Komende zomer ga ik een studiereis maken naar Thüringen met de Geschiedkundige Vereniging Oranje Nassau. Het thema van de reis is ‘Sterke vrouwen van Nassau’. Centraal staat Juliana van Stolberg (1506-1580), geboren op Schloss Stolberg en stammoeder van het Huis Oranje-Nassau. We schenken onze aandacht aan vier dochters van Juliana van Stolberg en eveneens aan een dochter en een zuster van Willem van Oranje; aan een dochter van graaf Jan de Oude; aan de vier zusters van Solms, kleindochters van de zusters van Willem van Oranje; aan Koningin Wilhelmina en het Schloss Schwarzburg waar de eerste ontmoeting plaats vond tussen Wilhelmina en Prins Hendrik van Mecklenburg; en tenslotte aan een tante van Prins Hendrik en aan de vrouw van de Graaf van Hoorne. De namen van al deze vorsten laat ik maar even achterwege. Ik zal ze na de reis vrees ik grotendeels ook weer vergeten.
Deze voorgenomen reis doet mij terugdenken aan mijn Oranjegezinde overgrootvader Laurens Vogelesang.
Titelafbeelding van tijdschrift De Prins der Geïllustreerde Bladen, 5 september 1908
Hij zou geen moeite hebben gehad met het herkennen en onthouden van al die ‘sterke vrouwen uit het Huis van Nassau’. Hij was een kenner. Dit kwam o.a. tot uiting door een boekje dat hij schreef, getiteld: Waarom wij voor het Huis van Oranje zijn, uitgegevendoor de Amsterdamsche Christelijke Oranjevereeniging, nr. 33, (goedgekeurd bij Kon. Besluit van 23 October 1907); en door zijn abonnement op tijdschrift De Prins der Geïllustreerde Bladen(afgekort De Prins, nr. 1 uitgegeven in 1901). Aan hem werd zelfs even aandacht besteed in dit tijdschrift, in Jg.4, nr.5 (1905), ter herinnering aan zijn 40-jarige onderwijzers-loopbaan.
Laurens Vogelesang, Amsterdam. 1846-1929
Laurens was dus van beroep (hoofd)onderwijzer, achtereenvolgens in Den Haag, van 1865-1874; in Heemstede, op de Bijzondere Protestantse School, tegenwoordig genaamd Nicolaas Beetsschool genoemd, van 1874-1886; in Bolsward op de Christelijke Nationale School (CNS) van 1886-1890 en tenslotte in Amsterdam van 1890 – 1911 (het jaar van zijn pensionering), als hoofd van de Koningin Emmaschool, op de Passeerdersgracht.
Overlijdensadvertentie van Laurens Vogelesang, opgemaakt “Uit aller naam” van zijn kinderen en ondertekend door de oudste zoon (dochters telden toen nog niet mee) Johannes Hendrik (Jan) Vogelesang (1885-1949). Deze Johannes Hendrik was naar zijn moeder Johanna Hendrika Maris genoemd
Laurens werd in Den Haag geboren als zoon van Jacobus Vogelezang (deze keer met een ‘z’ geschreven) en Carolina Sophia Rompel, mijn betovergrootmoeder, van wie ik mijn voornamen heb geërfd. Ongetwijfeld een sterke vrouw, de grootmoeder van mijn grootmoeder. Met míjn kennis van de ‘sterke vrouwen van Nassau’ is het echter slecht gesteld tot heden. Wie weet brengt het reisje naar Thüringen daar toch verandering i
Arinda van der Does schreef een eerste verkenning betreffende Johannes Montsche, getiteld Johannes Montsche kon zelfs boomen planten daar nimmer boom en stond, uitgegeven door TuinTerTijd, Bureau voor Tuinhistorie, 2002. Montsche leefde en woonde van 1734 tot 1799 in Amsterdam, afgezien van een periode in Duitsland (ca. 1750-1765). In het boekwerkje van Van der Does worden enkele tuinarchitectonische werken aan Montsche toegeschreven, namelijk een ontwerp voor een deel van de buitenplaats Huis te Manpad (ongesigneerd, ongedateerd, tussen 1765 en 1780); werk aan Schloss Ringenberg / Hamminkeln (1777/1778) voor J.F.W. baron van Spaen van Biljoen; mogelijk een deel-ontwerp voor de buitenplaats Toorenvliedt in Middelburg (1797/1798) en mogelijk een deelontwerp voor de buitenplaats Huis Ruurlo (gesigneerd, ongedateerd).
De eerste onderstaande tuinplattegrond (in de Collectie Six Amsterdam) van een deel van de buitenplaats Me(e)reveld in de Watergraafsmeer is onderaan de tekening in een groen vakje ook gesigneerd door Montsche. Tante Totie heeft de naam ter verduidelijking ook nog eens bovenin de tekening geschreven.
Plattegrond tuin Mereveld (Watergraafsmeer) door Johannes Montsche, ongedateerd [Collectie Six noteert ca. 1750, op grond van watermerk]. Combinatie van rechthoekige boomgaard en landschappelijk gevormde bessentuin / Engelse tuin. Collectie Six Amsterdam (CS_00476_0001). Bovenaan de tekening is waarschijnlijk door tante Totie (tante van Jan Six) ter verduidelijking van de ondertekening ook nog eens de naam van de tuinarchitect/kaarttekenaar Johannes Montsche geschreven. Zie ook detail hieronder.Detail van bovenstaande plattegrond, met regelmatig gevormde boomgaard. Bovenaan de tekening is de naam van Johannes Montsche nogmaals vermeld (door tante Totie). Rechts staat geschreven ‘Zeventien honderd’. Met digitaal watermerk van Collectie SixLegenda van bovenstaande tekening (zie rechts op detail van de plattegrond van Mereveld): A vakken voor Aardbijen; B voor Besseboomen(?); C voor frambozen; D Engelse Tuijn met bloemdragende boompjes [heesters]. Met digitaal watermerk van Collectie SixPlattegrond tuin Mereveld. Ongesigneerd, ongedateerd [Collectie Six noteert circa 1751 op grond van watermerk]. Combinatie van regelmatig gevormde nutstuinen en landschappelijk gevormde vakken. Collectie Six Amsterdam (CS_00398_0001). Onderaan op de tekening staat genoteerd ‘Veranderd Meereveld’. Schermafbeelding van foto Collectie Six
Deze buitenplaats Mereveld in de Watergraafsmeer was in 1719 eigendom geworden van Jan Lups. Volgens A. Speelman (website buitenplaatseninnederland.nl) ligt de buitenplaats Mereveld op kavel 53 in de Watergraafsmeer (zie de kaart van 1719 hieronder). Dit is een hele lange en vrij diepe kavel. Op de kaart van de Watergraafsmeers uit 1725 (ook hieronder) is dan ook te zien dat Jan Lups zijn tuinen snel heeft uitgebreid en dat de aanleg rond het huis twee maal zo groot is geworden.
Na het overlijden van Jan Lups omstreeks 1740 beheerden zijn echtgenote Susanna Hoon en hun kinderen samen de buitenplaats. In 1805 werd deze gesloopt en het afbraakmateriaal verkocht.
Gezicht op de buitenplaats Mereveld (huis en stallen) van Jan Lups, 1719 Detail Kaart Watergraafsmeer / Pieter van den Berg (graveur), 1719. Met kabelnummering. Noorden beneden Detoil Kaart Watergraafsmeer, 1725. Mereveld is hier aangegeven met de naam van Jan Lups. Tegenover de bezittingen van Jan Lups, aan de overzijde van de Grote Tocht Sloot ligt de buitenplaats Merenburg (niet te verwarren met Merenveld). Noorden beneden
Volgens de informatie in de Collectie Six zijn de eerder genoemde twee plattegronden van Mereveld gedateerd circa 1750, respectievelijk circa 1751 (het watermerk van het papier duidt op 1751) en is de eerste tekening een plattegrond / ontwerp getekend door Johannes Montsche. Ik ben het niet eens met de datering die aan de tekeningen is gegeven door de Collectie Six. Montsche leefde van 1734 tot 1799 en hij is rond 1750 dus pas 16 jaar. Hoogstwaarschijnlijk is de plattegrond door een ander getekend. Bovendien verkeerde Montsche in de allereerste beginperiode van de landschapsstijl (van 1750 tot 1765) in Duitsland, waar hij waarschijnlijk in opleiding was voor tuinman/tuinontwerper en kweker. Het is waarschijnlijker dat de tekening van na zijn Duitsland-periode dateert.
Wat kunnen we afleiden van bovenstaande plattegronden van Mereveld en van eerdere kaarten van de Watergraafsmeer? De buitenplaats van Jan Lups ligt in 1719 op een min of meer vierkante kavel aan de Middelweg en langs de grote Tocht Sloot (kavel 53, onder kavel 52, zie kaart 1719). De tuin ligt achter het huis en is in 1719 in twee delen verdeeld gescheiden door een ‘grand canal’ dat gericht is op het midden van de achtergevel. In 1725 lijken de bezittingen aanzienlijk te zijn uitgebreid langs de Tocht Sloot, tot bijna dubbele oppervlakte. Deze grond kwam gedeeltelijk in gebruik voor moestuinen en boomgaarden, die in regelmatige stijl zijn aangelegd als we de kaart uit 1725 mogen geloven. De plattegronden in de Six Collectie wijzen op een latere gedeeltelijke verandering van de regelmatig gevormde nutstuinen in landschapsstijl. Het ontwerp met golvende perken en de legenda (vakken A, B, C, D) op de eerste plattegrond geven aan dat de nutstuinen in Engelse landschapsstijl zijn veranderd in combinatie met een ‘Engelse tuin met bloemdragende heesters’.
De stijl doet denken aan de tuinarchitecten / kwekers J.G. Michael en zijn schoonzoon J.D. Zocher sr., die omstreeks 1785 verantwoordelijk waren voor de verlandschappelijking en beplanting van de nabijgelegen buitenplaats Voorland (kavel 51 en 52, gelegen tegenover de kavels van Jan Lups) in de Watergraafsmeer, sinds 1784 eigendom van Pieter van Winter (zie het artikel van Henk van der Eijk in de Cascade-bundel Tuingeschiedenis in Nederland III / Verdwenen tuinen (Arnhem, 2019), p. 169-186). Zowel Michael als Zocher sr. pionierden in de landschapsstijl, waarbij zij geometrische deeltuinen en rechte lanen en watergangen menigmaal handhaafden. Dit zien we duidelijk ook op de plattegronden in de Six Collectie.
Voorlopige conclusie: De plattegronden in de Collectie Six zijn hoogstwaarschijnlijk van latere datum dan omstreeks 1750. Dat Johannes Montsche delen van de nutstuinen op Mereveld heeft veranderd in landschapsstijl en deze met ‘Engelse tuinen met bloemdragende heesters’ combineerde is duidelijk, maar dat is dan later gebeurd, waarschijnlijk tussen 1785 en 1799. In die tijd heeft Montsche wel in die trant gewerkt. Misschien was er ook wel een samenwerkingsverband tussen Michael (met hulp van zijn schoonzoon Zocher sr.) en Montsche ontstaan, omdat door onderzoek van H. van der Eijk is vast komen te staan dat ook buurman Pieter van Winter op Voorland deze bekende tuinarchitecten in dienst had genomen.
Net als gisteren de verheugende mededeling binnenkwam over het winnen van het Belvedère-ontwerp (in Heemstede, zie vorige bericht), komt vandaag het blijde bericht binnen dat de buitenplaats Brakestein op Texel bij Oudeschild tot rijksmonument zal worden aangewezen.
We zijn zeer happy en verrast te horen dat Brakestein (huis en tuin) – zo snel na het verschijnen van ons rapport – de status van rijksmonument tegemoet kan zien. Onze waardestelling heeft mogen bijdragen tot deze beslissing. We gaan nu adviseren aangaande het inrichtingsplan. Het wandelpad door de boomsingel buiten de gracht is al gekapt en vrijgemaakt; het uitbaggeren van de gracht is het volgende winterproject.
Buitenplaats genaamd Braaken Steen op het eiland Texel behorende aan den heer Den Berger, ongesigneerd en ongedateerd [vanaf 1786] (noorden rechts). Collectie Noord-Hollands Archief, toeg.nr 269, inv.nr 1046.
In het voorjaar 2020 gaat Juliet beginnen met het maken van enige schetsen / alternatieve voor een inrichtingsplan.
In de vandaag (12-12-2019) ontvangen mededeling hieronder is -na vergroting- te lezen dat ons bureau Binnenstad en Buitenleven in een samenwerkingsverband met KPG Architecten uit Heemstede, zal meewerken aan de totstandkoming van een nieuwe Belvedère op de buitenplaats / openbaar park Groenendaal in Heemstede.
In het Glossy Tijdschrift HIK ( = Heemstede in Kaart), nummer 18, 2019, zijn heel kort de 6 architectenbureaus beschreven, die een ontwerp hebben ingezonden voor een nieuwe Belvedère op de buitenplaats Groenendaal te Heemstede. Oldenburgers Binnenstad & Buitenleven deed mee als partner van KPG-Architecten. Zie de foto van Juliet (midden) in de laatste bureau-beschrijving. Ons samenwerkingsverband is na stemming -door de bewoners van Heemstede- op 6 anonieme ontwerpen met de meeste stemmen uit de bus gekomen met het ontwerp “De Wandeling”.
Voorlopig ontwerp ‘De Wandeling’ voor nieuwe Belvedère Groenendaal. In tweede instantie zal nu met de heer Bids besproken worden hoe dit ontwerp aan te passen tot definitief ontwerp
De hele stemming is echter niet naar tevredenheid van de burgers van Heemstede verlopen. Zie hieronder nog eens een samenvatting wat er allemaal gebeurde en hoe ver het proces nu gevorderd is, dd. 15 januari 2020. In de laatste zin van dit bericht staat te lezen dat het winnende ontwerp deze week bekend zal worden gemaakt. Dat betekent dus dat we vandaag of morgen nader bericht ontvangen.
En hier is dan de officiële uitslag in het Haarlems Dagblad van 17 januari 2020:
Buxus keert – als proef – terug bij Paleis Het Loo.
Tijdens het Buxus-symposium op Kasteel Amerongen op 29 november jl. kwam Willem Zieleman, tuinbaas van Paleis Het Loo, met het volgende bericht naar buiten: “Bij Paleis Het Loo wordt op korte termijn gestart met een proef met de Buxus-cultivars van het Belgische bedrijf Herplant.”
Kweker van de Buxus, Didier Hermans, claimt dat zijn cultivars resistent zijn tegen Cylindrocladium. De Buxus komt in de Koningstuin waar nu nog tijdelijk Piet Oudolf-beplanting staat. De komst van de Buxus gaat dus niet ten koste van Ilex crenata ’Dark Green’, die een aantal jaar geleden als vervanger van Buxus is geplant.
De proef betreft hoogstwaarschijnlijk de cultivars Buxus ’Heritage’ en Buxus ’Babylon Beauty’ (zie foto). Beide soorten zijn volgens Hermans resistent tegen Cylindrocladium. Ook zouden de soorten een hogere weerstand hebben tegen buxusmot.
Momenteel zijn het paleis en de paleistuinen wegens een renovatie voor het publiek gesloten. Medio 2021 opent het vernieuwde Paleis Het Loo. In 2020 gaat al wel de tuin open voor publiek van 1 april tot 1 oktober.
Kweker Didier Hermans met links Buxus ’Heritage’ en rechts Buxus ’Babylon Beauty’.
In De Boomkwekerij 24 en Tuin en Landschap 24 staat een artikel over de nieuwe Cylindrocladium-resistente soorten van kweker Didier Hermans. Lees hier het artikel in het digitale magazine. (met inlog)
Zoals bekend zijn nog steeds in de omgeving van Amsterdam en Haarlem vele buitenplaatsen te vinden, ooit eigendom van kooplieden die handel dreven op de VOC en WIC. Maar behalve deze achtergrond van welgestelde bouwheren, was er nog een groep rijk geworden kooplieden, namelijk zij die handel dreven op Rusland (Moscovië). Ook zij lieten buitenplaatsen of hofsteden (of in het Russisch genoemd datsja’s) bouwen of kochten buitenplaatsen op om ze te verfraaien, voornamelijk in Holland en Utrecht. Deze nieuwe publicatie gaat over de groep datsja’s / buitenhuizen, gebouwd door kooplieden die voeren op de Oost.
Beemsterlust in De Beemster
De auteur Igor Wladimiroff, gespecialiseerd in Nederlands-Russische betrekkingen, schreef een boek over deze laatste groep buitenplaatsen of datsja’s.
Titel: Hollandse datsja’s: Hollandse en Utrechtse buitenplaatsen van Amsterdamse kooplieden op Rusland, circa 1600-1800. Heemstede, 2019. € 29,95, 240 pp. Bestel hier
Westerhout bij Beverwijk
De datsja’s die ter sprake komen zijn: Vechtenstein in Maarssen; Beemsterlust in de Beemster. De familie Bernard beschikte over een reeks buitenplaatsen Volgerlust in de Beemster; Kattenbroek bij Linschoten; Vreedenhoff tussen Loenen en Nieuwersluis; De Kruidberg bij Santpoort; Westerbroek ten zuiden van Velsen; en Westerhout bij Beverwijk/Velsen. Verder worden uitgebreid besproken De Drie Noordermaden in Egmond aan de Hoef; Heerlijkheid Huisduinen tussen Huisduinen en Wieringen. Huis ter Specke bij Lisse. Zwaansvliet en Het Kasteel in de Beemster. Oud-Bussum bij Huizen (NH). Bijlmerlust aan de oever van het Gein in Abcoude; Elswout te Overveen en Hof te Waerder bij Nieuwerbrug. Spanderswoud bij ’s Graveland, De Engelenburg bij Herwijnen.
Huis ter Specke bij Lisse
De Schans bij Beverwijk en Valkenburg in Heemstede. Tijdverdrijf in Egmond aan de Hoef, Trompenburg aan de Amstel/Amsterdam. Meergaarden (Goed Genoeg, later Ajax voetbalvelden) in de Watergraafsmeer; Oostrust (De Valk) aan de Amstel. Ruygenhof bij Loenen. Leeuwenveld bij Weesp. Petersburg bij Nigtevecht. Hout en Duinzicht (later Vredenhof) bij Haarlem. Meereveld bij Amsterdam in de Watergraafsmeer. Spruytenbos in Haarlem (Wagenweg). Welgelegen in Haarlem. Land en Boschzicht te ’s Graveland; Vredenhof (Hout en Duinzicht) bij Haarlem; Spanderswoud te ’s Graveland. De punten in deze opsomming scheiden diverse eigenaren-families.
Zwaansvliet aan de Volgerweg in de Beemster
Naast een uitgebreide beschrijving van de bovengenoemde buitenplaatsen komen ook de geschiedenissen van families en eigenaren ter sprake. Veel illustraties, ook van oude geografische kaarten, verduidelijken de geschiedenis van vermelde buitenplaatsen.
Bijlmerlust aan het Gein bij Abcoude
Van een Russische invloed op de Hollandse tuinkunst is tot heden niet veel boven water gekomen, behalve de badstoof op de buitenplaats Petersburg aan de Vecht. In het laatste hoofdstuk over de Hollandse invloed op Russische buitenplaatsen des te meer.
Engelenburg bij Herwijnen
Zie ook:
Carla Oldenburger en Diederik Six. Hollands Russische bouwkunst en tuinkunst in de tijd van Peter de Grote: rapportage en advies t.a.v. voorstellen voor Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed projecten, in de Russische steden jaroslavl en St. Petersburg. Rhenen/Zeist, 2009. 28 p.
Carla en Juliet Oldenburger, ‘Hollandse tuinkunst in Rusland’ in: Cascade Bulletin voor tuinhistorie, jrg. 21 (2012), nr. 2, p. 7-42.
Dit boek lokt uit tot nader onderzoek op het gebied van de ontstaansgeschiedenis van de vroege 17de eeuwse buitenplaatsjes aangelegd in De Zijpe (drooggelegd in 1597), De Beemster (drooggelegd in 1612), De Purmer (drooggelegd in 1622), De Bijlmer (1627) en de Watergraafsmeer (1629).
Meer lezen?: * http://www.beemsterbuitenplaatsen.nl en * het boek Buitenplaatsen in de Purmer, van auteur Corrie Boschma-Aarnoudse. Wormerveer, 2016.
15 november 2019 was een bijzondere dag voor historisch geïnteresseerden in Rhenen. De avond stond in het teken van de restauratie van het vroeg-renaissance-doksaal in de Cunerakerk en de aanbieding van een boek over dit onderwerp.
Affiche met doksaal en doksaal op de achtergrond
Het eerste exemplaar van het boek, getiteld Het doksaal van de Cunerakerk in Rhenen en geschreven door Anton van Run (uitgave Stichting Matrijs, Utrecht) werd aangeboden aan wethouder Hans Boerkamp. Het boek ziet er prachtig verzorgd uit, met vele foto’s en uitleg van alle reliëfs, beelden en ornamenten.
Anton van Run. Het doksaal van de Cunerakerk in Rhenen. Utrecht, Stichting Matrijs, 2019
Anton van Run hield een voordracht voordat het boek overhandigd werd. Hij ging in op de betekenis van het doksaal als scheidingswand tussen het priesterkoor en het schip van de kerk en gaf uitleg over de betekenis van de reliëfs. Hieronder is op de volgende foto goed te zien dat het doksaal een scheidingswand is .
Doorkijk vanuit schip van de kerk naar priesterkoor
Duo Dolce Vita (Maurice Bonnemayers, piano en Lanneke Lie, dwarsfluit) verzorgde de muziek met intermezzi van J.S. Bach, Franz Schubert, Camilie Saint-Saëns en eigen werk van Maurice Bonnemayers.U kunt de restauratie van het doksaal steunen door onder meer lid te worden van de Vrienden van de Cunerakerk.
Het doksaal in volle glorie te aanschouwen tijdens concerten en natuurlijk tijdens kerkdiensten
Dit natuurstenen doksaal is uniek zowel voor Rhenen als voor Nederland. Uiteraard is het een rijksmonument, zoals de hele kerk. Erfgoed van wereldformaat dat wij in Rhenen mogen beheren.
Het ‘voedselbos’ staat vol exoten, is dat wel slim?
(Artikel van Emiel Hakkenes. Overgenomen uit TROUW, 2 november 2019)
Nu er steeds meer voedselbossen komen, geeft de NVWA een waarschuwing af: veel van de vruchtbomen en eetbare planten zijn exoten. Die kunnen een risico vormen voor de inheemse Nederlandse natuur.
De ambities liegen er niet om: in het Brabantse Schijndel komt het grootste voedselproductiebos van Europa. Verdeeld over twee locaties, 20 hectare groot. Dat is de omvang van een bescheiden akkerbouwbedrijf. Maar het is dus een bos. Of eigenlijk: een bos en een akkerbouwbedrijf tegelijk. Een voedselbos is namelijk een landbouwmethode waarbij bomen en struiken eetbare producten leveren. Denk aan fruit en noten, maar ook eetbare bladeren, bloemen en scheuten. Een voedselbos functioneert biologisch als een bos, dus geheel op eigen kracht, zonder dat er mest of water wordt toegevoegd. Economisch gezien is het een vorm van landbouw: hier wordt eten geproduceerd.
De grond voor het Schijndelse bos wordt in pacht gegeven door het Groen Ontwikkelfonds Brabant, een BV van de provincie Noord-Brabant die optreedt als subsidieverstrekker voornatuurontwikkeling. Behalve pachtgrond geeft het fonds ook geld voor de inrichting en aanplanting van het voedselbos. Op de website van het fonds laat directeur Mary Fiers weten dat zij overtuigd is van de meerwaarde van een grootschalig, agrarisch voedselbos. “De voedselbossen zijn de hobby voorbij. Een voedselbos van de omvang zoals die in Schijndel wordt gerealiseerd moet op termijn winstgevend worden. Dit initiatief is wat ons betreft een mooi voorbeeld van ondernemende natuur. Met winst voor de biodiversiteit van het gebied en uiteindelijk ook winst voor de agrariër die het gaat exploiteren.”
Green Deal Voedselbossen
Het voedselbos in Schijndel is mede bedacht door ecoloog Wouter van Eck, pionier op dit gebied in Nederland. Zelf heeft hij een bescheiden voedselbos bij Groesbeek (onder Nijmegen), maar hij is ervan overtuigd dat het ook op grote commerciële schaal kan.
Mede dankzij Van Eck bestaat er sinds vorig jaar zomer een Green Deal Voedselbossen, een convenant waarin onder meer provincies, ministeries, onderzoeksinstellingen en waterschappen beloven te werken aan een groter areaal voedselbossen in Nederland. ‘Voedselbossen vormen bij uitstek een voorbeeld van intensieve agro-ecosystemen waarbij economie en ecologie samengaan’, staat er in het document. De wens is om uiteindelijk te komen tot 25 duizend hectare voedselbos.
Temidden van al het optimisme valt evenwel een kritische noot te horen. Die komt van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die onlangs onderzoek heeft laten doen naar voedselbossen in Nederland. Welke bomen en planten worden daar zoal geplant? En wat hebben die voor effect op de omliggende natuur? Er blijken een kleine negentig voedselbossen in Nederland te bestaan. Verreweg de meeste zijn kleinschalig, in veertien gevallen wordt er serieus werk van gemaakt. In deze veertien ‘serieuze’ voedselbossen groeien 593 verschillende plantensoorten. De overgrote meerderheid daarvan is van uitheemse origine: ruim 80 procent van wat er groeit, is afkomstig uit Azië, Noord-Amerika en andere delen van Europa.
Dwergmispel
Is dat een probleem? Volgens de NVWA wel, want deze uitheemse soorten kunnen een risico vormen voor de natuur in de omgeving van het voedselbos. De geïmporteerde soorten kunnen zich verspreiden buiten het bos en dan inheemse soorten verdringen. Van de uitheemse soorten vormt volgens het onderzoek van de NVWA ruim twintig procent (het gaat dan om 104 verschillende soorten bomen of planten) een risico. Bij twaalf soorten die groeien in Nederlandse voedselbossen is dat risico zelfs ‘hoog’, volgens de onderzoekers. Het betreft bijvoorbeeld de klimaugurk, het erwtenboompje en de dwergmispel, maar ook de aardpeer, de rimpelroos en de cranberry.
“Die twaalf soorten met een hoog risico zou je moeten weren uit Nederland”, reageert Wilfred Reinhold. Hij is de drijvende kracht achter het Platform Stop Invasieve Exoten. Het platform strijdt – via bestuurlijke en juridische weg – voor behoud van de inheemse natuur in Nederland en de bescherming ervan tegen schadelijke soorten van buiten. Reinhold kijkt op van de bevindingen van het NVWA-onderzoek naar voedselbossen, zegt hij. “Ik had me niet eerder gerealiseerd dat er zoveel exoten in een voedselbos worden geplant. Ik vermoed dat het noodzakelijk is, omdat het bos anders economisch niet interessant is. Laten we wel zijn, het is uiteindelijk een verdienmodel. Maar meer dan 80 procent uitheemse soorten, is dat nou nodig?”
Botanisch armlastig Europa
Een deel van het antwoord geven de beheerders van de Nederlandse voedselbossen zelf. Zij zijn in het NVWA-onderzoek gevraagd om te motiveren waaróm zij voor bepaalde bomen en planten kiezen. Hoog scoren dan ‘goede smaak of hoge voedingswaarde’ en ‘goede kans van winteroverleving’ en ‘bijdrage aan de bodemkwaliteit’. Het laagst scoort ‘voorkeur voor inheemse soort boven uitheemse soort’.
Cranberries kunnen uit een voedselbos ‘ontsnappen’ naar de wilde natuur en daar inheemse soorten verdringen, waarschuwt de NVWA. Beeld Colourbox
Maar waarom hebben inheemse soorten zo weinig prioriteit? “Omdat Europa botanisch armlastig is”, zegt mister voedselbos Wouter van Eck. “Er zijn heel weinig inheems eetbare soorten. Veel van wat we tegenwoordig eten en als Hollands beschouwen, zoals de aardappel, de tomaat of de komkommer, is van oorsprong een exoot.”
“Ik vind dat een wonderlijke, bagatelliserende houding”, reageert Wilfred Reinhold van het Platform Stop Invasieve Exoten. “Het onderzoek toont aan dat er in de voedselbossen soorten groeien die een potentieel risico vormen. Als je niet oppast, kunnen die uitgroeien tot een invasieve exoot. In de Green Deal Voedselbossen staat expliciet dat er voor invasieve exoten geen plaats is. Merkwaardig, hoor.” Wouter van Eck zucht. Hij wijst op de nuance: “Potentieel invasief is niet hetzelfde als invasief.”
Kan een bosbeheerder iets doen om ervoor te zorgen dat een soort die een risico vormt voor de inheemse natuur niet uit het voedselbos ‘ontsnapt’? “Aanpakken en terugsnoeien”, zegt Van Eck. “Maar luister, zulk oversteken komt bijna nooit voor. We hebben het nagevraagd bij het oudste voedselbos van noordwest Europa. Er heeft zich vandaaruit nog nooit een soort verspreid naar elders. Ik vind het rapport van de NVWA erg overtrokken, paniekvoetbal.”
Hoge ambities
Het is juist heel goed dat de NVWA dit heeft laten onderzoeken, vindt Reinhold – die doorgaans uiterst kritisch is op de aanpak van uitheemse planten- en diersoorten door de voedselautoriteit. “Er bestaan hoge ambities voor voedselbossen, de bedoeling is dat het echt serieuze vormen gaat aannemen. Maar die voedselbossen komen in en bij bestaande natuur. Dan moet je heel goed opletten met de soorten die je daar aanplant.”
Van Eck blijft het een overdreven angst vinden, zegt hij. “Die zogenaamd riskante soorten kun je kopen in tuincentra, ze staan in parken en plantsoenen. Als hun aanwezigheid een probleem is voor voedselbossen, is het dat ook in de tuin van mijn tante of in het plantsoen van de gemeente. Vogels en insecten zijn juist blij met deze bomen en planten. Je moet geen heksenjacht op ze beginnen. Ik vind dat de NVWA de prille beweging van de voedselbossen ongenuanceerd de maat neemt.”
Voor Wilfred Reinhold is het menens. Hij vindt dat er moet worden opgetreden tegen invasieve exoten in het voedselbos. “Een belangrijke vraag is: als het in de Green Deal opgenomen verbod op aanplant van invasieve exoten niet wordt nageleefd, heeft men dan nog recht op subsidie? Ik ga dit volgen. Als de NVWA met de kennis uit dit rapport niet gaat handhaven, dan breng ik het zelf onder de aandacht.”
Hoe zien voedselbossen eruit?
Van de veertien ‘serieuze’ voedselbossen in Nederland komt het grootste, 30 hectare groot, in Flevoland als onderdeel van de Floriade in Almere in 2022. In tegenstelling tot het voedselbos in Schijndel krijgt dat in Almere geen bedrijfsmatig karakter. Een voedselbos bestaat uit beplanting in zeven verticale lagen, die ieder eetbare producten geven. Van boven naar beneden zijn dat:
1. Kruinen van grote bomen (bijvoorbeeld tamme kastanje)
2. Kleinere bomen en grotere struiken (bijvoorbeeld halfstam-fruitbomen)
3. Lagere struiken (bijvoorbeeld kruisbes)
4. Kruidlaag (bijvoorbeeld struisvaren)
5. Grondbedekkers (bijvoorbeeld aardbei)
6. Wortel- en knollenlaag (bijvoorbeeld aardamandel)
7. Klimplanten die zich door de andere lagen slingeren (bijvoorbeeld kiwi)
Riskante soorten
In het rapport ‘Risicobeoordeling van voedselbossen als introductieroute voor invasieve plantensoorten’ (dat de Radboud Universiteit Nijmegen, de stichting Floron en het Nederlands Expertise Centrum Exoten maakten voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) worden twaalf uitheemse plantensoorten genoemd die voorkomen in Nederlandse voedselbossen en die een ‘hoog risico’ vormen voor de inheemse natuur.
Boeketje rozen. Natuurdruk van J.H. Maris (?), 1870 (vergroot afbeelding om signatie goed te zien)
Dit is een natuurdruk gesigneerd door J.H. Maris en gedateerd 1870. Deze voorletters kunnen Jacobus Hendricus betekenen, de volledige naam van de schilder Jacob Maris (1837-1899) òf Johanna Hendrika Maris (1841-1924), de zuster van Jacob, gehuwd met de Fransman F. Troussard (inspecteur van de Parijse Gasmaatschappij) òf Johanna Hendrika Maris (1851-1924), een nicht van Jacob (dochter van zijn vaders broer Johannes Hermanus), gehuwd met Laurens Vogelesang, onze (bet)overgrootvader. Jacob werd genoemd naar zijn grootvader van moeders zijde, Jacobus Hendrikus Bloemert.
Jacob Maris was de neef van onze (bet)overgrootmoeder Johanna Hendrika Maris. Door deze familie-relatie beschikken wij over een aantal van deze natuurdrukken. De vader van de gebroeders Maris (Mattheus) en zijn broer (Johannes) waren beiden (meester)drukker bij boekdrukkerij Fuhri in Den Haag en hun kinderen konden om die reden waarschijnlijk gemakkelijk met een drukpers experimenteren. Vergelijkend signatie-onderzoek zal moeten uitwijzen of deze natuurdrukken nu van de hand van Jacob of van zijn zuster of nicht blijken te zijn. Mogelijk waren deze kunstwerkjes bedoeld als een cadeautje van Jacob aan zijn nicht Johanna Hendrika omdat zij voor het schilderij dat later bekend werd onder de titel ‘Breistertje op balkon in Montmartre’ (1869) model had gestaan (zoek elders in Berichten onder Breistertje).
Vanmiddag (11-10-2019) was ik in het Rijks om de schilderijen van Rembrandt (en zijn Spaanse tijdgenoten) te bekijken. De tentoonstelling is thematisch opgezet, d.w.z. de schilderijen worden in paren per thema (o.a. geloof, rijkdom, macht, liefde) gegroepeerd, meestal in groepjes van twee (soms drie) bij elkaar. Veel schilderijen zijn tamelijk onbekend voor ons Nederlanders. In het Rijksmuseum missen Spaanse schilderijen uit de tijd van de protestante Rembrandt (1606-1669) en in het Prado missen Nederlandse schilderijen uit de tijd van de katholieke Diego Velazquez (1599-1660). Hoe kan dat? Tijdens de 80-jarige oorlog kocht men natuurlijk geen kunst van zijn vijanden!
Francisco de Zurbaran. Agnus Dei. Coll. Madrid, Museo del Prado
Hoewel Rembrandt en Velazquez elkaar niet hebben gekend, misschien zelfs nooit van elkaar hebben gehoord, is men voor de tentoonstelling de uitdaging aangegaan schilderijen (ook van beroemde tijdgenoten als Zurbarán, Ribera, Murillo, Joh. Vermeer, Frans Hals) met hetzelfde thema naast elkaar te hangen zodat wij bezoekers telkens twee of drie werken met dezelfde intentie goed met elkaar kunnen vergelijken.
In dit bericht wil ik slechts twee schilderijen laten zien met één thema, en dat is: “De juiste maat aanhouden, het beeldvlak zo in horizontale en verticale lijnen indelen dat een harmonisch maar spannend evenwicht wordt bereikt, en daarbij het buitenlicht op een bewolkte dag in alle grijstinten vastleggen zodat er een heel natuurlijke atmosfeer ontstaat -dat kunnen alleen de allergrootste meesters. Dat zijn Velazquez en Vermeer, al waren zij niet gespecialiseerd in buitenaanzichten.” Dit is de begeleidende museum-tekst van het onderstaande paar schilderijen.
Diego Velazquez. De tuinen van Villa Medici in Rome. Ca. 1630 of ca. 1650. Madrid Museo del PradoJohannes Vermeer (1632-1675). Het straatje. 1658. Coll. Rijksmuseum Amsterdam
Het schilderij van de tuin van de Villa Medici in Rome heeft me bijzonder getroffen; het geeft zo’n realistische onderkomen toestand weer, aan het eind van de 80-jarige oorlog. Nu in onze tijd is het zicht vanuit de tuin op de terrassen (rechts) heel wat “schoner” dan in 1630, maar het is toch een wonder dat die terrassen en de poort onder die terrassen (even voorbij de obelisk rechts te zien) nog bestaan getuige deze laatste foto.