing naar de 18de of 19de eeuwse achthoekige koepel, maar door niemand meer begrepen na 200 jaar. Dat plateau’tje is nu verdwenen, maar voor ons was de kadasterkaart met die aanduiding een ontdekking, waardoor weer eens duidelijk werd dat kadasterkaarten ontwerpgeheimen kunnen bevatten. De nieuwe ontwerpers (Delva Tuinarchitecten) waren niet meer op zoek naar historische resten in de tuin, maar waren geconcentreerd op heel andere zaken.

Het Rijksvastgoedbedrijf schrijft hierover:

“Deze nieuwe klassieke klimaat-adaptieve tuin bij het Johan de Witthuis in Den Haag presenteert het verhaal van Nederland. In de ‘Hortus Fabulae’, de tuin van het verhaal, is het huis onlosmakelijk verbonden met zijn buitenruimte. Een tuin die reflecteert op de innovatieve gedachten van De Witt en het verhaal vertelt van Nederland in de Gouden Eeuw. De tuin toont de topografie van Nederland in een reeks stalen elementen, verwerkt in een zee van bolvormige bloemen. Het ontwerp wordt gerealiseerd met een scherp oog voor detail en duurzaamheid in materialen. Op deze manier staat de tuin voor Nederlands vakmanschap”.

Het is een tuin geworden die refereert aan groepen mensen die in de tuin samenkomen en vergaderen (zitjes) en een tuin die staat voor Nederlands vakmanschap en duurzaamheid. De middenstrook van de tuin stelt het Nederlandse landschap voor van West naar Oost, van de `Noordzee, over de Veluwe naar de Sallandse Heuvelrug. De vijver aan de kant van het huis vangt het regenwater op en door middel van capillaire werking wordt de strook beplanting erachter vanzelf gevoed en vochtig gehouden.

Tuin Johan de Witthuis in uitvoering (boven) en ontwerpbeeld (onder).
Ontwerp Delva Tuinarchitecten.

WORDT VERVOLGD met nog enkele kleine opdrachten en adviezen.

*Plantencatalogus Medische Tuin Haarlem, 1784;

*Brakestein Texel;

*Beschermd Dorpsgezicht Nederhemert

*Folder over de tuinarchitect Leonard Springer

Wie is de architect van de buitenplaats Oud-Rosenburg in 1775 of in 1825 in Den Haag / Loosduinen?

Oud-Rosenburg, ook gespeld Rozenburg en eertijds bekend onder de naam Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Den Haag / Loosduinen is een buitenplaats, die sinds 1895 qua functie te vergelijken is met de buitenplaats Meer en Berg in Santpoort, in 1849 bestemd tot Provinciaal Ziekenhuis, beide psychiatrische inrichtingen. De gronden van deze instituten gaan evenals kloostergronden steeds meer onze aandacht vragen omdat de indeling van park en tuinen, na eerder te zijn afgedaan als onbelangrijk en volledig verkaveld en niet meer interessant, toch na meer dan honderd jaar soms (op detail) wel interessant blijkt te zijn. Zo ook kwamen huis en park van het Apeldoornsche Bosch, het vroegere Centraal Israelitisch Krankzinnigengesticht onlangs weer in de belangstelling door het overlijden van Eli Asser die in 1943 in dit Nazi-concentratiekamp te werk werd gesteld. Hier werkte de tuinarchitect K.C. van Nes vanaf 1909.

J.D.Zocher jr. was de architect van zowel het huis Meer en Berg als de aanleg eromheen, maar wie kan nu de architect van Oud-Rosenburg geweest zijn? Ik denk direct aan Zocher, maar ook andere architecten komen in aanmerking.

Huis Oud-Rosenburg. Foto Carla Oldenburger, 2019

In 1895 werd de buitenplaats en het landgoed Oud-Rosenburg door jonkheer Louis Pierre Quarles van Ufford verkocht aan het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Den Haag.

Prentbriefkaart Oud-Rosenburg. Ca. 1908. Foto H. van Noort  Coll. Haags Gemeentearchief. De ingangstrap is in deze tijd naar het linker portiek verplaatst

Het huis werd in 1775 gebouwd in opdracht van Mr. Johan François van Byemont (schepen van Den Haag) op de plaats van een boerderij die zich tot kleine herenboerderij ontwikkelde.

J.F. van Byemont als jager, geschilderd door Mattheus Verheyden (1700-1776). Part.Coll.

Vanuit het midden van het huis had men zicht over een ‘grand canal of zichtkanaal’. Mr. Hendrik Hooft (1676-1752) kocht het goed in 1721 van Byemont. Leden van het regentengeslacht Hooft bleven de buitenplaats precies honderd jaar bewonen totdat jonkheer Louis Quarles van Ufford huis en landgoed kocht in 1821. In zijn tijd vond een verbouwing plaats in neo-classicistische stijl, waarbij het huis aan de voorzijde werd verrijkt met de aanbouw van twee zij-veranda’s. In 1849 staat in het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa te lezen: (Oud-) Rozenburg. Dit buiten bestaat uit heerenhuis, en daarbij behoorende getimmerten, bouwmanswoning, blekerij en woonhuis, vijvers, wei-, hooi- en teelland, jagt en visserij…

Vóór de neo-classicistische verbouwing in de tijd van Quarles van Ufford werd het rechte zichtkanaal vóór het huis (zichtbaar op een anonieme tekening van 1804) veranderd in een enigszins slingerende vijver die aansluiting kreeg op de Haagvaart, om zo het park een landschappelijk aanzicht te geven. Deze slingerende waterpartij die in ieder geval van 1818 of eerder stamt, is nog steeds aanwezig hoewel niet direct zichtbaar. Zie de hieronder afgebeelde Google Earth-foto en het daaronder afgebeelde detail van de kadasterkaart uit 1818. Het licht groene vlakje in het midden van de Google-foto is de waterpartij (met veel kroos).

MIN08106A01, 20-04-2002, 12:40, 8C, 7804×11796 (2006+372), 125%, Minuutplan_Div, 1/80 s, R51.5, G25.2, B26.6. Kadasterkaart 1818

Tussen 1993 en 1995 volgde een ingrijpende verbouwing. De bijgevoegde eerste foto laat het huis zien aan het begin van de 21-ste eeuw. Het huis is sinds 1967  een rijksmonument.

Wie kan mij helpen aan de naam van de architect uit 1775 of  die van de restauratie/verbouw uit ca. 1825? Buitenplaats-architecten die in Nederland werkten in het laatste kwart van de 18de eeuw en/of in het eerste kwart van de 19de eeuw zijn onder meer Leendert Viervant jr., Abraham van der Hart,  Jacob Otten Husly, Jan de Greef, Zeger Reijers en Jan David Zocher jr.  De laatste drie zijn tijdgenoten van elkaar. Zij volgden alle drie tegelijkertijd hun opleiding in Parijs en Reijers en Zocher vervolgden hun opleiding in Rome. Natuurlijk moeten we ook denken aan deskundige timmerlieden die samen met de opdrachtgever de klus zonder architect geklaard kunnen hebben.

Over Zeger Reijers (een leerling van zijn oom, de architect L. Viervant) is verder bekend dat hij na zijn opleiding in Parijs en Rome, in Juli 1813 terug was in Nederland en in Augustus 1819 werd benoemd tot stads-bouwmeester te ’s Gravenhage. Zeger Reijers ligt begraven op de historische Begraafplaats Oud Eik en Duinen, even ten oosten van Oud-Rosenburg (zie kaart hieronder).

Is Reijers wellicht de architect van de restauratie en verbouw van Oud-Rosenburg rond 1825? 

Kaart Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting. 1927. Coll. Haags Gemeentearchief. Midden onder (lichtgroen) ‘Oud-Roozenburg’. Rechtsonder (lichtgroen) Begraafplaats Oud Eik en Duinen

Deze kennismaking met (oud-) Rozenburg brengt ons er toe meer aandacht te gaan besteden aan ziekenhuizen en medische instituten op voormalige buitenplaatsen.

Lit. D. Valentijn (red.). Rosenburg: van buitenplaats tot Zorgcentrum. Den Haag, 1995.

De tuinarchitect John Bergmans en de catalogi van Kwekerij Abbing te Zeist

Jl. Vrijdag 11 januari 2019 was ik te gast bij Kwekerij Abbing te Zeist omdat in hun prachtig aangeklede kas de presentatie werd gehouden van het nieuw verschenen boek over de tuinarchitect John Bergmans (1892-1980), getiteld John Bergmans Tuinarchitect en plantenkenner, uitgegeven door Uitgeverij Verloren in de reeks BONAS Bibliografieën en Oeuvrelijsten van Nederlandse architecten en stedenbouwkundigen. Auteurs van het boek zijn Marianne van Lidth de Jeude en Johanna Karssen-Schüürman.  De heer Paul Machielsen hield een levendige inleiding over de geschiedenis van de kwekerij waar Bergmans ook ooit werknemer was.

Paul Machielsen vertelt over de historie van Kwekerij Abbing.

De oudste catalogi van kwekerij Abbing

Zie verder voor een indruk van de catalogi lager en onder volgende tekst.

Ik had met het tot stand komen van het boek niets te maken gehad, behalve dan dat ik in 1980, dus bijna veertig jaar geleden de collectie tekeningen, boeken, documentatiematerialen etc. als conservator van de Bibliotheek van de toenmalige Landbouwhogeschool (Wageningen) had mogen ontvangen. Dat ‘ontvangen’ had voor mij als kersverse conservator (aangesteld in begin 1980) nog heel wat voeten in de aarde gehad, daar ik weliswaar conservator was geworden van een rijke landbouwkundige bibliotheek en van de bekende Springer-Collectie (ontwerpen van de tuinarchitect Leonard Springer, 1855-1940), maar nog geen beleid had ontwikkeld over het aantrekken van nieuwe collecties. Ik stortte me na de overhandiging dus maar samen met mijn kersverse bibliotheek-assistente op het inventariseren van deze omvangrijke collectie, zonder nog te weten hoe ik de afdeling Speciale Collecties (boeken en tijdschriften en ontwerpen/tekeningen/documenten) zou gaan uitbouwen. Dankzij het inventariseren van deze collectie werd me gaandeweg duidelijk waarom deze collectie met ontwerpen etc. van John Bergmans zo belangrijk was en waarom dit het begin was van de uitbouw van de Springer-Collectie en het begin van de unieke verzameling ontwerpen Tuin – en Landschapsarchitectuur, die nu bestaat uit duizenden en duizenden ontwerpen en documenten. De filosofie achter deze uitbreiding werd door mij verwoord in een artikel in het tijdschrift GROEN (oktober 1981, p. 453-458), getiteld ‘De John Bergmans-Collectie in de Centrale Bibliotheek van de Landbouwhogeschool’.  Hierin wordt uitgelegd waarom deze ontwerpen van John Bergmans naast de collectie ontwerpen van Springer zo’n belangrijke aanvulling vormden en dit beleid/filosofie is zeker 30 jaar nadien altijd het uitgangspunt gebleven. Het komt er op neer dat ontwerpen etc. worden opgenomen als ze wel in een zekere verhouding staan met de Springer Collectie. Zijn  de ontwerpen qua tijd voorafgaand of opvolgend aan de ontwerpen van Springer, vullen zij hiaten in de Springer Collectie op, zijn de ontwerpen van tijdgenoten van Springer of zijn ze getekend in dezelfde stijl of juist in een andere door Springer gehate stijl? Ook de locaties zijn belangrijk natuurlijk. Zijn de locaties vergelijkbaar met die waar Springer werkte of worden er juist regio’s belicht waar Springer niet werkte zodat ook hier weer van een aanvulling sprake is? Vormt de nieuwe collectie een tijdsbeeld of geeft het alleen herhalingen? Een optelsom van deze uitkomsten en nog andere (zie artikel) heeft mij als conservator altijd geholpen nieuwe collecties wel of niet aan te nemen. In het geval van de Bergmans -collectie werden de ontwerpen en documenten opgenomen in de Bibliotheek LH / Speciale Collecties en gingen de door Bergmans geschreven boeken en tijdschriftartikelen en kaartsystemen (op botanisch gebied) op verzoek van de botanicus dr. Onno Wijnands naar de vakgroep Plantensystematiek, omdat deze vakgroep dit materiaal vaker zou kunnen gebruiken.

De geschiedenis van de tuin- en landschapsarchitectuur is mede door de komst van de Bergmans-collectie (en later natuurlijk door veel meer andere collecties) duidelijk op de kaart gezet en de verzamelingen  op zichzelf zijn uniek voor Nederland te noemen.

Later in de jaren negentig (schat ik) werden in de Afdeling Speciale Collecties ook de verzamelde kwekerscatalogi (verzameld door het Instituur RIVRO) aangenomen als zijnde een meerwaarde voor de verzamelingen tuinontwerpen. Lang niet compleet (dat is onmogelijk), maar wel een rijke unieke collectie.  De collectie Abbing-catalogi is in Wageningen zeker niet compleet te noemen en daarom was het zo interessant dat Abbing jl. vrijdag speciaal voor deze gelegenheid een mooie tentoonstelling had gemaakt van al hun plantencatalogi. Het nu verschenen boek over John Bergmans behandelt overigens ook de door Bergmans in zijn ontwerpen voorgestelde bomen, heesters en vaste planten. Zij vormen een karakteristiek plantenbeeld uit zijn tijd.

Hieronder en hierboven een indruk van de catalogi die hangen in de kas (winkel) van Abbing en die u nog wel even kunt bewonderen.  Het adres is Odijkerweg 132-134 – 3709 JJ Zeist +31 (0) 343 513741.

IMG_0588.JPG

 

Het was beslist een levendige en interessante en goed verzorgde bijeenkomst. Dank aan Kwekerij Abbing.

Schiedam: Van buitenplaats (Bokkenburg) tot R.K. begraafplaats

Hoofdas van de begraafplaats
De R.K. begraafplaats aan de Vlaardingerdijk in Schiedam is van oorsprong een kleine buitenplaats, genaamd Bokkenburg.
Ons bureau deed in 2016 onderzoek naar de geschiedenis en ontwikkeling van deze begraafplaats, gevolgd door een restauratieplan in 2017 (nu grotendeels uitgevoerd) en een beheerplan waar op dit moment aan wordt gewerkt. 
Graag verwijzen we de lezers allereerst via een link naar het rapport  en naar het ontwerp.
* Carla en Juliet Oldenburger/Binnenstad en Buitenleven, Van buitenplaats Bokkenburg in de Nieuwlandse Polder tot RK begraafplaats, Amsterdam, 2016.
* Ontwerp Restauratieplan R.K. begraafplaats Schiedam, 2017 hieronder:
Restauratieplan R.K. begraafplaats Schiedam (Juliet Oldenburger, 2017)
We troffen de begraafplaats in grote verwaarlozing aan.  De eerste opgave was op zoek te gaan naar het oorspronkelijk ontwerp van de plaats, zowel op papier als in het veld: hoofdstructuur van de paden,  verharding van de paden, boombeplanting langs het water, functie van de bouwwerken (de kapel, het doodgravershuis, de sacristie en het lijkenhuisje staan op de monumentenlijst), leeftijd van de bomen, ontwerpers en kunstenaars van kapel, hekwerken en beelden (o.a. van de H. Filomena). 
Tenslotte was een belangrijke vraag in verband met het beheerplan, welke bomen (‘opschot’) wel of niet van de graven te verwijderen en hoever in te grijpen in de natuurlijke begroeiing langs het water.
Opschot van bomen op graven deels verwijderen
Achter de kapel liggen de graven ‘1ste klasse’