
Cornelie Marie (Cocki) Cremers was de dochter van Ernest Cremers (1870-1944) en Jkvr. Agnes Boreel (1880-1961).
Cornelie Marie Cremers werd 5 sept. 1911 geboren in Noordwijk aan Zee en woonde daar met haar ouders en 4 broers in ‘Villa La Casetta’ aan de Zuid-Boulevard. In 1931 is het gezin verhuisd naar boerderij Kamphuizen in Vorden. Een jaar later, vertrekt Cremers (21 jaar oud) naar Den Haag om aan de Academie van Beeldende Kunsten te gaan studeren. Vanaf 1961 schiep zij op Schouwweg 82 in Wassenaar haar eigen lusthof, nadat een bouwproject van architect Jan Buijs (ontwerp 1954 in Nieuwe Instituut Rotterdam) op een locatie aan de Leidsestraatweg te Wassenaar niet door was gegaan.
Op de website van Familie Steunfondsen staat achter haar naam het woord ‘archivaris’ genoteerd, maar zij zegt zelf in haar artikel ‘Verborgen Paradijzen’ (1980) dat zij als binnenhuisarchitect is opgeleid. Via het Personenoverzicht van het Haags Gemeentearchief bleek zij van 1932 tot 1936 ‘Meubelconstructie en Binnenhuiskunst’ te hebben gestudeerd aan de Academie van Beeldende Kunsten aldaar. Studeren is voor meisjes uit haar kringen (zie familiewapen) vrij ongebruikelijk in die tijd, tenslotte het was nog de tijd van chaperonnes. Ook is bekend dat ze aan de Sorbonne colleges kunstgeschiedenis heeft gevolgd, evenals later colleges van H.J. Venema, hoogleraar plantensystematiek, dendrologie en plantengeografie aan de Landbouwuniversiteit.
In Wassenaar had zij haar eigen paradijsje gecreëerd. Een aangebouwde plantenkas stelde haar in staat alle mogelijke planten in vele soorten en variëteiten te kweken. O.a. had zij een grote verzameling vetplanten en 77 verschillende soorten Pelargoniums. Zelf beschreef ze deze tuin als volgt:
“Een voorbeeld van een kleine tuin in de stijl van Robinson ligt in Wassenaar. Het terrein maakte oorspronkelijk deel uit van een veel groter landgoed, waarvan nog enige verspreid staande zeer oude beuken en eiken stammen. Voor een deel bestaat de tuin uit zandgrond waarop voornamelijk heidesoorten en bodembedekkers. Achter het huis ligt een vijver die tezamen met twee grote linden op de oever, het uitgangspunt van de hele aanleg vormde. De tuin omsloten door bamboe en hulst, lijkt veel groter dan hij in werkelijkheid is, dankzij de hoge bomen en de bewust aangebrachte uitzichten.”
Eigenlijk was Cremers dus autodidact als het gaat om haar tuinkunst-capaciteiten. Ze was voornamelijk geïnteresseerd in de geschiedenis van tuinen, planten, bomen en de ruimtelijke indeling van een tuin. Door haar afkomst was zij kind aan huis bij vele Nederlandse en buitenlandse adellijke families, zodat zij een goede kijk had op het wel en wee van buitenplaatsen in het algemeen en plantenteelt en dendrologie in het bijzonder. Ik heb eind jaren zeventig met haar langs Duitse buitenplaatsen gereisd in het kader van een internationaal symposium (Fachtagung Sanierung und Rekonstruktion historischer Gärten, Schlosz Ludwigsburg 26 und 27 september 1978) en toen veel van haar geleerd, zowel op kunsthistorisch als op plantkundig gebied. Ze kende in de ons omringende landen overal wel de specialisten en wist goed wat er speelde, ook omdat zij op vele tijdschriften op het gebied van kunsthistorie en beplanting was geabonneerd.
Cremers stond bekend om haar indrukwekkende boeken-verzameling over historische buitenplaatsen, (tuin)kunst en architectuur. Haar boeken en documentatie zijn nu eigendom van de na haar dood opgerichte Cremersstichting, die deze collecties in bruikleen heeft overgedragen aan de Stichting In Arcadië te Amersfoort. Enige jaren later verhuisden de Cremers-verzamelingen nog een keer, nu naar de bibliotheek van Stichting Erfgoed Landfort te Megchelen (gem. Oude IJsselstreek). De bibliotheek en studiezaal aldaar zijn voor professionele onderzoekers op aanvraag toegankelijk.
Ik leerde Cremers kennen in 1972, tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling ‘Nederlandse Buitenplaatsen bedreigd? Huizen, tuinen, bewoners (Museum Prinsenhof Delft). De catalogus staat op naam van R.-A. Leeuw en kent een aantal auteurs, onder wie C. M. Cremers die het hoofdstuk ‘De geschiedenis van de tuinen’ schreef. Ze kwam zich hiervoor onder andere orienteren op het Biohistorisch Instituut in Utrecht (later onderdeel geworden van het Freudenthal Instituut UU), waar ik toen werkte en ik maakte haar wegwijs in onze buitenplaatsen-index. Ook herinner ik mij dat ze zeer geinteresseerd was in onze kruidenboeken (o.a. Rembert Dodoens, Carolus Clusius, Otto Brunfels en Leonhart Fuchs), die toen deel uitmaakten van mijn onderzoek naar planten op schilderijen van de Vlaamse Primitieven.
Cremers had zich toen al jaren ook zelf als auteur gemanifesteerd. Hieronder volgen haar mij bekende publicaties, vanaf de eerste in 1943 en daarna enige korte artikelen uit het tijdschrift Floralia, algemeen Nederlands advertentieblad betreffende tuinbouw, bloementeelt, boomkwekerij, landbouw, veeteelt, jacht, visscherij en fruithandel. Dit oudste Nederlandse Tuinbouwblad is in 1960 samengegaan met het toen nieuwe blad Groei en Bloei.
- Reigersbergen en zijn bewoners. ’s Gravenhage, 1943. Cremers’ eerste publicatie werd uitgegeven onder eigen beheer. De buitenplaats Reigersbergen ligt aan de Leidsestraatweg in Den Haag, achter Huis ten Bosch en naast de buitenplaats Marlot. Het huis werd in 1942 afgebroken t.b.v. de Atlantic Wall.

- Pelargoniums en hun indeling. Floralia, jrg 78, 1958, 01-01-1958.
- (De tuinliefhebberij was haar erfdeel. Over C.M. Cremers, door A.C. Muller-Idzerda). Floralia, jrg 80, 1960, no. 8 (deel1) en deel 2 in mei 1960).
- Villa Taranto (bij het Lago Maggiore). Floralia, jrg 80, 1960, no. 12, 22-06-1960 en 06-07-1960.
- Mijn bezoek aan buitenlandse Alpentuinen. Floralia, jrg 80, 1960, no. 17, 07-09-1960
- Col de Lautaret (in de Franse Alpen). Floralia, jrg 80, 1960, no. 20, 19-10-1960.
- Middachten (I). Floralia, jg. 84, 1964, 01-01-1964.
- Middachten (II). Floralia, jg.85, 1965, 01-01-1965.
- Het Huys ten Donck. Vakblad Groen 33 (1977) nr. 3, .p. 73-89.
- Leonard A. Springer 1855-1940. Vakblad Groen 33 (1977), p. 113-129.
- ‘Het Loo. “à tout Seigneur tout Honneur”’, Groen 33 (1977), nr. 10, 360- 369.
- Roosendael. Enige aantekeningen bij een restauratie. Vakblad Groen 34 (1978), p. 12.
- Tuinen door de eeuwen heen (Vertaling engels – nederlands door drs A.G. van Melle en drs W.J. van Melle – Meijer). Een Nederlandse bewerking van het boek History of Gardens geschreven door Christopher Thacker, London, 1979. Cremers schreef het voorwoord bij de Nederlandse editie en gaf enkele Nederlandse voorbeelden: Huis te Honselersdijk, Het Loo en Middachten.
- Nicolaas Bidloo, ein Holländischer Arzt in Russland und sein Landsitz. Gartenamt 1979 (Jan.), Heft 1.
- Vienna gloriosa. Vakblad Groen 36 (1980) nr. 7, p. 277-284.
- Verborgen paradijzen. Vakblad Groen 36 (1980), p. 423-432.
- Gertrude Jekyll 1842-1932. Vakblad Groen 38 (1982), nummer 10, p. 507-510.
- Het park van kasteel Rosendael, Vakblad Groen 42 (1986), nr.7/8, 22-26.
- De tuin van het Rijksmuseum te Amsterdam. Vakblad Groen 43 (1987), p. 31-33.
Als we nu bovenstaande publicaties bekijken, zien we dat zij in de jaren vijftig en zestig Floralia als lijfblad had. Eind jaren zeventig ging ze over naar het Vakblad Groen. De onderwerpen beslaan drie richtingen, namelijk zowel wilde als gekweekte planten in binnen- en buitenland, buitenplaatsen en hun geschiedenis, en behoud en beheer daarvan, hoewel dit laatste onderwerp niet aan de titels is af te lezen, maar wel heel duidelijk wordt als men de inhoud kent.
Cocki Cremers was een bevlogen, kundige, vrolijke, geestige dame. Ze werd nationaal en internationaal hogelijk gewaardeerd om haar expertise en passie voor het behoud van het groene erfgoed. Ze kende vele specialisten op dit gebied omdat zij bij bijna alle zich voordoende symposia en (werk)-colleges aanwezig was. Ze was nooit te beroerd om naar een tuin te komen kijken en adviezen te geven of om rondleidingen en excursies te organiseren, zowel aan particulieren als aan overheidsinstellingen.
Cremers was aangesloten bij ICOMOS en IFLA en lid van de Royal Horticultural Society, de Garden History Society, de Alpine Garden Society en Council Member of the International Dendrological Society, In Nederland was zij een bekende en zeer gewaardeerde verschijning bij de Nederlandse Dendrologische Vereniging, en o.a. ook lid van Succulenta (Kon. Ned. Ver. van liefhebbers van cactussen en andere vetplanten), van de Nederlandse Tuinenstichting en van de Werkgroep 18e Eeuw.
Als slot dient nog te worden opgemerkt dat zij de geschiedenis en het behoud van de Nederlandse tuincultuur hoog in het vaandel had staan. Haar levensdoel was dit over te brengen op jongere generaties door hierover te publiceren en geïnteresseerden op alle niveaus d.m.v. excursies, rondleidingen, ontmoetingen, gedachtenwisselingen etc. te overtuigen van de noodzaak hiervan,