Categoriearchief: 18de eeuw

OLDENBURGERS BINNENSTAD & BUITENLEVEN. 25-jarig bestaan en 50 jaar ervaring

OLDENBURGERS BINNENSTAD & BUITENLEVEN. 25-JARIG BESTAAN EN 50 JAAR ERVARING

Precies vandaag 25 jaar geleden, 1 augustus 2000, zijn wij Carla en Juliet Oldenburger begonnen met ons advies- en ontwerpbureau BINNENSTAD & BUITENLEVEN.

Aanvankelijk lag ons accent op de geschiedenis van historische tuinen, parken, buitenplaatsen en landschappen. Carla had al vanaf 1975, in het voetspoor van Cocki Cremers en Henri van der Wyck, op de universiteiten van Utrecht en Wageningen projecten begeleid en ontwikkeld, o.a. als raadgever voor de provincie NH betreffende de tuinen van Beeckestijn (1975-1995) en als lid van de Werkgroep Tuinaanleg van de Restauratie-commissie Paleis Het Loo (1975-1984). Daarnaast was veel praktische ervaring opgedaan als (bestuurs)lid van o.a. Raad voor Cultuur/Cie. Buitenplaatsen (1978-1996); Nederlandse Tuinenstichting (1993-2002); St. Geldersch Landschap en Kasteelen / BAC (1994-2009); Begeleidingscie. landgoederen Clingendael en Oosterbeek (2001-2014).

Vanaf 2000 startte onze samenwerking, eerst nog gefocussed op historische tuinen, parken en buitenplaatsen, maar vanaf 2016 werd het werkterrein verbreed tot architectuur en landschap, met drie specialisaties groen erfgoed, kleurgebruik in de architectuur en architectuurtheorie.  

We zijn een klein bureau met de langste ervaring op het specialistische terrein van groen erfgoed.

Onze expertise ligt niet alleen op onderzoek, begeleiding en ontwerp, ook begeleidende publicaties (boeken, rapporten en artikelen) vinden wij belangrijk. Zie de knop ‘Publicaties‘ op deze website. Carla schreef haar eerste artikel over historische planten in 1975 (Ornamental Plants in 16th and 17th century gardens) en ca. 200 publicaties volgden. Juliet maakte tuininventarisaties voor de eerste uitgave waaraan zij meewerkte in 2000 (Amsterdamse Grachtentuinen – Prinsengracht) en hierna zijn bijna 100 publicaties gevolgd. Samen hebben we dus 50 jaar ervaring. Ons voorlopig laatste rapport verscheen deze zomer en betrof het parkdeel ten oosten van de rozentuin van het Vredespaleis: Heidetuin of Woodland Garden?

Onvermoeid gaan we door,  alles ter glorie van het groene erfgoed.

Ontmoeting met tuinhistorica Cocki Cremers (1911-1989)

Wapen van de familie Cremers, zoals werd opgenomen in het Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën (1888).

Cornelie Marie Cremers was de dochter van Ernest Cremers (1870-1944) en Jkvr. Agnes Boreel (1880-1961).

Cornelie Marie (Cocki) Cremers werd 5 sept. 1911 geboren in Noordwijk aan Zee en woonde daar met haar ouders en 4 broers in ‘Villa La Casetta’ aan de Zuid-Boulevard. In 1931 is het gezin verhuisd naar boerderij Kamphuizen in Vorden. Een jaar later, vertrekt Cremers (21 jaar oud) naar Den Haag om aan de Academie van Beeldende Kunsten te gaan studeren. Vanaf 1961 schiep zij op Schouwweg 82  in Wassenaar haar eigen lusthof, nadat een bouwproject van architect Jan Buijs (ontwerp 1954 in Nieuwe Instituut Rotterdam) op een locatie aan de Leidsestraatweg te Wassenaar niet door was gegaan.

Op de website van Familie Steunfondsen staat achter haar naam het woord ‘archivaris’ genoteerd, maar zij zegt zelf in haar artikel ‘Verborgen Paradijzen’ (1980) dat zij als binnenhuisarchitect is opgeleid. Via het Personenoverzicht van het Haags Gemeentearchief bleek zij van 1932 tot 1936 ‘Meubelconstructie en Binnenhuiskunst’ te hebben  gestudeerd aan de Academie van Beeldende Kunsten aldaar. Studeren is voor meisjes uit haar kringen (zie familiewapen) vrij ongebruikelijk in die tijd, tenslotte het was nog de tijd van chaperonnes. Ook is bekend dat ze aan de Sorbonne colleges kunstgeschiedenis heeft gevolgd, evenals later colleges van H.J. Venema, hoogleraar plantensystematiek, dendrologie en plantengeografie aan de Landbouwuniversiteit.

In Wassenaar had zij haar eigen paradijsje gecreëerd. Een aangebouwde plantenkas stelde haar in staat alle mogelijke planten in vele soorten en variëteiten te kweken. O.a. had zij een grote verzameling vetplanten en 77 verschillende soorten Pelargoniums. Zelf beschreef ze deze tuin als volgt:

“Een voorbeeld van een kleine tuin in de stijl van Robinson ligt in Wassenaar. Het terrein maakte oorspronkelijk deel uit van een veel groter landgoed, waarvan nog enige verspreid staande zeer oude beuken en eiken stammen. Voor een deel bestaat de tuin uit zandgrond waarop voornamelijk heidesoorten en bodembedekkers. Achter het huis ligt een vijver die tezamen met twee grote linden op de oever, het uitgangspunt van de hele aanleg vormde. De tuin omsloten door bamboe en hulst, lijkt veel groter dan hij in werkelijkheid is, dankzij de hoge bomen en de bewust aangebrachte uitzichten.”

Eigenlijk was Cremers dus autodidact als het gaat om haar tuinkunst-capaciteiten. Ze was voornamelijk geïnteresseerd in de geschiedenis van tuinen, planten, bomen en de ruimtelijke indeling van een tuin. Door haar afkomst was zij kind aan huis bij vele Nederlandse en buitenlandse adellijke families, zodat zij een goede kijk had op het wel en wee van buitenplaatsen in het algemeen en plantenteelt en dendrologie in het bijzonder. Ik heb eind jaren zeventig met haar langs Duitse buitenplaatsen gereisd in het kader van een internationaal symposium (Fachtagung Sanierung und Rekonstruktion historischer Gärten, Schlosz Ludwigsburg 26 und 27 september 1978) en toen veel van haar geleerd, zowel op  kunsthistorisch als op plantkundig gebied. Ze kende in de ons omringende landen overal wel de specialisten en wist goed wat er  speelde, ook omdat zij op vele tijdschriften op het gebied van kunsthistorie en beplanting was geabonneerd.

Cremers stond bekend om haar indrukwekkende boeken-verzameling over historische buitenplaatsen, (tuin)kunst en architectuur. Haar boeken  en documentatie zijn nu eigendom van de na haar dood opgerichte Cremersstichting, die deze collecties in bruikleen heeft overgedragen aan de Stichting In Arcadië te Amersfoort. Enige jaren later verhuisden de Cremers-verzamelingen nog een keer, nu naar de bibliotheek van Stichting Erfgoed Landfort te Megchelen (gem. Oude IJsselstreek). De bibliotheek en studiezaal aldaar zijn voor professionele onderzoekers op aanvraag toegankelijk.

Ik leerde Cremers kennen in 1972, tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling ‘Nederlandse Buitenplaatsen bedreigd? Huizen, tuinen, bewoners (Museum Prinsenhof Delft). De catalogus staat op naam van R.-A. Leeuw en kent een aantal auteurs, onder wie C. M. Cremers die het hoofdstuk ‘De geschiedenis van de tuinen’ schreef. Ze kwam zich hiervoor onder andere orienteren op het Biohistorisch Instituut in Utrecht (later onderdeel geworden van het Freudenthal Instituut UU), waar ik toen werkte en ik maakte haar wegwijs in onze buitenplaatsen-index. Ook herinner ik mij dat ze zeer geinteresseerd was in onze kruidenboeken (o.a. Rembert Dodoens, Carolus Clusius, Otto Brunfels en Leonhart Fuchs), die toen deel uitmaakten van mijn onderzoek naar planten op schilderijen van de Vlaamse Primitieven.

Cremers had zich toen al jaren ook zelf als auteur gemanifesteerd. Hieronder volgen haar mij bekende publicaties, vanaf de eerste in 1943 en daarna enige korte artikelen uit het tijdschrift Floralia, algemeen Nederlands advertentieblad betreffende tuinbouw, bloementeelt, boomkwekerij, landbouw, veeteelt,  jacht, visscherij en fruithandel. Dit oudste Nederlandse Tuinbouwblad is in 1960 samengegaan met het toen nieuwe blad Groei en Bloei.

  • Reigersbergen en zijn bewoners. ’s Gravenhage, 1943. Cremers’ eerste publicatie werd uitgegeven onder eigen beheer. De buitenplaats Reigersbergen ligt aan de Leidsestraatweg in Den Haag, achter Huis ten Bosch en naast de buitenplaats Marlot. Het huis werd in 1942 afgebroken t.b.v. de Atlantic Wall. De inhoud betreft de bewonersgeschiedenis van Reigersbergen.
P.J. Lutgers. Reigersbergen. 1855. Afgebroken 1942 t.b.v. de Atlantic Wall

Als we nu bovenstaande publicaties bekijken, zien we dat Cremers in de jaren vijftig en zestig Floralia als lijfblad had. Eind jaren zeventig ging ze over op het Vakblad Groen. De onderwerpen beslaan drie richtingen, namelijk zowel wilde als gekweekte planten in binnen- en buitenland, buitenplaatsen en hun geschiedenis,  en behoud en beheer daarvan, hoewel dit laatste onderwerp niet aan de titels is af te lezen, maar wel heel duidelijk wordt als men de inhoud kent.

Cocki Cremers was een bevlogen, kundige, vrolijke, geestige dame. Ze werd nationaal en internationaal hogelijk gewaardeerd om haar expertise en passie voor het behoud van het groene erfgoed. Ze kende vele specialisten op dit gebied omdat zij bij bijna alle zich voordoende symposia en (werk)-colleges aanwezig was. Ze was nooit te beroerd om naar een tuin te komen kijken en adviezen te geven of om rondleidingen en excursies te organiseren, zowel voor particulieren als aan overheidsinstanties.

Cremers was aangesloten bij ICOMOS en IFLA en lid van de Royal Horticultural Society, de Garden History Society, de Alpine Garden Society en Council Member of the International Dendrological Society; in Nederland was zij een bekende en zeer gewaardeerde verschijning bij de Nederlandse Dendrologische Vereniging, en ook lid van o.a. Succulenta (Kon. Ned. Ver. van liefhebbers van cactussen en andere vetplanten), van de Nederlandse Tuinenstichting en van de Werkgroep 18e Eeuw.

Als slot dient nog te worden opgemerkt dat zij de geschiedenis en het behoud van de Nederlandse tuincultuur hoog in het vaandel had staan. Haar levensdoel was dit over te brengen op jongere generaties door hierover te publiceren en geïnteresseerden op alle niveaus d.m.v. excursies, bezichtigingen, ontmoetingen, gedachtenwisselingen etc. te overtuigen van de noodzaak hiervan.

Huis Adrichem in Beverwijk gelegen in de Wyker polder (1727)

Geometrische kaart van den Huyse Adrichem met eenige omliggende landerijen, opgemeten en gekaarteert in 1726 en aldus op kleinere schaal getekend in 1727 door B.Elshof. Achterzijde met bladwijzer.

CBE668FE-FF27-4531-8395-E8DE39384B84.jpegDetail van bovenstaande kaart van B. Elshof, 1727. Noorden boven

Deze kaart bevindt zich in Speciale Collecties WUR. Ik ken deze kaart al 45 jaar, maar het valt me nu pas op dat ik hem even uit het oog verloren was toen ik 11 ferbuari 2020 een Bericht opstelde op deze website over de kaart van Adrichem uit 1777 en me afvroeg of de tuinarchitect J.G. Michael op Adrichem had gewerkt. Op deze vraag wordt uitgebreid ingegaan, zoals in dat vorige Bericht valt te lezen.

Door deze kaart nu ook in dit onderzoekje te betrekken, kan duidelijk worden aangegeven hoe de ontwerper van de eerste landschappelijke aanleg op Adrichem te werk is gegaan. Deze kaart uit 1727 geeft duidelijk de uitgangspositie weer. Aan het einde van de lange oprijlaan zien we een ronde gracht waarbinnen het huis is gebouwd. Achter het huis loopt deze as nog even door tot hij eindigt in een kleiner symmetrisch bassin omsloten door gras. Aan de westkant van het huis liggen in 1727 een formele parterre en nuts-tuinen, waarschijnlijk moestuinen en een boomgaard. Het symmetrische bassin achter het huis is in 1777 in de breedte uitgerekt, zodat vanuit de uiterste einden de hele plaats overzien kan worden. Aan de oostzijde van de oprijlaan is een hele nieuwe landschappelijke ‘wandeling’ aangelegd op de plaats van akkers en weilanden in 1727.

Hebben de Zochers iets te maken met de ‘wandeling’ op de vestingwerken van Arnhem?

Hebben de Zochers iets te maken met de ‘wandeling’ op de vestingwerken van Arnhem?

Onlangs las ik op mijngelderland.nl een bericht over de sloop van de vestingwerken in Arnhem. Ik werd verblijd (of was het opgeschrikt?) door de mededeling dat de ontwerpen voor een ‘wandeling’ op de geslechte vestingwerken waren gemaakt door J.D. Zocher sr. en J. D. Zocher jr. Gedateerd  1792 en 1817/1819. Hoewel ik literatuur-verwijzingen vond naar S.J. Fockema Andreae (1925) en Wim Lavooij (1990), heb ik toch maar eerst eens het nieuwe standaardwerk van Sandra J. den Dulk, getiteld Verlangen naar groene wandelingen: de wording van het stadspark in Nederland 1600-1940. (Amsterdam, 2021) opgeslagen. Sandra zet helder uiteen dat het eerste ontwerp uit 1792, het ‘Plan der Glacien van Arnheim’ betreft, gemaakt door de tuinarchitect J.G. Michael.  Mogelijk werkte Michael in 1792 al samen met zijn schoonzoon J.D. Zocher (sr.), maar Michael was de oprichter en zeker ook het hoofd van hun samenwerkingsbedrijf. We zouden nu spreken van Bureau Michael. Het plan bleef in de la liggen totdat in de tijd van Koning Lodewijk Napoleon, tussen 1808 en 1810 de zaak weer opnieuw werd opgepakt. De vestingwerken werden nu geslecht op voorwaarde dat  er een openbare wandeling zou worden aangelegd  op grond van een goedgekeurd plan. Dit plan is waarschijnlijk gemaakt door de bureaugenoot en schoonzoon van J.G. Michael, J.D. Zocher sr., die intussen door Lodewijk Napoleon tot hofarchitect was benoemd. Vanwege de te hoge kosten is dot ontwerp ook niet uitgevoerd. Pas in 1817 werden de wallen uiteindelijk gesloopt. In dit jaar overleed J.D. Zocher sr. en werd zijn ontwerpbureau overgenomen door zijn zoon J.D. Zocher jr.

page240image2215235280Potloodtekening van het ‘Plan der Glacien van Arnheim’, Johann Georg Michael, 1792. Coll. Gelders Archief. Niet uitgevoerd.

Plan der te slegtene Buitenwerken van de Stad Arnhem, 1819. Tekening A (drien) Godefroij. Coll. Gelders Archief.

Of Zocher jr. de ontwerper is van het walplantsoen in Arnhem is onbekend. Er is een ‘Plan der te slegtene Buitenwerken’ getekend door de tekenaar Adrien Godefroij,  maar of hij in opdracht van Zocher jr. tekende is tot heden niet bewezen.

Eigenlijk dus niets nieuws onder de horizon. het is niet met zekerheid te zeggen dat Zocher jr. het plan voor de wandeling op de vestingwerken te Arnhem maakte. Ook Hugo Poortman zou m.i. de ontwerper kunnen zijn.

Grootbladige Vijg in de botanische tuin van Palermo

Ficus macrophylla ssp. columinaris. Foto Walther Schoonenberg

Juliet en Walther zijn op vakantie in Siciliē en hebben vandaag (11 mei 2025) de botanische tuin (Orto Batanico di Palermo) bezocht. Het is een grote tuin, verspreid over 10 hectare en huisvest een indrukwekkende collectie van meer dan 12.000 verschillende plantensoorten. Deze planten komen niet alleen uit het Middellandse Zeegebied, maar ook uit tropische en subtropische regio’s, waardoor de tuinen een belangrijke bron van biodiversiteit vormen. Oorspronkelijk vinden we deze soort aan de oostkust van Australiē en was het doel van de tuin natuurlijk, net als alle andere botanische tuinen, een plantenverzameling voor medische doeleinden.

Ficus macrophylla ssp. columinaris. Foto Walther Schoonenberg

Een van de opvallende kenmerken van de tuin is de opmerkelijke verzameling palmbomen, die dankzij het warme mediterrane klimaat daar goed gedijen. Bezoekers kunnen ook een grote variëteit aan geneeskrachtige planten, orchideeën, vetplanten en cactussen tegenkomen. De meest opvallende boom is de Ficus (Vijg) macrophylla ssp. columinaris. De boom is meerstammig (let ook op de luchtwortels) en door de ouderdom en zijtakken vele meters omvattend. Op de website van ‘Monumentale Bomen’ staat dat de tuin is aangelegd in 1789 en dat de boom is geplant omstreeks 1816 en dus nu ongeveer 209 jaar oud zal zijn.

Ficus macrophylla ssp. columinaris. Foto Walther Schoonenberg

Zwaluwenburg 18-de eeuwse buitenplaats. Is tuin uit 1919 nog te herstellen?

 

Huis Zwaluwenberg met voorplein en een van de bouwhuizen. Foto Geldersch Landschap en Kasteelen

Het landhuis Zwaluwenburg en de acht, oorspronkelijk bijbehorende, boerderijen met weiden en akkers liggen te midden van loof- en naaldhoutbossen. Het huis ligt op een rechthoekig omgracht terrein en werd in 1782 door de familie van Haersolte gebouwd op de plaats van het voormalige kasteel Wijnbergen. Volgens opmetingen van de bekende landmeter M.J. de Man was er in 1811 sprake van een aanleg in Hollands-classicistische stijl. Ook nu nog is deze structuur van fraaie, rechte lanen goed herkenbaar op het landgoed. Zie ook Google Maps.

Ontwerp tuin bij huis Zwaluwenburg door D. F. Tersteeg, 1919. Coll. Bibliotheek WUR

De aanleg op het omgrachte terrein achter het huis werd in de negentiende eeuw omgevormd in landschapsstijl.                                     De tuinarchitecten Dirk F. Tersteeg (1919) en Hugo Poortman (1921) zorgden voor een ontwerp voor het voorterrein bij het huis, die bestond uit een geometrische tuin met borders van bloemen en vaste planten.

Het landgoed is een bezitting van de St. Geldersch Landschap en Kastelen.

Zie ook: Het huis Zwaluwenburg door Ro van Oven in Buiten, 6 september (1924) p. 412-426

Laurierbladeren en de loofhut

Dit jaar 2024, van 16 tot 23 oktober vieren  Joden het Loofhuttenfeest of Soekot. Met Soekot wordt herdacht dat het Joodse volk 40 jaar door de woestijn moest zwerven. Zij leefden toen in hutten (soeka).

Soekot 21 oktober 2024. Dak van laurierbladeren. Foto Carla Oldenburger

Ter herinnering aan deze tijd wordt door de Joden elk jaar een hut in of bij hun huis nagebouwd. Het dak van de hut moet van takken en gebladerte van bomen zijn gemaakt en dit dak moet een voldoende grote open ruimte bevatten dat men daar doorheen de sterren kan zien. De loofhut wordt verder versierd met vruchten en groenten. Veel gasten worden uitgenodigd om dit feest samen te vieren.

Bernard Picart. Soeka bij  Sefardische Joden. 1724

Soekot wordt ook wel gezien als een soort oogstfeest, als afsluiting van de jaarlijkse oogst die is binnengehaald. Toen de Joodse Tempel nog bestond vierde men dit feest ook door aan God dankoffers voor de laatst binnengebrachte oogst te brengen. Meestal wordt dit oogstfeest even eerder gevierd, namelijk op 29 september.

Dit jaar is het groene dak gemaakt van verse laurierbladeren  uit eigen tuin. De laurier is bladhoudend en omdat de boom deze zomer niet gesnoeid was, bladeren en takken genoeg. Als je dan bedenkt dat de laurier oorspronkelijk in het oostelijk Middellandse Zeegebied groeit en in deze tijd wordt geoogst, is het heel begrijpelijk dat Soekot ook een oogstfeest is. De sterren konden we helaas niet waarnemen vanuit deze locatie.

Soekot 2024. Foto Carla Oldenburger. 

Soekot en vruchtenmaaltijd: laurier, limoen, champignons (Potobello) appel, aardappel. Foto Carla Oldenburger

Kasteel Rechteren, het water en de ontwerpen van Leonard Springer

Het hoge water heeft de aanleg van de tuinen bij Kasteel Rechteren altijd parten gespeeld.

Topografische Kaart Nederland.  Linker kaart detail Rechteren 1896;                                                     Rechter kaart detail Rechteren op zelfde schaal 2023

Kasteel Rechteren met zijn ronde veertiende-eeuwse toren, is het meest indrukwekkende bouwwerk van de omgeving. Op het gebied van tuinarchitectuur is Rechteren echter altijd karig bedeeld gebleven. Mogelijk is het vroeger regelmatig onderlopende rivierenlandschap hier de oorzaak van.

Abraham de Haan, 1729. Achterzijde Kasteel Rechteren. Het kasteelterrein is ommuurd en omgracht. Foto Wikipedia
Kasteel Rechteren ligt eigenlijk op een eiland,  in een landschappelijk gestileerde waterpartij, aan een dode arm van de Overijsselse Vecht. Deze aanleg bestaat deels uit een vergraving van de oorpronkelijke omgrachting van het slot, deels uit de vroegere stromende Vecht en moet omstreeks het begin van de negentiende eeuw gerealiseerd zijn. Voor het eerst te zien op de Top. Militaire Kaart 1850.
De ronde toren dateert uit 1320 en ook de woonvleugel stamt nog uit de middeleeuwen.
Tuinen vóór en opzij (NO_zijde) van Kasteel Rechteren. Ontwerp Leonard Springer, 1911. Collectie Speciale Collecties WUR
Het huis werd vele malen verbouwd en had in de negentiende eeuw de allure van een landpaleis. Van 1909 tot 1919 heeft de tuinarchitect L.A. Springer hier voor het huis en opzij van het huis neo-barokke parterres ontworpen en aangelegd, zowel een cirkelvormige op het voorplein als rijk gedecoreerde sierperken binnen de omgrachting aan de NO-kant van het kasteel.
Hoe lang deze decoratieve parterres zijn gehandhaafd is onduidelijk. Toen Springer in 1935 de opdracht kreeg de randbeplanting langs het water nabij het kasteel te veranderen, tekende hij zelf een bloementuin in een andere vorm dan in 1911 en noteert hij het gedeelte achter de oostelijke zijvleugel, als rozentuin. Op onderstaande foto is ook al duidelijk dat de siertuin vereenvoudigd is. We zien alleen enkele vormbomen en gras. Achter de siertuin heeft altijd de moestuin gelegen. Op bovenstaande recher kaart uit 2023 is de plaats van de moestuin nog duidelijk te herkennen aan de rode lijnen (moestuinmuren) binnen de omgrachting. In de nieuwste plannen werd een boomgaard op die plaats getekend.
Kasteel Rechteren te Dalfsen. Met ronde parterre van Leonard Springer op het voorplein (1911).  Het lijkt of de p`rterre achter het kasteel al sterk vereenvoudigd is. Luchtfoto 1928. Foto Website Kasteel Rechteren
Het landgoed (1225 ha.) heeft een agrarisch karakter met zeer oude boerderijen. Vanaf de weg is het kasteel te zien, maar de omgeving rondom is niet toegankelijk. In de omliggende rivierduinbossen is wandelen toegestaan.
staat een uitgebreide fotoreportage uit 1909 afgebeeld.  Wel veel foto’s van de rijke interieurs, maar geen foto’s van de neo-barokke parterretuin ten noordoosten van het kasteel. Maar waarschijnlijk was die net nog niet gerealiseerd. Eén foto is afgebeeld van de cirkelvormige bloementuin die voor het huis was gelegen en tegenwoordig ook vereenvoudigd is tot een grascirkel.
Deze beschrijving is deels overgenomen uit de Gids voor de Nederlandse Tuinarchitectuur, deel 1 (1995). Auteurs: Carla Oldenburger-Ebbers, Anne Mieke Backer en Eric Blok.

“NAAR BUITEN” Thema Dag van het Kasteel 2025.

‘Naar Buiten!’ thema Dag van het Kasteel

De traditie is dat de Dag van het Kasteel gevierd wordt tijdens  het Pinksterweekend, in 2025 is dat  za. 7 en zo. 8 juni. De kastelen,  buitenplaatsen en landhuizen zullen dan hun tuinen en parken openstellen voor geïnteresseerden in deze vormen van tuinkunst.

Kasteel Staverden. Ontwerp tuin Juliet Oldenburger, 2008. Foto Geldersch Landschap en Kasteelen

Bezoekers zullen dan kennis kunnen maken met tuinen die ontstaan zijn in de 17-de, 18-de, 19-de en 20-ste eeuw en natuurlijk ook met nieuwe tuinen, wel of niet gebaseerd op de oude historische voorgangers.

Als u de komende herfst en winterperiode zich al wil verdiepen in deze vormen van tuinarchitectuur, raad ik iedereen aan de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en landschapsarchitectuur’ (door Carla S. Oldenburger, Annemieke Backer en Eric Blok) weer eens open te slaan en te bekijken welke kasteeltuinen en -parken in zijn of haar omgeving te vinden zijn. De Gids bestaat uit 4 delen Noord (1995), Oost 1996), West(1998) en Zuid(2000) en deze delen zijn onafhankelijk nog wel te koop bij de bekende Internet-Boekwinkeltjes. Verder is misschien een aanrader, als u naar meer kennis snakt en doorverwijzingen zoekt, de Wikipedia-pagina Geschiedenis van de Nederlandse Tuinarchitectuur.

Veel plezier in de voorbereidingstijd en natuurlijk komende Pinkster, maar dat is nog heel ver weg.

Kasteel Schaloen en heemtuin Sjloensheim, mooie combinatie

Vandaag 14 september 2024, (eerste) Open Monumentendag. Dat vraagt misschien om het bezoeken of beleven van een monument, wat benoorden de rivieren toch niet echt bekend is bij monumenten-liefhebbers. Allen een mooie dag gewenst.

Oud-Valkenburg. Kasteel Schaloen. Uit ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur. 2000

In Oud-Valkenburg liggen de kastelen Schaloen (of Chaloen of Schâlven) en Genhoes (of Oud- Valkenburg). Kasteel Schaloen ligt binnen een omgracht terrein op een eiland dat gevormd wordt door de Geul en een aftakking daarvan, genaamd de Molenbeek. Het kasteel is na een verwoesting in 1575 opnieuw opgetrokken en vervolgens in 1656 verbouwd in Renaissancestijl. In 1893 en 1894 vond een ingrijpende restauratie en verbouwing plaats onder leiding van de architect P.J.H. Cuypers.

Kasteel Schaloen. Aquarel 19ce eeuw. Voor de verbouwing van Cuypers. Bron Wikipedia
De schrijver en dominee Craandijk beschrijft in zijn Wandelingen (1883) de rijkdom van het licht golvende landschap in de vruchtbare beemden en vallei van de Geul. Tussen fluweelgroene weiden met populieren omzoomd en bloeiende boomgaarden ligt Schaloen temidden van donkere boompartijen. Decor van dit alles is de sierlijk gevormde Schaelsberg. De lindenberceau die, opzij van de weg, naar de Geul leidt, biedt Craandijk verkoeling tijdens zijn wandelingen. Tegenover de watermolen ligt het park van Schaloen. Volgens Craandijk wordt de toegang belemmerd door ‘… hekken tusschen met vazen gekroonde palen’.  Vazen met bonte eenjarigen, sieren in die tijd ook de oevers van de gracht, samen met pruikaccacia’s, een negentiende-eeuwse versiering die de goedkeuring van de auteur niet kon wegdragen. Hij vond dit niet passend bij de sobere stijl van het kasteel, dat toen nog niet door Cuypers was opgesierd met hoektorentjes en dakvensters. Schaloen bestaat nog steeds uit een kasteel met bijgebouwen, waaronder een poortgebouw, een tiendschuur, een achttiende-eeuws zwanenhuisje en een zeventiende-eeuwse watermolen.
Van een echte parkaanleg is bij Schaloen geen sprake. Wel zijn er verschillende lanen, enkele oude solitaire bomen, waaronder exotische soorten, en een (voormalige) moestuin. De berceau komt uit op de voorburcht waar ook de bijgebouwen gesitueerd zijn. Vandaar is het eigenlijke kasteel door middel van een brug bereikbaar. Met uitzondering van de oude bomen is de inrichting van de tuinen binnen de gracht modern en aangepast aan de horeca-functie van het gebouw. De moestuin ligt ten westen van de oprijlaan, bij de watermolen, en is tegenwoordig in gebruik als heemtuin genaamd ‘Sjloensheim’. Een beschrijving volgt onder deze hoofdtekst.
Oud Valkenburg. Heemtuin Sjloensheim. 1988

Vanaf de parkeerplaats nabij de watermolen loopt een beukenlaan door de weilanden naar de brug over de Geul. Botanisch, zoölogisch en ornithologisch gezien zijn Schaloen en het naastgelegen Genhoes zeer interessant. Er komen veel orchideeën voor en er zijn vossen, dassen, eekhoorns, eikelmuizen en talrijke zangvogels in het gebied. Schaloen is een rijksbeschermde historische buitenplaats. 

Sjloensheim. In de nabijheid van kasteel Schaloen en naast de uit 1661 daterende watermolen ‘Sjloens-meule’ ligt het heempark Sjloensheim met ongeveer 500 planten van de flora van Zuid-Limburg, alle voorzien van een naambordje. Het park is een combinatie van een heemtuin, een historische tuin, een natuurinformatiecentrum en een openluchtmuseum. Het bestaat onder meer uit een oud-Limburgse boerderijtuin met groenten, kruiden, kleinfruit in met buxus afgezette perken en een akkertje met oude veldgewassen als emer, spelt, gierst, veldwortelen, huttentut, tabak, hop, cichorei, wede, wouw, meekrap en weverskaarde. Er is een imitatie mergelgroeve, een imkerij en een Oudhollandse kruidentuin. Er groeien tal van bloemplanten, geurkruiden, palmlelies en rozen maar ook staan er strak geschoren taxusvormen. Er staan oude wegkruisen zoals die vroeger langs de landwegen stonden, zogenaamde hagelkruisen. De watermolen is toegankelijk en er is een vogelbosje. Uniek is de viskorf waarmee vroeger op zeer efficiënte wijze vis werd gevangen.

Wandelen rondom Schaloen is een belevenis. Het Schaloens Voetpad bij Kasteel Schaloen wordt geflankeerd door monumentale beuken en is de link tussen het kasteel en de Oostergats.

Uit: Carla S. Oldenburger, Anne Mieke Backer en E. Blok. Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, deel 4. Rotterdam, 2000.