(Zijn de illustraties, door dit artikeltje heen gestrooid, voorbeelden van ‘bloemschilderen’ ?)
In de hier voorgaande weblog van 10 oktober 2020, sprak ik o.a. over familiegrond in Heemstede en over mijn voorouders van de familie Amse, waar mijn grootvader van moeders kant toe behoorde. Zijn grootouders Amse overleden beiden in 1852, terwijl zijn vader Willem Amse (*1851) nog een baby was. Na het overlijden van Willem Frederik Amse, de vader van Willem, kwam de laatste onder voogdij te staan. De Heer Dirk Wolbers, in 1853 tot gemeente-ontvanger benoemd van Heemstede en Bennebroek, was voordat Willem Amse meerderjarig werd (25 december 1874) administrateur “over de boedel in den nalatenschap van wijlenW.F. Amse in der Zadelmakers en Kamerbehangers Affaire onder de Firma ‘de Erve W.F. Amse’ te Heemstede”. In deze firma werkte sinds 1848 ook als meesterknecht/bedrijfsleider Johannes Bartholomeus van Gaart, die uiteindelijk na ontbinding van de Fa. de Erve W.F. Amse de zaak heeft overgenomen.
Wolbers noteert over het jaar 1852 de volgende Activa:
Koningin Wilhelmina als twaalfjarige in Fries kostuum, 27 april 1893. Koninklijke Verzamelingen. Foto C.B. Broersma, Leeuwarden
Aan meubelen en huisraad”………………………………………518,73
Aan koopmansschappen, goederen, enz……………….1169,60
Aan in te vorderen bloemschilderen over het lopende dienstjaar 1852 tot 17 October …………………………………………….3180,62
Aan dito dito over vroegere jaren…………………………….682,88
Aan gelden op 19 October 1852 in kas…………………..277,25
Eene Heerenhuizing genaamd “Welgelegen” mitsgaders eene huizing genaamd “Weg- en Landzicht” met annexe Zadelmakerswinkel met erve, koepel en verdere getimmerten alles aan elkander gelegen, staande aan den Haagschen Straatweg, op de hoek van de Koediefslaan in de gemeente Heemstede. …………………………………………………………Totaal Actief F. 5829,0
Wat betreft de genoemde buitenplaatsjes annex koepel en winkel, zie het vorige bericht.
Wat verder opvalt is dat het bloemschilderen aardig wat geld in het la’tje bracht. Wie vóór de dood van W. F. Amse het bloemschilderen voor zijn rekening nam, Amse zelf of de meesterknecht Johannes B. van Gaart of beiden, is niet bekend. Wel is duidelijk dat de firma, in ieder geval vanaf de dood van W.F. Amse in 1852, draaiende werd gehouden door Van Gaart en dat Willem Amse vanaf ongeveer zijn vijftiende van Van Gaart het vak geleerd zal hebben. We hebben al gezien (vorig bericht) dat Van Gaart de zaak vanaf 1 sept 1879 officieel heeft overgenomen.
MAAR WAT IS BLOEMSCHILDEREN EIGENLIJK?
Foto van onbekend huwelijkspaar, vöör een met bloemen beschilderde wandMrs James Brown Potter (1857-1936). Bekende Amerikaanse actrice, gefotografeerd door Falk New York
Voorzover ik weet was mijn betovergrootvader geen beeldend kunstenaar, maar aannemelijk is dat het bloemschilderen iets te maken heeft met zijn Kamerbehangers Affaire. Ik proef in het woord ‘bloemschilderen’ ook een vakterm, een ambacht. Schilderde Willem Frederik Amse bloemen op behang, zoals je wel eens ziet op oude familiefoto’s en cartes de visite uit de tweede helft van de 19de eeuw? Bij het zoeken naar dergelijke voorbeelden uit die tijd kom ik bij huwelijksfoto’s terecht, bij bruidsparen die vóór een nis of vóór een wand staan versierd met bloemen-guirlandes of bloemboeketten. Ook zijn er voorbeelden van landschappen op behang, waar bomen en/of ruïnes en tempels een belangrijke plaats innemen. Deze zijn als hele slappe aftreksels van de bekende 18de-eeuwse behangschilderingen van Jurriaan Andriessen te beschouwen. Zie onderstaande foto van President Grant en familie.
Foto van Ulysses Simpson Grant (1822–1885), 18de President van USA. Hier tegen een achtergrond met een geschilderd landschap
Veel Nederlandse voorbeelden van wandschilderingen (op papier of linnen?) met uitsluitend bloemen zijn er niet. Wel voorbeelden van portretten van bekende dames en heren uit Engeland, Amerika, Canada en Australië. Voor de duidelijkheid dan toch maar een buitenlands voorbeeld hier nog bijgevoegd.
Het mooiste voorbeeld is natuurlijk de huwelijksfoto van mijn eigen grootouders Amse. Het behang kan niet door Willem Frederik of door zijn zoon Willem zelf geschilderd zijn voor hun (klein)zoon. Zij waren allang dood in 1903 toen mijn grootouders trouwden. De firma bestond echter nog wel, onder leiding van genoemde Van Gaart. Toeval dan? Dat denk ik ook weer niet helemaal. Mogelijk wel door hemzelf geschilderd, want ook hij was huisschilder en ik weet dat hij de kunst (techniek) van het‘marmeren’ verstond.
Voorbeeld van gemarmerd paneel
Laten we het houden op ‘voor de gelegenheid met zorg gekozen foto-achtergrond’. Na mijn ontdekking van het woord ‘bloemschilderen’ in de rekening en verantwoording van de ‘Affaire’ van Willem Frederik Amse, is dit voorbeeld van bloemschilderen natuurlijk een pareltje.
Huwelijk Johan Carel Willem Amse en Anna Jacoba Vetter. 1903. Vöör een geschilderde boognis. Fotograaf W.G. Kuijer & ZonenCarte de visite. W. G. Kuijer & Zonen. Hofphotographen Amsterdam. Zie vorige foto
Ik ben nieuwsgierig geworden naar het fenomeen ‘bloemschilderen’. Wellicht is er meer bekend bij de Stichting Historische Behangsels en kunnen zij mij verder helpen? Zie resultaten van mijn verdere speurtocht in volgend blog.
Feddo en Carla Oldenburger, ca. 1975. Gefotografeerd in foto-atelier van Hans Schiet, Spijk. Part. Coll.
Maar nu over naar onze tijd, 2020. De mode van het bloemschilderen (op behang, zoals ik me heb voorgesteld dat mijn betovergrootvader deed, omdat hij zelf een ‘Kamerbehangsel-Affaire’ had), is voorbij. Toch zullen er nog wel enkele fotografen in Nederland zijn die een mooie achtergrond voor het poseren hebben in een hoekje van hun atelier. De enige foto die ik ken en heb, is gemaakt in het atelier van de fotograaf Hans Schiet, aan de Zuiderlingedijk in Spijk. Hij gaf een feest, waar mijn man Feddo en ik waren uitgenodigd, en de opdracht was daar te verschijnen in kledij die een 19de-eeuwse uitstraling had. Zelf had hij zijn atelier een à la 19de eeuwse touch gegeven. Hier werden al zijn vrienden door hem gefotografeerd. Ik moet zeggen, deze foto is wel een bewijs dat onder fotografen het decoreren van een wand in het atelier met o.a. bloemen toen nog een bekend verschijnsel was.
(215) Ik heb al eerder aangegeven dat mijn familie van beide kanten (zowel de vader Ebbers- als de moeder Amse-tak) in Heemstede wortel heeft geschoten. Tot heden heb ik nog nauwelijks aandacht besteed aan de Amse-tak. Mijn moeder Maria Catharina Jeanette Amse was een dochter van Johan Carel Willem Amse (1877-1959) en Anna Jacoba Vetter (1879-1956), mijn grootouders.
Trouwfoto van Johan Carel Willem Amse en Anna Jacoba Vetter. 14 mei 1903. Foto door W.G. Kuijer & Zonen.Hofphotographen Amsterdam. Westermarkt 19. Opgericht 1864.
Mijn grootvader Johan Carel Willem Amse stamde via zijn moeder Maria Catharina van Alkemade Munk af van het burgemeestersgeslacht Van Lith, dat sinds 1799 vier burgemeesters leverde aan de gemeente Uitgeest (1799-1925); één aan de gemeente Bennebroek (1838-1853) en één aan de gemeente Akersloot (1852-1882).
De volgende korte biografische schetsen heb ik overgenomen van de website https://www.vanborselen.eu/uitgeest/uitgeest.html :
Jan van Lith (1750-1831) burgemeester van Uitgeest van 1799-1817. (Hij was mijn betbetovergrootvader, vijf generaties terug). De timmerman en molenmaker Jan van Lith verhuisde rond 1781 met zijn vrouw en zijn twee kinderen vanuit Ouderkerk aan de IJssel naar Uitgeest (Kennemerland). Voor de uitoefening van zijn bedrijf kocht hij in 1797 voor 1950,– guldens de houtzaagmolen ‘de Hoop’ aan de Hennepklopperslaan, die aan de oostkant van de Binnenmeer lag. Bovendien kocht hij een waterplas, omdat de boomstammen eerst enige jaren moesten inwateren alvorens verwerkt te kunnen worden. Aan het Hoorne kocht hij twee huizen, waarvan één met een grote loods erachter. Hij woonde met zijn gezin aan het Hoorne nr. 77 (het huisnummer is later gewijzigd in nummer 6 of 8). In Uitgeest werden nog zeven kinderen geboren. Tijdens een brand in 1911 werd de molen verwoest.
Voorafgaand aan zijn burgemeesterschap vervulde Jan van Lith in de Nederlands Hervormde kerk afwisselend de functies van kerkmeester, ouderling en diaken. In 1794 begon zijn loopbaan in het plaatselijk bestuur met het ambt van Eerste Waardschap, dat vergelijkbaar is met burgemeestersambt. Van 1799 tot 1817 stond hij onder vier verschillende titels aan het hoofd van de gemeente, in de Bataafs-Franse tijd (1799-1811) was hij president van de municipaliteit, in 1811 werd hij maire en in 1813 veranderde zijn titel in schout.
Jan van Lith maakte een woelige bestuursperiode mee: het einde van de Republiek, de inlijving bij Frankrijk en na de terugkeer van de zoon van Willem V de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden. Ondanks alle politieke veranderingen bekleedde hij nog steeds hetzelfde ambt. Onder het Franse bestuur kregen de burgemeesters de opdracht gegevens te verzamelen over onder meer de bevolkingssamenstelling, de oogsten en de veestapel, en deze te rapporteren aan de onderprefect van het arrondissementsbestuur te Alkmaar. In tegenstelling tot de meeste van zijn ambtgenoten rapporteerde Jan van Lith in het Nederlands. Voor de verkiezingen van de municipale raad (gemeenteraad) maakte hij in 1811 een lijst van alle mannen van 21 jaar en ouder, waaruit afgeleid kan worden dat Uitgeest een agrarisch dorp was. Het merendeel van deze mannen was boer, tuinder, bloemkweker of werkman. De rijkste inwoners behoorden zonder uitzondering tot de groep van bloemkwekers en landbouwers. Hoewel Jan van Lith niet tot deze rijkste groep behoorde, kon hij zeker welvarend genoemd worden. Op de ranglijst van honderd hoogste belastingbetalers in Uitgeest stond hij op de 50-ste plaats.
Volgens de opgave van 1812 van onroerende goederen in Uitgeest waren er in het dorp onder meer 14 molens, 9 watermolens, 2 oliemolens, 1 korenmolen, 1 houtzaagmolen en 1 gruttersmolen. De laatste werd als enige door een paard aangedreven. Totaal waren er 206 huizen, waarvan 152 in Uitgeest en 27 in Marken-Binnen, dat tot Uitgeest behoorde. De school onder leiding van de 26-jarige ‘schoolhouder’ Floris Swart had honderd leerlingen die over drie klassen verdeeld waren. Marken-Binnen had een eigen schoolmeester, Jacobus Elderbeek, die aan vijftien kinderen les gaf. Het schoolgeld bedroeg voor de eerste klas een halve stuiver en voor tweede en derde klas respectievelijk één en twee stuivers. Jan van Lith meldde in 1815 aan de onderprefect dat Uitgeest 1057 inwoners telde, waarvan 110 ondersteund werden door de armenzorg.
Van Lith was 67 jaar toen hij in 1817 met zijn burgemeesterschap stopte. In 1838 werden twee van zijn zoons tot burgemeester benoemd, Anthonie in Uitgeest en Jan (1789-1862) in Bennebroek. Hij zou dat echter niet meer meemaken. In 1831 overleed hij te Uitgeest, 80 jaar oud. Tot zijn nalatenschap behoorden vijf huizen, de molen ‘de Hoop’ en enkele stukken land. Een van de huizen stond naast het weeshuis van de Nederlands Hervormde kerk.
Anthonie van Lith (1782-1850), eerste zoon van voorgaande Jan van Lith, was burgemeester van Uitgeest van 1838 tot 1850. Na het ontslag van Gerrit Muntjewerff werd Anthonie van Lith, zowel in de functie van burgemeester als gemeentesecretaris, tot zijn opvolger benoemd. Anthonie was een zoon van burgemeester Jan van Lith (1750-1831) en Cornelia Jongebreur en werd geboren op 7 april 1782 in Uitgeest. Zijn jongere broer Jan van Lith (1789-1862) was in hetzelfde jaar tot burgemeester van Bennebroek benoemd, waar deze broer tevens timmerman was. Anthonie woonde aan het Hoorne naast het huis dat zijn vader bewoond had. In het dagelijks leven was hij houtfabrikant en exploiteerde hij de houtzaagmolen de Hoop. De loods achter het huis aan het Hoorne werd gebruikt voor de vervaardiging van houtprodukten, waaronder onderdelen voor molens. In 1803 huwde hij in Krommenie met Jacoba Sluijk. Van de zes kinderen die zij kregen, stierven er twee tijdens zijn leven: zijn dochter Barbara stierf in 1820 toen zij 11 jaar was en in 1840 stierf zijn zoon Jan op 25 jarige leeftijd. Zijn jongste zoon Adrianus zou hem als burgemeester opvolgen. Ook zijn kleinzoon Anthonie van Nienes zou later burgemeester van Uitgeest worden. Deze werd geboren uit het huwelijk van Alida van Lith (1806-1871) en Jan van Nienes, een grutter uit Barsingerhorn.
Uit de jaarlijkse verslagen van Anthonie van Lith aan de gouverneur blijkt dat Uitgeest tijdens zijn burgemeesterschap redelijk welvarend was. Met de voornaamste bronnen van inkomsten, de landbouw, de bloemkwekerijen en de tuinbouw ging het goed. De opbrengst van de veeteelt was redelijk, ondanks de longziekte waarmee de boeren jarenlang te kampen hadden. Over de toestand van de fabrieken schreef Van Lith dat deze ‘van jaar tot jaar treuriger werd’, wat volgens hem veroorzaakt werd door ‘de menigvuldige mededinging’. Uitgeest telde gemiddeld zo’n 85 huiszittende armen: mensen die door de kerk ondersteuning kregen in de vorm van bedeling.
In de beginjaren van zijn ambtsperiode berichtte Van Lith uitvoerig dat de wegen rondom Uitgeest in het voor- en najaar door de regen onbegaanbaar waren voor rijtuigen. In zijn jaarverslag over 1841 schreef hij de gouverneur dat het wenselijk was, dat het provinciaal bestuur de herhaalde klachten nu eens zou verhoren. Bij dit onderwerp staat in het jaarverslag met potlood een aantekening van de gouverneur, waarin hij opmerkte dat de burgemeesters in de eerste plaats zelf de handen uit de mouwen moesten steken en dat, indien zij hulp nodig hadden, ‘die tot een bepaalde mate en grootte konden vragen‘. Van Lith maakte elk jaar een opmerking over de slechte weg naar Limmen. Maar in januari 1850 meldde hij dat, als de rijksconcessie werd afgegeven, er een aanvang gemaakt kon worden met de verbetering van de weg. Op 15 november 1850 overleed Anthonie van Lith. De aanleg van de nieuwe straatweg van Uitgeest naar Limmen had hij nog net meegemaakt. Zijn waarnemer J. Brasser schreef in januari aan de gouverneur dat de bereikbaarheid of zoals hij dat zelf noemde ‘de communicatie’ van Uitgeest door de nieuwe weg zeer verbeterd was.
Adrianus van Lith (1817-1882) burgemeester van Uitgeest van 1851 tot 1882; burgemeester van Akersloot van 1852- 1882. Na de dood van zijn vader werd Adrianus van Lith, gehuwd met Barbara Maria van Lith, en toen 34 jaar, in januari 1851 benoemd tot burgemeester en secretaris van Uitgeest. Hij was de jongste zoon van Anthonie van Lith en Jacoba Sluijk en werd geboren op 20 november 1817 te Uitgeest. Evenals zijn vader was hij houtfabrikant. Samen met zijn neef (en zwager) Jan van Lith, die timmerman was in Leiden, richtte hij een vennootschap op. In 1846 trouwde Adrianus in Bennebroek met zijn nichtje Barbara van Lith, die de dochter was van Maria Catherina van Alkemade en de Bennebroekse burgemeester en timmerman Jan van Lith. Van de acht kinderen die zij kregen, stierven er twee op jonge leeftijd. Vanaf 1852 was hij tevens burgemeester van Akersloot.
Tijdens zijn ambtstijd werden de salarissen van de burgemeester en de secretaris enkele keren verhoogd. Tot 1868 kreeg hij per jaar en per ambt 300,– en in 1879 uiteindelijk 400,–. Desondanks vormden zijn werkzaamheden als houtfabrikant zijn belangrijkste inkomstenbron. Tijdens het burgemeesterschap van Adrianus deed zich een belangrijke ontwikkeling voor. In 1867 kwamen de spoorlijnen Haarlem-Uitgeest en Alkmaar- Uitgeest gereed, die de mobiliteit van de inwoners aanzienlijk verhoogde. Twee jaar later werd de spoorlijn Uitgeest-Zaandam in gebruik genomen. Naast het spoor kon men ook gebruik maken van de ‘schuitendiensten’ naar Amsterdam, Haarlem en Alkmaar. De wegen rondom Uitgeest veranderden ’s winters nog steeds in modderpoelen en waren vaak onberijdbaar voor de koetsen en paardewagens.
In 1873 werd aan de Hogeweg nummer 8 voor 2000,– een grotere school gebouwd, die bestond uit zes lokalen en een gymnastieklokaal. Voor de school die tot 1971 in gebruik is geweest, legde burgemeester Adrianus van Lith de eerste steen. De vorige school aan het Bonkenburg werd als openbare bewaarschool ingericht en bleef dit tot 1930. Tegenwoordig is in het gebouw de muziekschool gehuisvest. Bij zijn dood liet Adrianus van Lith een nalatenschap achter ter waarde van 70.000,–. Hij bezat aan het Hoorne twee huizen (nrs 6 en 8) en een loods, met een waarde van 4350– en een tuin ter waarde van 2600,– Toen hij overleed op 8 januari 1882 in Uitgeest, was hij 64 jaar. Na zijn overlijden werd de molen ‘De Hoop’ verkocht aan Cornelis Roos.
Anthonie van Lith (1848-1934) was burgemeester van Uitgeest van 1901 tot 1925.
Burgemeester Anthonie van Lith.Uitgeest, 1910. Beschermheer fanfarecorps “Onderlinge Oefening”.
De Commissaris der Koningin gaf in zijn voordracht voor een nieuwe burgemeester de voorkeur aan de 53-jarige wethouder Anthonie van Lith en schreef in zijn voordracht aan de Minister van Binnenlandse Zaken: ‘Hij (Anthonie van Lith) schijnt een eenvoudig, rechtschapen man, behoort tot een burgemeestersfamilie in Uitgeest en is algemeen geacht en gezien. De predikant, de dokter en het hoofd der school en andere autoriteiten en 7/8 deel van de Uitgeestenaren zouden zijn benoeming toejuichen’. Voorts schreef hij dat in Uitgeest een boerenpartij en een zogenoemde burgerpartij bestond. Een andere kandidaat voor het burgemeesterschap, Jan van Nienes, zoon van de oud-burgemeester Anthonie van Nienes, was penningmeester van diverse polderbesturen in Uitgeest en behoorde tot de boerenpartij. De benoeming van Jan van Nienes zou deze boerenpartij te veel invloed geven. De aanbeveling van Anthonie van Lith door de Commissaris werd door de Minister overgenomen en hij werd bij Koninklijk Besluit tot burgemeester benoemd. Anthonie van Lith die op 15 oktober 1848 werd geboren, was de zoon van burgemeester Adrianus van Lith en Barbara van Lith. Hij trouwde in 1875 met zijn nichtje Maria Catharina van der Laan. Haar moeder was, evenals zijn moeder, een dochter van de burgemeester van Bennebroek Jan van Lith. Zij kregen twee zoons en een zwakzinnige dochter. Evenals zijn voorouders woonde Van Lith aan het Hoorne nr. 6-8.
Van Lith maakte in zijn eerste gemeentelijke jaarverslag melding van nieuwe fabrieken: de kaasfabriek van Blokker, de kaasstremselfabriek van Visser, de Hollandse melksuikerfabriek (opgericht in 1897) en twee vogelkooienfabrieken, één van K. Zonjee en één van W. van der Eng en W. Rozenmeijer. Aan de Langebuurt werd in 1912 een rooms-katholieke school gebouwd. Twee jaar later werd de openbare lagere school geheel verbouwd. In 1916 besloot de gemeente haar medewerking te verlenen aan de oprichting van de waterleidingmaatschappij ‘Midden Noord-Holland’, waarvan het hoofdkantoor in Purmerend werd gevestigd. In datzelfde jaar schakelde de koekfabriek van A.L. Starreveld over van stoom op elektriciteit. De gemeente had een raadhuis nodig en kocht in december 1917 voor 8000,– de villa van de familie Brasser aan de Middelweg. Na de verbouwing kwam ook een burgemeesterskamer beschikbaar, maar Van Lith maakte hier geen gebruik van. Net als zijn voorgangers ontving hij zijn dorpsgenoten in zijn woonhuis. Door een subsidie van de gemeente kon de kruisvereniging ‘het Witte Kruis’ voor het eerst een wijkverpleegkundige aanstellen. Het gemeentebestuur gaf de woningbouwvereniging ‘Goed wonen’ een subsidie voor de bouw van 25 woningen en besloot tot de aanleg van een elektriciteitsnet in de gemeente. Ook in 1920 kreeg de woningbouwvereniging steun van de gemeente.
Naast burgemeester was Anthonie van Lith voorzitter van de kruisvereniging ‘het Witte Kruis’, erevoorzitter van de toneelvereniging ‘Vondel’ en directeur van de Boerenleenbank. In 1923 verkocht hij het huis aan het Hoorne samen met zijn bedrijf aan de timmerman Hermanus Rookhuizen. Het huis was al van voor 1832 familiebezit. Met zijn vrouw en dochter verhuisde hij naar een woning op de Middelweg, ten noorden van het postkantoor.
Van Lith was al 77 jaar oud, toen hij in 1925 ontslag nam als burgemeester. Vijf jaar later overleed zijn vrouw. In oktober 1931 verliet hij Uitgeest en ging hij met zijn zwakzinnige dochter Sientje bij zijn oudste zoon in Castricum wonen. Deze zoon, Adriaan Herman, was bloemenkweker. Zijn andere zoon Pieter Adriaan was werkzaam als scheikundige in Nederlands Indië. In 1932 stierf zijn dochter. Twee jaar later stierf Anthonie van Lith, 85 jaar oud, in Castricum. Hij werd op het openbare kerkhof van Uitgeest in het familiegraf begraven.
Zo kwam er een einde aan de meer dan honderd jaar bestaande familieregering van Van Lith, die in 1817 alleen onderbroken werd door de benoeming van Gerrit Muntjewerff.
Jan van Lith (Uitgeest 1789- Bennebroek 1862, zoon van burgemeester Jan van Lith (1750-1831), getrouwd met Cornelia Jongebreur) was burgemeester van Bennebroek van 1838-1853. Deze Jan van Lith jr. (broer van o.a. Janetta Margarethe, Barbara Maria en Maria Catharina van Lith) was getrouwd met Maria Catharina van Alkemade. Zij waren mijn betovergrootouders.
In het boekje De tijden veranderen: burgemeesters van Heemstede en Bennebroek 1811-1997 (2003), schrijft Annabella Middens-Van Borsele over Jan van Lith:
Als opvolger van burgemeester Gerlings in Bennebroek benoemde koning Willem I Jan van Lith. Eind december 1811 stond Jan van Lith, hij was 22 jaar, als jongste kandidaat op de lijst voor een post van ‘maire’, adjunct-maire en municipale raad (gemeenteraadslid). De helft van de 24 kandidaten was tussen de 40 en 60 jaar. Hij huwde de dochter van Jan van Alkemade, die schout en schepen was geweest, en vestigde zich in dat jaar in Bennebroek. Pas in 1837 werd hij raadslid en wethouder van Bennebroek. Bij Koninklijk Besluit van 13 januari 1838 werd hij tot burgemeester benoemd.
Jan trouwde met Maria Catharina van Alkemade, die in 1790 in Bennebroek geboren was. Hij was een welgestelde burger. Hij behoorde tot de hoogst aangeslagenen op de lijst van belastingbetalers in Bennebroek. Hij bezat in 1851 naast de hofstede Bosch en Berg, nog vier huizen aan de Bennebroekerlaan en acht huizen, waarvan één met een timmerwinkel aan de Reek, toen Roohellerzandvaart geheten. Daarnaast bezat hij nog weilanden, een huis met timmerwinkel in Haarlem en de herberg de Groenewoud te Haarlem. Zelf woonde hij met zijn gezin op de Reek. Totaal bezaten hij en zijn vrouw ruim ƒ 62.000.
In 1853 hadden de gewijzigde regels voor plattelandsbesturen tot gevolg dat Jan van Lith eervol ontslagen werd als burgemeester/gemeentesecretaris. Gemeenten met een laag aantal inwoners mochten geen eigen burgemeester meer hebben. Bennebroek telde 465 inwoners en dat was te weinig. Het bestuur van de gemeente droeg koning Willem III op aan de burgemeester van Heemstede. Jan van Lith schreef aan de gouverneur in Noord-Holland zeer summiere jaarverslagen. De gouverneur schreef aan Jan van Lith dat het hem leed deed dat hij niet langer zijn ambt mocht uitoefenen, aangezien hij over zijn optreden ‘zich nimmer te beklagen had’.
Naast burgemeester was hij van 1829 tot 1861 kerkvoogd van de Nederlands Hervormde kerk te Bennebroek. Na zijn burgemeesterschap werd hij in 1856 bestuurslid van de Bennebroekerpolder. Deze functie vervulde hij tot aan zijn dood in 1862. Hij, zijn vrouw en een aantal dochters werden begraven in een graf op het kerkhof van de Nederlands Hervormde kerk te Bennebroek. Helaas is dat geruimd.
Hieronder volgen nu enkele namen van voorouders uit de familie van Alkemade die door het huwelijk van mijn overgrootouders zijn gekoppeld aan de familie Van Lith. Vet gemaakt zijn voornamen naar wie mijn grootvader (Johan Carel Willem Amse), mijn oud-tante (Barbara Maria Amse), mijn moeder (Maria Catharina Jeanette Amse) en mijn oom (Johan Carel Amse) zijn vernoemd.
Huwelijksadvertentie van overgrootouders Willem Amse en Maria Catharina van Alkemade Munk
Maria Catharina van Alkemade Munk(Heemstede 8 april 1851 – Heemstede 15 juli 1881), was de dochter van Janetta Margaretha van Lith en Johan Carel Munk, vrouw van kamerbehanger en zadelmaker Willem Amse (*Heemstede 25-12-1851, met de noorderzon vertrokken 29-03-1882 en overleden te Zwolle 1900 als echtgenoot van Johanna Elisabeth Giebkes), moeder van Barbara Maria Amse, Johan Carel Willem Amse (*Heemstede 8 juli 1877) en Willem Frederik Amse (overl.16-04-1880), overgrootmoeder van Carla en betovergrootmoeder van Juliet en zuster van o.a. Jan Johan Carel Munk en Gerrit Munk. Laatste Gerrit Munk was een nakomeling van Gerrit Munk (1764-1829), eigenaar van Gliphoeve van 1820-1822, meester-timmerman en plaatsvervangend vrederechter in Heemstede (soort kantonrechter).
van onze (bet)overgrootmoeder Maria Catharina van Alkemade Munk (1851-1881), dus de oom van mijn grootvader Johan Carel Willem Amse. Het graf van Gerrit op de Algemene Begraafplaats te Heemstede is een van de oudste graven van deze begraafplaats. Hij was enige tijd in bezit van de buitenplaats, voormalige blekerij Bleeklust, later genaamd Gliphoeve.
Hier komt de vader (Willem) van mijn grootvader (Johan Carel Willem) Amse in beeld.
Op de website van Hans Krol is te lezen dat J.W.G. van Doorn uitzocht hoe het zat met de twee buitenverblijfjes onder één dak, ‘Welgelegen’ en ‘Weg- en Landzicht’, die eens in het bezit waren van betovergrootvader W.F. Amse:
‘Het zijn twee aparte percelen, compleet gescheiden zoals ook aan het pleisterwerk duidelijk te zien is. In 1698 bouwde de uit Leidschendam afkomstige timmerman Huibert van Meurs op de hoek van de Herenweg en het Koediefsvaartje, op erfpachtgrond van het Elizabeths of Grote gasthuis te Haarlem zijn woonhuis en timmermanswerkplaats. (…). In 1850 werden Welgelegen en Weg- en Landzicht “met derzelver herenhuizingen, tuinen en beplantingen nevens de hofstede Kennemeroord aan de Heren- of Straatweg op de hoek van de Koediefslaan, met de koepel in deze laan, behorende tot Weg- en Landzicht”, verkocht aan de zadelmaker/kamerbehanger Willem Frederik Amse[*15/01/1823 – 25/06/1852], die hier, zoals in latere akten wordt beschreven “na enige vertimmeringen en veranderingen” zijn zadelmakerswinkel begon.’ (…)
Na het overlijden van Willem Amse sr. te Meppel (de vader van Willem Frederik Amse) hebben de erven in 1859 Welgelegen, met erf en tuin, en de oorspronkelijk bij Weg- en Landzicht behorende koepel verkocht aan Cornelis van Lennep, burgemeester van Heemstede. Weg- en Landzicht, met bijbehorende zadelmakerswinkel, schuur en bleekveld was bij legaat toegewezen aan de inmiddels negen jaar oude Willem Amse jr., de zoon van Willem Frederik Amse (overl. 25 juni 1852) en Barbara Maria de Man (overl. 3 januari 1852), die eenmaal meerderjarig (25-12-1874) de Zadelmakers-, Kamerbehangers- (en Bloemschiders)-Affaire te Heemstede van zijn vader overnam.
Complex Land- en Veldzicht / Welgelegen, met annexen koepel en winkel, 2020. V.l.n.r. aan Koediefslaan tuinkoepel (wit); winkel; Weg- en Landzicht; Welgelegen (witte huis aan Herenweg); tuinmuur en tuin achter dit hele complexKoediefslaan met v.l.n.r koepel, winkel en Huis Weg- en Landzicht, met daarachter gelegen tuin, 2020.Huis Welgelegen (het witte huis) aan Herenweg 142 en rechts deel van de tuinmuur en toegangspoort, 2020.Weg- en Landzicht. Koediefslaan 117 / hoek Herenweg Heemstede, 2020.
Willem jr. trouwde in 1875 met Maria Catharina Van Alkemade Munk, kreeg een dochter en een zoon, mijn grootvader Johan Carel Willem (*1877) en werd vroeg (15 juli 1881) weduwnaar. Toen Willem meerderjarig was (25-12-1874) heeft hij de Kamerbehangers- en Zadekmakersaffaire ‘de Erve W.F. Amse’ van zijn vader voortgezet, maar na vijf jaar is dat op een mislukking uitgelopenen, zodat deze per 1 sept. 1879 werd beëindigd (zie aankondiging notaris Dolleman) en overgenomen door Johannes Bartholomeus van Gaart (1824-1893) die volgens onderstaand krantenartikel vanaf 1848 als zadelmakersknecht in dienst kwam (niet zoals in onderstaand krantenartikel staat de zaak heeft overgenomen van Amsing [= Amse], dat gebeurde pas in 1879) en vervolgens als meesterknecht / bedrijfsleider aan het bedrijf verbonden werd.
Artikeltje over het familiebedrijf J.B. van Gaart te Heemstede. De Heemstede 20-11-1996. J.B. van Gaart is in 1848 begonnen als zadelmakersknecht in de Kamerbehangers- en Zadelmakersaffaire bij W.F. AmseAankondiging van beëindiging van de Kamerbehangers- en Zadelmakersaffaire Firma ‘de Erve W.F. Amse’. Ontbonden 1 september 1879. Nieuwe eigenaar J.B. van Gaart
Mijn grootvader (* 8-07-1877) en zijn zusje Barbara kwamen als wezen (moeder overleden en vader in 1882 vertrokken naar Amsterdam, nooit meer teruggekeerd en in 1900 te Zwolle overleden) op 15 november 1883 onder voogdij te staan van hun oom Jan J. C. Munk. Van 12 dec. 1881 tot 15 nov. 1883 werden Johan en zusje Barbara in huis opgenomen bij de fam. Cornelis Westbroek in Utrecht. Deze familie woonde op Maliebaan 74.
Na die Utrechtse periode woonden zij bij Oom Jan op de Koninginneweg in Haarlem.
Tenslotte nog de situatie van de huizen ‘Welgelegen’ en ‘Weg- en Landzicht’ op de kadasterkaart uit ca. 1818. Ruim 30 jaar later kocht Willem Frederik Amse dit complex.
Kadasterkaart Heemstede detail, ca. 1818. Hoek Herenweg / Koediefslaan. Noorden boven. Ten zuiden van het complex ‘Welgelegen’ en ‘Weg- en Landzicht ligt de buitenplaats Kennemer Oord. De volgende nummers betreffen eigendom van Hermanus Rahusen uit Amsterdam (ook eigenaar van Kennemer Oord). 195 Tuin; 196 Huis ‘Welgelegen’, erf, koepel; 197 Koetshuis; 198 Boomgaard. De koepel staat bij de ‘f’ van Koedief. West daarvan is na 1818 ‘Weg- en Landzicht’ gebouwd.
(214) “Bijna een jaar geleden vierde de grootste en groenste begraafplaats van Nederland samen met velen van u haar 125-jarig bestaan. Tijdens de feestelijke bijeenkomst in de aula hoorde u toen over de plannen voor een borstbeeld van Leonard Springer, de ontwerper van de begraafplaats.
Borstbeeld Leonard Springer onthuld 30 september 2020 op ‘De Nieuwe Ooster’
Landschapsarchitect L.A. Springer (1855-1940) heeft het blijvend eerbetoon gekregen dat hem toekomt. De landschapsarchitect liet zijn sporen na in Amsterdam Oost en in de rest van het land, maar van hem was nog nergens een monument. Daar is nu verandering in gekomen.
Op het voorplein van begraafplaats De Nieuwe Ooster staat sinds woensdag 30 september een bronzen borstbeeld van Springer. De onthulling vond helaas, vanwege corona, in zeer kleine kring plaats. Het beeld werd gemaakt door beeldend kunstenaar Harriët Jellema. Door haar vaardige hand vorm gegeven kijkt Springer voor altijd uit over de entree van zijn meesterwerk, in de richting van de twee andere Springer parken in Oost. De bomenman van de begraafplaats, Johan Mullenders, nam het initiatief om het beeld tot stand te laten komen. De bestuurscommissie Oost nam de financiering van het beeld voor haar rekening. Stichting Arboretum De Nieuwe Ooster zorgde voor de sokkel.
Borstbeeld Leonard Anthony Springer geflankeerd door Harriët Jellema en Johan Mullenders
Springer volgde zijn opleiding deels in park Frankendael, ontwierp het Amsterdamse Oosterpark in 1891 en zijn meesterstuk, de Nieuwe Oosterbegraafplaats, in 1892. De Nieuwe Ooster is inmiddels een Rijksmonument. De begraafplaats, als landschappelijk wandelpark ontworpen, is een van de weinige plekken in Nederland waar de oorspronkelijke stijl van Springer herkenbaar is. Kenmerkend zijn de slingerende paden en doorzichten. Ook elders in het land ontwierp Springer prachtige parken in Engelse landschapsstijl, zoals een deel van de tuin van Paleis Soestdijk en Thijsse’s Hof in Bloemendaal.
We hopen dat u een kijkje neemt bij het beeld en ons laat weten wat u ervan vindt, als u weer eens op De Nieuwe Ooster bent.”
(213). Brakestein is een kleine buitenplaats, gelegen tussen Oudeschild en Den Burgh. In 1683 werd Gerrit Barmentlo, commies ter recherche van de Admiraliteit, de nieuwe eigenaar. Brakestein wordt dan omschreven als een ‘huijs staende bij de pedt [put] onder hoogebergh, sijnde twee woningen genaempt Braecken Stee met een beplanten Boomgaert Tuijn ende Vijver met omtrent xvi roeden landt’ [225 m2]. In 1703 laat Gerrit het huis na aan zijn dochter Zara, die omstreeks 1699 getrouwd was met Adriaan Jansz Braeck (1660-1706). Na het overlijden van haar echtgenoot Adriaan, hertrouwt Zara in 1711 met Jacob van Muiden en vertrekt zij met haar zoons Gerrit en Jan Adriaansz naar IJsselstein. In een boedelbeschrijving (1711) valt te lezen dat het huis bestaat uit een voorhuis, klein voorhuis, grote zaal, voorkamer, achterkamer, keuken en eetzaaltje. In de papieren van de boedelscheiding [regionaal Archief Alkmaar] worden de aanwezige roerende en onroerende goederen opgesomd. Opvallend zijn twee kaarten, een van Het Loo en een van het park van Angiers [Angers? Anguien of Edingen?]. Het meest waarschijnlijke is dat het hier gaat om twee prenten van Romeyn de Hooghe, hieronder afgebeeld. Ter nadere informatie: Anguien is een middeleeuws kasteel in de provincie Henegouwen. Het park is ten dele nog herkenbaar en te bezoeken. Zie ook: https://nl.wikipedia.org/wiki/Park_van_Edingen
Romeyn de Hooghe ca. 1695, ’t Konings Loo. Ook is de centrale prent apart uitgegeven zonder randprentenNaar Romeyn de Hoogte. ’t Vermaarde Park van Anguien. Ca..1685Romeyn de Hoogte. Park van Anguien. Ca. 1680
2020-Projecten Oldenburgers Binnenstad en Buitenleven
(212) Het jaar 2020 zal lang in ons geheugen staan gebrand. O ja, corona, maar over een aantal jaren weten we vast niet meer precies hoe we die vreemde situatie het hoofd boden. Ons bureau heeft in deze onzekere tijd weerstand geboden door gewoon door te werken aan de opdrachten die we al hadden ontvangen en nieuwe kansen te zien en op te pakken. Hierbij een kort overzicht van ons werk in 2020 tot 1 oktober. Aan het eind van het jaar komen we met een aanvulling.
Wieringerwaard, voor-onderzoek en offerte voor 17de eeuws tuinontwerp bij Polderhuis (stolpboerderij). Wordt vervolgd.
Polder Wieringerwaard met polderhuis, 1609. Huis in hoek van Vak B. Coll. Zijpemuseum
Hilversum Villa Kruisheide (rijksmonument). Onderzoek en redengevende omschrijving tuin Villa Kruisheide. 5 p. Gem. Hilversum. Aanvaard.
Zicht op de bibliotheek van het Landhuis Kruisheide Hilversum, gezien vanaf onderstaand tuinornament. Foto Carla OldenburgerOrigineel tuinornament (bankje in halfronde cirkelvorm als Eye-catcher vanuit de bibliotheek). Foto Carla Oldenburger
Amsterdam Vondelpark. Cultuur- en bouwhistorisch onderzoek Het Groot Melkhuis / Vondelpark Amsterdam. 34 p. Ingeleverd. Opdr. gever Rod’or Advies.
De boerderij in het Vondelpark bij winter gezien. Foto uit ca. 1880. Stadsarchief, Amsterdam. Het boerengehucht (vgl. Le hameau de la Reine in Versailles) met v.l.n.r. hooiberg, de boerderij naar ontwerp van Louis P. Zocher, met aanbouw (i.e. later het Groot Melkhuis), het bakhuisje met daarvoor het melkbussenbootje. Heel vaag rechts is ook nog het dak van het ontspanningslokaal van Jan Springer te zien
Artikel JO: ‘Der Garten als Spiegel der Welt’. 12 p. Duits tijdschrift. In druk.
Artikel CO: ‘Over het Damplantsoen: ontwerper en karakteristieke kenmerken’. 13 p. Ingeleverd. Cascade Bulletin 2020-2.
Boompje planten op de Keizersgracht. Foto Wim Ruigrok
Losse adviseringen, uitgewerkt in ‘Berichten’ op website in de vorm van weblogs. 1) Kaart van de Hofstede Adrichem. Uitgewerkt in weblog: ‘Huis Adrichem, is dit een ontwerp van J.G. Michael?’; 2) Welke Zocher ligt begraven op Kerkhof NH Kerk te Bloemendaal? Uitgewerkt in weblog: ‘Zocher-grafsteen op het kerkhof in Bloemendaal’; 3) Tuinontwerpen in de Collectie Six? Uitgewerkt in weblog: ‘Ontwerp rond Huis Mereveld van Johannes Montsche (1734-1799)?’
Detoil Kaart Watergraafsmeer, 1725. Mereveld is hier aangegeven met het perceel van Jan Lups. Tegenover (boven) de bezittingen van Jan Lups, aan de overzijde van de Grote Tocht Sloot ligt de buitenplaats Merenburg (niet te verwarren met Merenveld van Lups). Noorden beneden
4) N.a.v. een toegezonden notaris-advertentie omtrent Zocher en de buitenplaats Rosorum. Uitgewerkt in weblog: ‘Nieuwe Zocher (J.D. en L.P.) gedetecteerd’. 5a) Vraag over de aanwezigheid van een historisch doolhof-patroon op Texel. Uitgewerkt in weblog ‘Het Bosch van Engelsteen op het eiland Texel’; en 5b) ‘Het Bosch van Engelsteen of ’t Bossie heden ten dage’ (2).
Verder de weblogs lezen? Ga op deze website naar Zoeken en vul zoekterm uit de weblogtitel in.
(211) Als reactie op het vorige bericht kreeg ik enkele foto’s opgestuurd om een beeld te geven hoe ’t Bossie er nu uitziet. Het beeld uit de 18de eeuw is nog goed herkenbaar. Vergelijk maar eens met de kaarten die ik afbeeldde in het vorige bericht.
Dit is de scheidingslaan of entree-laan. Het bergje ligt achter ons en in de verte is het entree-hek te zien. Mooie rij beuken (?) links van het pad.Dit is een van de twee lanen van het Andreaskruis, die sinds het eerste kwart van de negentiende eeuw uitzicht biedt van het bergje richting de buitenplaats Brakestein. In de late achttiende eeuw werd dit doorzicht echter (te zien op de 18de eeuwse kaart in het vorige Bericht) onderbroken door een kabinetje. Uiterst rechts dezelfde rij beuken als op de eerste foto.Dit is een van de slingerlanen die later in de plaats zijn gekomen van een van de rechte lanen rondom het bos.
(210) Vandaag kregen we via Bureau Noordpeil een vraag binnen of het patroon van het Bosch van Engelsteen nog zichtbaar is op de Hoogtekaart van Nederland. Dit bos staat tegenwoordig bekend onder de naam Het Doolhof op de Hoge Berg bij Oude Schild (Texel) of ’t Bossie. De oude kaart van dit doolhof (getekend na 1794) en een gecombineerde kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland / AHN en genoemde oude kaart werden meegestuurd.
Ik kan me voorstellen dat de beheerder van dit Bossie wil weten of het slingerpad en het diagonale kruis binnen de rechte omgevende lanen nog waarneembaar zijn op de AHN-kaart. Daarom zijn hieronder eerst de kaarten waar het hierom gaat afgebeeld: 1) de kaart van het doolhof uit het eind van de 18de eeuw; 2) de AHN-kaart van de huidige situatie met daarin gemonteerd de kaart van het doolhof uit de 18de eeuw; en tenslotte de AHN-kaart zonder montage van de oude kaart.
Kaart van het ‘Bosch genaamd Engelsteen op het eiland Texel behorende aan mijnheer G.W. Reinbach’. Ongesigneerd, ongedateerd (na 1794). Aanleg van vóór 1784. Part. Coll. Het bos is gelegen tegen de zuidhelling van de Hoge Berg, met uitzichten over het hele eiland en tot aan de haven van Oudeschild. Ten oosten van het bos ligt de zandkuil. Het bos of doolhof bestaat uit twee delen, gescheiden door een scheidingslaan, een westelijk deel met een spiraalvormig doolhof of labyrint en een oostelijk deel met wandeldreven die elkaar diagonaalsgewijs kruisen in de vorm van een Andreaskruis. Aan de noordzijde van de scheidingslaan stond waarschijnlijk een naald of obelisk op een ‘bergje’. Vanaf het bergje had men zicht door de laan Rondom het bos lopen rechte brede wandellanen waarvan die aan de noordzijde van het doolhof doodloopt. De twee diagonale lanen eindigen aan de noordzijde in kabinetten waarin waarschijnlijk beelden stonden, die de wandelaar naar het einde van de lanen moesten lokken. Hoge beukenhagen schermden de lanen af van de omringende hakhoutbossen.AHN-kaart huidige situatie, gecombineerd met eind-18de eeuwse kaart. Montage Bureau Noordpeil Landschap & Erfgoed. AHN-kaart huidige situatie zonder combinatie met eind-18de eeuwse kaart. De slingerpaden aan de noord-en zuidrand van het voormalige doolhof bestonden niet in de 18de eeuw. De scheidingslaan, één diagonale laan van het Andreaskruis (nb. niet doorgetrokken tot het bergje) en de zuidelijke rechte laan ten zuiden van het Andreaskruis bestonden wel al aan het eind van de 18de eeuw. Zijn langs deze lanen nog bomen uit die tijd te onderscheiden? Beuken en eiken?
Deze drie kaarten bijeengeplaatst voor een korte kartografische analyse, kunnen de start vormen voor een tuinarchitectonisch vervolg-onderzoek en de basis voor een herbezinning t.a.v. beheer en behoud van dit bos. De vraag die direct n.a.v. deze analyse naar voren komt luidt: Welke lanen en paden gaan we nu handhaven? De rechte wandelwegen uit de 18de eeuw, de slingerpaden uit de 20ste eeuw of beide? En willen we het doolhof met het spiraalvormige padenpatroon en het Andreaskruis met de kabinetten weer terugbrengen? Opvallend is dat er in dit bos aan het eind van de 18de eeuw nog sprake is van rechte lanen en dreven en dat deze waarschijnlijk in de 20ste eeuw juist kronkelpaden zijn geworden. Je zou eerder denken andersom.
Zie verder: Vibeke Roeper. Dolen is het doel. Weblog op website Buitenplaats Brakestein. http://www.brakestein-texel.nl/2020/08/20/dolen-is-het-doel/
Jan Holwerda. Toenmalige tuinen op Texel. Tuingeschiedenis in Nederland II. 2016.
Henk van der Eijk. A late 18th century Sanssouci-Texel connection? Weblog op Website Historical Gardens. https://www.historicalgardensblog.com/2008/03/15/a-late-18th-century- sanssouci-texel-connection/
Vandaag las ik op LinkedIn over een nieuwe aanwinst van Kunsthandel Bijl-Van Urk B.V., namelijk een schilderij van Cornelis Vreedenburgh, gedateerd 1927. Op LinkedIn werd de vraag gesteld: “wat zien we voor soort ‘tuin’ of ‘volkstuin’ op de voorgrond?”
Mijn antwoord was dat het hier een tuin in zogenaamde “Oud-Hollandse” stijl betrof, passend / aansluitend bij het gebouw, voorheen het stadhuis van Amsterdam, gebouwd/ontworpen door Jacob van Campen vanaf 1648 en gereed in 1665.
Cornelis Vreedenburgh. Damplantsoen en Koninklijk Paleis (voormalig stadhuis van Amsterdam), 1927. Kunsthandel Bijl-Van Urk, Alkmaar
We zien op het schilderij op de voorgrond een verdiepte tuin, opgebouwd uit grasvlakken en rechtlijnige bloemenborders. De tuin is verdiept en ontworpen langs een as van symmetrie, die aansluit op de middenas van het paleis. De tuin wordt ontsloten door een trappartijtje, gelegen in het midden van de dwarsas (voor de tram) en ook zijn dergelijke trapjes te vinden in het midden van de lengte-assen rond het middenperk. Op de hoeken van de lange perken en in het centrum van kleine vierkante perken staan taxussen geplant. De lange perken zullen nog met bloemen gevuld moeten worden, net zoals de perken aan beide zijden van de eerste trappartij. Het grote centrale rechthoekige grasvlak ligt binnen een wandelpad van flagstones en wordt daarbuiten afgesloten door (waarschijnlijk) buxusranden. Het beplantingsontwerp is volgens de rubriek Chronologie van het Stadsarchief Amsterdam (Onderwerp De Dam als plaats van herinnering) gemaakt door de gemeentelijke tuinarchitect Ir. J.R. Koning jr. .
De stijl van ontwerpen doet erg denken aan de stijl van Leonard Springer. Hij is in 1925 (toen de werkzaamheden begonnen) 70 jaar, en alhoewel is gebleken dat hij nog lang niet aan stoppen dacht in dat jaar, is de opdracht hem toch niet gegund. In de Springer Collectie Wageningen Library is wel enige summiere documentatie te vinden, namelijk een rijmpje uit het Haarlems Dagblad van T. de Rijmer, een krantenartikel uit De Telegraaf (1930-04-09) en een krantenfoto van het Damplantsoen.
Ik zal eens verder zoeken op naam van J.R. Koning, om er achter te komen bij welke projecten hij nog meer betrokken was in Amsterdam.
Aanleg Damplantsoen, Bouwput 1925, vlak voor de aanleg van het plantsoen.. Coll. Stadsarchief Amsterdam
Op bovenstaande foto zien we de omschutte bouwput van het toekomstige plantsoen, maar eigenlijk was het een ruimte die vrijgekomen was door de afbraak (1912) van het voormalige Commandantshuis ( D’Ailly’s Historische Gids van Amsterdam. Bewerking H. F. Wijnman. 1968) en de sloop van de westzijde van de Warmoesstraat. Er was een plan om hier een hotel te bouwen, maar dat is niet doorgegaan. Het Damplantsoen was bedoeld als tijdelijke tussen-oplossing. Zie https://www.amsterdamsebinnenstad.nl/binnenstad/277/middendam-kromhout.html
12 september 1925. Officiële opening van het Damplantsoen 1925. Zicht over het Damplantsoen van Hotel Krasnapolsky naar Het Paleis. Coll. Stadsarchief AmsterdamHier is goed te zien dat de paden aan de voet van de borders en rondom het centrale grasperk uit flagstones bestaan. NB de tram die hier te zien is, staat ook op het schilderij afgebeeld. Coll. Stadsarchief Amsterdam
Met dank aan Walther Schoonenberg en Hans Krol.
Nader onderzoek leverde een artikel over dit onderwerp op. Zie: Carla Oldenburger. ‘Over het Damplantsoen: ontwerper en karakteristieke kenmerken’. 13 p. Cascade Bulletin 2020 (verschenen 2021), p. 33 t/m 44.
Tuin in Ned.Indië met Waringinboom. Coll. Princessehof Leeuwarden. Foto R. Dessing
Op Facebook kwam ik deze prachtige tuin tegen, die is afgebeeld op een tegeltableau, aanwezig in Museum Het Princessehof te Leeuwarden.
Drs. Karin Gaillard, conservator Keramiek Europa in dat museum, berichtte me het volgende: ‘Het tegeltableau behoort inderdaad tot onze collectie en hangt in de vaste opstelling. Het is gemaakt door Plateelbakkerij De Distel in Amsterdam omstreeks 1910, de naam van de fabriek is rechtsonder op het tableau te zien. De voostelling is een Indische tuin, maar de precieze locatie is niet bekend en ook weten we niet wie de tekening heeft gemaakt. Zou de voorstelling in sepiakleuren getekend zijn naar een foto? In 1977 is het tableau door de Ottema-Kingma Stichting gekocht bij de firma Focke & Meltzer in de Amsterdamse Kalverstraat en in bruikleen gegeven aan het Princessehof.’ Helaas is er niet meer over de afbeelding en over de kunstenaar bekend.
In de tuin zijn enige ronde perken met palmen en bloemen te onderscheiden. In het midden van de tuin, op het tableau helemaal rechts staat een grote Waringin boom (een treurvijg of Ficus Benjamin), een typische parkboom in Indonesia.
Verder zoekend op tegeltableau en Princessehof kwam er nog een tuin boven water. De afbeelding ziet er uit als fantasie-tuin ergens in Europa. . 9 (breed) x 6 (hoog) tegels bevattende.
Met dank aan René Dessing
Hollandse tuin. Coll. Princessehof Leeuwarden. Foto R. Dessing