De inhoud van de EU-regels voor natuurherstel ziet er in het kort als volgt uit:
Vooruitstrevend Nederland heeft de (toegegeven, wel enigszins afgezwakte) wet met gejuich ontvangen -men spreekt in deze kringen van een groene en gezonde toekomst -; Conservatief Nederland noemt de EU-regels voor natuurherstel nog steeds te star, te eenzijdig en te ingrijpend. Hun mening is dat veel gebieden op slot zullen gaan, ten koste van voedselproductie, woningbouw en zelfs verkeersveiligheid.”
De mens zal bewuster met de natuur moeten gaan samenleven. De wet vraagt 30% van de gedegradeerde ecosystemen te herstellen tegen het jaar 2030 (denk aan schonere energiebronnen, schonere uitstoot van fabrieken en auto- en vliegverkeer, schonere uitstoot in de land- en tuinbouw); 10 % van de steden groener te maken (vooral meer bomen, waterberging, stadsparken, gevel en dakvergroening, en minder verhardingen tegen 2050); (zie verder onder foto)
Aeres Hogeschool te Almere. Gevelbeplanting. Uitvoering Van Ginkel Groep
rivieren vrijer te laten stromen (denk aan de wateroverlast in Limburg); bijen- en vlinderpopulaties weer op pijl te brengen (is dat in 2030 gelukt door toename van biodiversiteit); 30% van drooggelegde veengronden weer te herstellen (te verlaten) tegen 2030 (70 % tegen 2050), zodat minder broeikasgassen vrijkomen; en bossen robuuster te maken door bossen te verbinden en te doen herleven, door meer dood hout te laten liggen en te streven naar een verantwoorde mix van jonge en oude bomen, om zo meer koolstof vast te leggen.
Als ons dat gaat lukken, en we beginnen toch allemaal heel langzaam aan van deze wet doordrongen te raken, zal een schone en gezonde toekomst voor de generaties die na ons komen gloren aan de horizon.
Ons bureau ‘Oldenburgers Binnenstad en Buitenleven’ probeert zich al jaren aan deze regels voor natuurherstel en samenleving met de natuur te houden. Een mooi voorbeeld is het project waarmee we nu bezig zijn: Waardestelling van Kasteel Vliek te Ulestraten, waar de ‘Vliekerwaterlossing’ de hoofdrol speelt. (Rapport nog niet verschenen). Zie verder ook Bericht 26 januari 2021: ‘Duurzaamheid voorop, ook bij renovatie van historische tuinen’.
Nu de natuurherstelwet is aangenomen zie ik opeens veel helderder de relatie tussen duurzaamheid, milieu, inheemse beplantingen en groen erfgoed en tussen historie en ecologie (genius of the place). De wet vraagt ons in ieder geval bij elke (ontwerp)beslissing goed na te denken over de gevolgen in het kader van herstel van de natuur. Daarbij zal ook gepaste creativiteit een belangrijker plaats gaan innemen in onze planvorming.
Kaart van eiland Schiermonnikoog. Tekening Lune Moonen, Foto Carla OldenburgerJuliet in de vogelhut op Schier. Foto Walther Schoonenberg
Kleindochter Lune als toekomstig bioloog. Foto Carla Oldenburger
We waren met de familie afgelopen week op Schiermonnikoog. Het eiland is de kleinste gemeente van Nederland en in 1989 als geheel tot Nationaal Park verklaard. Het staat bekend om zijn brede strand, het breedste van Nederland en wordt geroemd om zijn rust en natuur. Twee jaar geleden hebben we ons o.a. gericht op de historie van de buitenplaats Rijsbergen in het dorp Schiermonnikoog, terwijl we nu druk bezig waren met determineren van de duinplanten en de vogels en de schelpen. Juliet is goed bekend met de duinflora, Lune was een uitstekende vogelaar en samen bestudeerden ze nu met behulp van de Schelpengids de gevonden schelpen.
De storm Poly dwong ons 5 juli binnen te blijven. In de middag (15.00 -16.00 uur) werden hier sterke windvlagen (15-16 m. p/s.) verwacht. Maar het viel erg mee. Het binnenzitten heeft ook zijn charme. Lezen, schrijven, genieten van het bijzondere vertrouwde hotel (Van der Werff). Hieronder bijpassende foto’s, de mooiste en meest bijzondere vondsten van afgelopen dagen: Parnassia; Pyrola of Rond Wintergroen; Grauwe Vliegenvanger; Kleine Plevier; een kijkje in het prachtige schelpenmuseum van Thijs de Boer; en enkele historische relicten in Hotel van der Werff. Juliet en Lune hebben alle vondsten in hun flora en vogelgids en schelpengids genoteerd.
Parnassia palustris in vochtige duinvalleien. Foto Walther Schoonenberg
Pyrola rotundifolia in vochtige duinen. Foto Walther Schoonenberg
Grauwe vliegenvanger. Foto Wikipedia
Kleine Plevier. Foto Wikipedia
Boven en onder: Twee gezichten in het Schelpenmuseum. Foto Carla Oldenburger
Oude foto van Hotel van der Werff. In de gang van het hotel. Foto Carla Oldenburger
Andere documenten in een vitrinekast van het hotel. Foto Carla Oldenburger
Wapensteen van de familie Stachouwer, destijds eigenaar van het eiland. De steen sierde in de 17de eeuw hun kasteel Binnendijken, al waar recht gesproken werd. Na de stormvloed (ca. 1700) verhuisde de steen naar het nieuwe rechthuis (= Hotel van der Werff). Foto Carla Oldenburger
Ook fungeerde het hotel later als wachtlokaal. Foto Carla Oldenburger
Juliet in de lounge/salon van het hotel tijdens de storm Poly. Foto Carla Oldenburger
We bezochten deze week (27 juni 2023) met een delegatie van de Ver. Oud-Edam een oriëntatiebezoek aan ‘het groen’ van Edam. Dit stadje is natuurlijk beroemd geworden door de Edammer Kaas, maar betekent voor ons vooral een unieke monumentenstad.
De ‘groene monumenten’ (zoals begraafplaatsen, openbaar groen, vestingwerken) in Edam zijn slechts zeer summier beschreven en bieden daardoor geen optimale bescherming.
De redengevende omschrijving van de rijksbeschermde vestingwerken luidt: “Overblijfselen van de stadswallen: Wester-, Noordervesting, Klundert, Oosterkade, Baander- en Zuidervesting”. De ondergrondse muurwerken zijn hiermee wel beschermd, maar de bomen op de wallen zijn niet afzonderlijk beschermd.
De kleine Joodse begraafplaats langs het Oorgat is een gemeentelijk monument; maar het kerkhof gelegen rondom de Grote Kerk wordt in de monumentenbeschrijving van de kerk niet nader genoemd en krijgt in de beschrijving van het Beschermd Stadsgezicht Edam alleen het bijvoeglijk naamwoord ‘kenmerkend’ mee, terwijl op de stadskaart uit 1743 dit kerkhof als ruimte al nauwkeurig staat aangegeven. Het kerkhof is met twee hoofdlanen kruisvormig ingedeeld en ligt voor een groot deel langs de Noordervesting, die ter hoogte van de kerk geheel beplant is met bomen.
In de beschrijving van het Beschermd Stadsgezicht worden de bomen langs de havens (Achterhaven, Voorhaven, Nieuwe Haven) en op de rijksbeschermde vestingwallen (die ontstaan zijn tussen 1690 en 1718) wèl kort genoemd. Er wordt gesproken over twee rijen bomen (aan beiden zijden van de havens), maar over de soorten en onderlinge afstanden wordt helaas niets naders gezegd.
In de Lijst monumentale en/of waardevolle bomen van Edam zijn tien jaar geleden 594 bomen genoteerd, waarvan 553 van de gemeente en 41 van derden. Anno 2023 zullen er wel enkelen verdwenen zijn.
Kaart behorend bij Beschermd Stadsgezicht. Edam, 1977
De kernstructuur van de stad wordt gevormd door de oude havens, van noord naar zuid de Achterhaven, de Voorhaven en de Nieuwe Haven, en daar weer ten zuiden van de Schuttersgracht. De havens zijn beplant met -aan beide zijden- bomen. Omdat de wallen rond de stad tussen 1690 en 1718 opgeworpen zijn, is voor nadere bestudering een duidelijke stadskaart uit die periode of iets later als referentie te gebruiken, en dat is dan in dit geval de kaart van Isaak Tirion uit 1743. Daar staan ook de bomen op ingetekend, maar voor het verkrijgen van nadere gegevens (zoals bijvoorbeeld de destijds gebruikte onderlinge afstanden) is het aan te bevelen andere bronnen te raadplegen, zoals het handboek Den Nederlandsen Hovenier uit 1669.
Behalve ‘het groen’ kwamen we tijdens onze wandeling natuurlijk ook andere cultuurhistorische hoogstandjes tegen, zoals twee tuinkoepels langs de Nieuwe Haven en de oudste scheepswerf van Nederland, met een Wieringer Aak.
Deze koepels liggen in het kerngebied van het beschermd stadsgezicht, in achtertuinen van huizen aan de Lingerzijde. Ze zijn voorzover wij nu weten niet beschermd als rijks- of gemeentelijk monument, maar maken wel deel uit van het beschermde stadsgezicht, evenals een historische scheepswerf. Dit was een onverwachte interessante afsluiting van het bezoek.
Tuinhuis aan de Nieuwe Haven. Lingerzijde 33. Gebouwd als namaak-‘Turkse Tent’. Opdrachtgever William Pont, 1844. Foto Carla Oldenburger
Tuinhuis aan de Nieuwe Haven, Lingerzijde 39. Opdrachtgever William Pont, 1845. Foto Carla Oldenburger
Bovenstaande tuinhuizen in de achtertuinen van huizen aan de Lingerzijde, langs het westelijk deel van de Nieuwe Haven. Foto Carla Oldenburger
Scheepswerf Groot. Oudste historische scheepswerf van Nederland. In het water (Nieuwe Haven), ten oosten van de Kwakelbrug, ligt de Wieringer Aak 167. Foto Carla Oldenburger
Verspreide Berichten op deze website vermelden de aard, locatie en vernieuwing van aanleg en beplanting van de bostuin bij mijn appartement op de Laarschenberg (deel van de Grebbeberg te Rhenen. Hier volgen ze nog een keer:
23 mei 2022: Tuin Rhenen op de schop, 1. Oude planten deels bewaard. Nieuwe tuin wordt uitgezet naar ontwerpideeên van Carla Oldenburger en uitgevoerd door hoveniers van Kon. Van Ginkel Groep.
31 mei 2022: Tuin Rhenen op de schop, 3. Laatste loodjes. Beeld van beeldhouwer Joep Faddegon wordt geplaatst.
Nu, aan het begin van de zomer 2023, komt de tuin pas echt tot leven en kunnen we met enkele plaatjes gedurende 2023 zijn ontwikkeling volgen d.m.v. een aantal Berichten.
Bij het adviseren en ontwerpen van tuinen houden we ons zoveel mogelijk aan een aantal zelf opgestelde regels, rekening houdend met duurzaamheid, in dit geval het oorspronkelijk (bos)-milieu.
geen verhardingen, wel bodembedekkers en houtsnippers;
afscheidingen met inheemse (besdragende) struiken;
zo mogelijk vijverpartijen en waterbekkens aanleggen om water vast te houden; ook spiegelvijvers zijn vaak gewilde objecten;
liever jonge bomen aanplanten dan meer volwassen bomen; de bomen slaan beter aan en de beleving wordt groter;
zoveel mogelijk inheemse plantensoorten (in ieder geval inheemse genera/species) toepassen;
zoveel mogelijk insecten-aantrekkende inheemse planten in de borders. Bijen en vlinders zullen ons dankbaar zijn.
18 april 2023, Krentenboompjes in bloei, omgeven door de grondbedekker Grote Maagdenpalm .4 mei 2023, vaste planten beginnen zich te ontwikkelen. Passend tuinbeeld (in zelfde golvende vorm als het padenpatroon) van Joep Faddegon
8 juni 2023, de gekozen kleuren voor de tuin worden duidelijk
12 juni 2023, David (kopie Michelangelo) kijkt toe, maar moet nog op een hoger zuiltje worden geplaatst
22 juni 2023, de vormen van het ontwerp worden duidelijk; border langs het terras en bloeiende struiken in golvende perken met Grote Maagdenpalm; vrije zichten in het bos van de Grebbeberg
Korte impressie met enkele foto’s van MidSummerNight – viering 2023. Cascade te gast op de buitenplaats Calorama in Noordwijk. Zie eerdere aankondiging en literatuur in Bericht op deze website. We werden ontvangen in het koetshuis uit 1878., dat gebruikt wordt als vergader- en expositieruimte voor historische automobielen. Daar werd ons na afloop van de rondwandeling o.l.v. Peter Verhoeff, door de Stichting Calorama een uitstekende maaltijd geserveerd. Onze dank is groot.
Nieuw boek van Els Launspach: Tuinen van Licht. Gorredijk, Sterck & De Vreese, 2023. 352 p. €27,50. Adviezen Carla Oldenburger
De Tuinen van licht / Els Launspach
(Overgenomen van uitgeverij Sterck & De Vreese):
“De Tuinen van licht is een roman over verbeeldingskracht, die zich afspeelt tegen de achtergrond van de bloeiende 16e/17e-eeuwse tuincultuur in Frankrijk, de Lage Landen en Engeland. We volgen het verhaal van Pierre, die in Parijs wordt opgeleid tot hovenier. Tegen de wil van zijn vader, de grote hovenier Claude Mollet [1557-1647], laat Pierre [1590-1659] zich inlijven bij het katholieke leger om tegen de protestanten te vechten. Hij komt als krijgsgevangene in Vlissingen terecht, maar wordt later alsnog hovenier. Eenmaal volwassen vestigt hij zich in Luik, waar zijn vrouw Gonde zich wijdt aan de ontwikkeling van tulpen. In dienst van stadhouder Frederik Hendrik ontwerpt hij het grondplan voor de tuinen van Honselaarsdijk. Daar, in het noorden, ontmoet hij Simon Stevin, vriend en leermeester, die een grote invloed heeft op zijn zelfbeeld. Het verhaal van Pierre wordt verteld door Mathieu, onlangs weduwnaar geworden. Uit een behoefte aan troost kleurt hij de levens van deze historische personages in, en worstelt zich zo door zijn verdriet heen. Van Els Launspach verschenen de romans Messire; Richard Revisited; Jonker; en Maîtresse van Oranje.
Els Launspach bij het verschijnen van haar nieuwe boek, 23 mei 2023 te Haarlem. Foto Carla Oldenburger
Na haar studie kunstgeschiedenis en theaterwetenschap werkte Els in het theater en publiceerde essays over toneel en film. Aan de Amsterdamse Academie voor Theater en Dans gaf ze ruim twintig jaar les over de Griekse tragedie en Shakespeare.”
CO: Voor de duidelijkheid, het is dus een roman over verbeeldingskracht en het raakt de hoveniersfamilie Mollet en de tuinen van Frederik Hendrik. Toch is het boek voor tuinhistorici zeker interessant, omdat het de grenzen opzoekt tussen heden en verleden en tussen fictie en werkelijkheid. Juist dat kan de moderne mens stimuleren tot nadenken en onderzoek.
Al weer 4 jaar geleden (17 maart 2019) schreef ik een Bericht (een korte levensschets) over mijn moeder, getiteld ‘Mijn moeder de vrouw en Mijn moeder de moeder’. Met de bedoeling dat een korte biografie over mijn vader snel zou volgen. Dat plan heeft zich niet doorgezet, tot heden. De titel van dit bericht, analoog aan het vorige over mijn moeder, is om die reden ‘Mijn vader de man en Mijn vader de vader’.
Mijn vader de man
Mijn vader was Jan Ebbers, vernoemd naar zijn vader, detailhandelaar in Koloniale Waren en Comestibles te Amsterdam en naar zijn grootvader, apotheker te Heemstede (zie Bericht 17 nov. 2016). Ik schreef al eerder iets over zijn jeugd in een Bericht op deze website, getiteld ‘Amsterdamsche Football Club AFC 1895’. De belangrijkste feiten uit dat bericht worden hier nog even herhaald:
Mijn grootouders van vaders zijde trouwden in 1904. Mijn grootvader Jan Ebbers (1874-1954) verhuisde in 1899 van Heemstede naar Amsterdam en begon in de gloednieuwe Kinkerbuurt (nu dé hippe buurt vanwege het Hallen-complex in de oude Tramremise) een ‘Comestibles’ winkel, d.wz. een winkel voor fijnen (tropische) eetwaren en verduurzaamde levensmiddelen. Het jonge echtpaar bewoonde vanaf 1904 een groot nieuw huis annex winkel in de Da Costastraat, op de hoek van de Potgieterstraat, dat zo ruim was dat er ook nog kamers aan kostgangers konden worden verhuurd (in de inventarissen van Stadsarchief Amsterdam staan 13 namen genoteerd tussen 1904 en 1922) en waar ook grootmoeder Vogelesang-Maris jaren heeft ingewoond en als dementie-patiënte werd verzorgd door haar dochter. Het was een uitgekiende locatie, enerzijds dichtbij de grachtengordel en anderzijds dichtbij de Helmersbuurt en het tegenwoordige Museumkwartier. Dat hij in deze laatste buurt óók klanten had is bekend; mijn tante moest vaak ‘aan de andere kant van het Vondelpark’ boodschappen afleveren.
In kranten uit die tijd, De Courant (een Amsterdamse Stadskrant) en De Amsterdammer, vond ik in 1907 en 1908, na de geboorte van hun tweede kind, mijn vaders zusje Maria (genoemd naar haar grootmoeder Maria Wilkes), advertenties waarin door mijn opa Jan Ebbers een Dagmeisje werd gezocht en in 1911 en 1912 advertenties waarin door hem een Kruideniersjongen, goed kunnende fietsen (voor de bezorging van de boodschappen) werd gevraagd. In 1910 wordt het Promenadewagentje (wandelwagentje) van de kinderen te koop aangeboden.
J. Ebbers (3x) in bovenstaande advertenties is mijn grootvader (1874-1954), die in 1899 naar Amsterdam trok om zijn eigen zaak te beginnen
Jan en zusje Marie met hun rijpaard op de foto (1907)
Mijn vader ging in 1912 naar de eerste klas van de Openbare Lagere School direct aan de overkant, Da Costastraat 36, dus dat wandelwagentje kon inderdaad wel worden afgeschaft. Uit de schooltijd van mijn vader heb ik niet veel te melden., d.w.z. ik weet er eigenlijk niets van behalve dat hij als klein jongetje boontjes liet ontkiemen in een sponsdoosje en dat hij al heel vroeg de duiven in de tuin achter het huis ging verzorgen.
Jan Ebbers III, ca. 1912 op de Da Costaschool. Jan zit op de onderste rij, tweede van links
Hij deed zijn best op school en wilde net als zijn grootvader van moeders kant (Laurens Vogelesang, die Hoofd was van de Koningin Emmaschool aan de Passeerdersgracht) onderwijzer worden. Die wens is niet in vervulling gegaan omdat er volgens mijn vader niet genoeg geld was om aan de Kweekschool te studeren. Waarschijnlijk was de reden echter dat zijn vader hem voorbestemd had als opvolger in de zaak. Na de MULO moest er geld worden verdiend. Mijn vader koos echter niet voor de handel (dat was helemaal niets voor hem, zo goed ken ik hem wel), maar voor de Verzekeringsmaatschappij O.W.J. Schlencker Assuradeuren (vanaf 1992 Sedgwick James Nederland B.V.) op de Keizersgracht, waar hij via de Avondschool (waarschijnlijk in de Pieter de Hoochstraat, waar ook mijn moeder de praktijkopleiding Boekhouden volgde) is opgeklommen tot procuratiehouder.
In 1924, toen mijn grootvader 50 jaar was geworden en overgrootmoeder was overleden, verhuisde het gezin (incl. mijn vader en tante die toen 18 resp. 16 jaar oud waren) naar de Pieter Langendijkstraat 42 III (een zijstraat van de Overtoom). Dit huis heb ik goed gekend omdat ze er tot hun dood (in 1954) zijn blijven wonen. Vooral Oma’s piano, spinet en schommelstoel en het kabinet met spiegeltjes en la’tjes herinner ik me nog heel goed.
In de jaren dertig werd hem de gelegenheid geboden om op het Assurantiekantoor “Holland-Indië” (Firma O.W.J. Schenker) in Soerabaya te gaan werken, maar mijn moeder zag dat niet zo zitten. Gelukkig maar, anders waren zij beiden vrijwel zeker vanaf 1942 in de Jappenkampen terecht gekomen en dat is hun bespaard gebleven.
Het gebouw Holland-Indië in Surabaja bestaat nog steeds, Jalan Veteran Surabaya
De moeilijke jaren dertig gebruikte hij voornamelijk om zich verder te ontwikkelen. Natuur (vogels en de Nederlandse flora) en Natuurfilosofie waren zijn hoofd-interesses, maar ook aan Nederlandse literatuur besteedde hij veel aandacht (en geld).
Jan als vogelspotter, op weg naar het Naardermeer?
Zijn stadse lievelingsuitjes als jongeman waren rondneuzen in de Oudemanhuispoort met zijn boekenstalletjes en op het Waterlooplein. Oude prenten en tekeningen en wie weet een interessant schilderij tegenkomen, dat sprak hem aan. Vooral dat snuffelen op het Waterlooplein en in antiekwinkeltjes en bij antiquaren rondneuzen, dat waren bezigheden die hij van zijn vader had geleerd. Er staan nog veel van vaders boeken in mijn boekenkast. De Couperus-uitgaven bewaar ik als herinneringen met een gouden randje. Zo ook twee prachtige schilderijen, die door mijn grootvader op de kop zijn getikt.
Boekenstalletjes in de Oudemanhuispoort, Amsterdam
In het najaar van 1945 verhuisde ons gezin naar Utrecht omdat mijn vader was aangesteld als procuratiehouder van de Mij. ‘Groningen’ / Paarden- en Vee-Verzekering. We woonden in een prachtig Jugendstil-huis van 5 verdiepingen (deels ook bewoond door de weduwe van mijn vaders voorganger, mevrouw Suze Bijleveld, en deels kantoor- en archiefruimtes) en grote tuin met duiven, kippen en konijnen, tegenover de Geertekerk. Ik bewoonde o.a. de kamer boven de ingang en later de kamer achter de torenkamer (zie foto).
Het huis van mijn jeugd. Catharijnesingel 75, Utrecht. Middelste huis met torentje
Jan P. Strijbos (1891-1983), de natuurfotograaf en schrijver en Cees Sipkes (1895-1989) uit Rockanje, de inheemse-plantenkweker en tuinarchitect, waren vaders grote voorbeelden en leermeesters met wie hij tijdens excursies vanuit Amsterdam naar het Naardermeer en Het Gooi kennis maakte. Met Cees Sipkes raakte hij bevriend en op latere leeftijd gingen de echtparen vaak met elkaar op vakantie en op botanische ontdekkingstocht.
Het Amsterdamse volkstuincomplex ‘Ons Buiten’ aan de Nieuwe Meer was een andere manier van natuurbeleving waaraan mijn vader zijn hart had verpand. Zijn vriend Meneer Post (later uit het oog verloren helaas) kwam hem na kantoortijd bijna dagelijks bij ons thuis op de Geuzenkade ophalen en samen fietsten ze langs de Kostverlorenvaart en de Schinkel, over het Jaagpad, naar hun tuin. Het was natuurlijk een feest als ik voorop de fiets mee mocht. Die liefde voor de natuur en spelen in de natuur heeft zich van generatie op generatie in onze familie voortgezet. Kleindochter Lune (* 2004), heeft net als haar overgrootvader, een scherp oog voor de natuur, in dit geval speciaal voor vogels.
Naast de natuur in al zijn facetten was mijn vader ook zeer geïnteresseerd in het Picturalisme in de Fotografie, in Toneel en Beeldende Kunst. Hij kocht vaak een kaartje voor een theaterplaats op het schellinkje in de Stadsschouwburg (in de Engelenbak, hoogste -vierde- etage, goedkoopste plaatsen) of voor Carré en heeft erg genoten van het spel van Louis en Theo Bouwmeester (o.a. de Koopman van Venetië) en alle andere bekende stukken van Shakespeare en Herman Heijermans tot Potasch en Perlemoer.
Scène ‘Koopman van Venetië’ / Shakespeare. Wikimedia.
Ook hoorde ik mijn vader vaak de loftrompet steken over varieté-artiesten als Louis Davids, Johan Buziau en zelfs Josephine Baker. Carré was natuurlijk ook heel bekend vanwege de circusoptredens maar daar hield mijn vader niet zo van geloof ik, hoewel ik er zelf met mijn oom en tante (vaders zuster) vaak in mijn kinderjaren ben geweest.
Wat Beeldende Kunst betreft had Breitner (1857-1923) natuurlijk zijn voorkeur. Ik schreef al eerder over zijn voorouders uit de 19de en 17de / 18de eeuw. De Gebroeders Maris (Jacob, Matthijs en Willem) waren neven van mijn vaders grootmoeder (Johanna Hendrika Vogelesang-Maris) en de schilder/tekenaar Leendert van Haestar (1604-1675) is via vaders moeder Carolina Sophia Vogelesang een verre regelrechte voorouder.
Mijn vader de vader
Mijn vader en moeder trouwden 15 september 1932 en na een paar jaar gewoond te hebben op een étage in Oud-West, huurden ze in 1934 een splinternieuw huis (parterre) op de Geuzenkade, nr. 35. Het was voor die tijd een zeer modern huis met onder meer een douche en centrale warmwatervoorziening. De locatie was door mijn vader precies uitgekiend, want hij wilde op een plaats wonen waarvandaan hij de Westertoren kon zien. Dat bleek op die locatie aan de Geuzenkade zo te zijn, want ons huis lag precies middenin de bocht aan de Kostverlorenvaart.
Geuzenkade aan Kostverlorenvaart. Het middelste huis is nr.35
In mei 1943, toen alle mannen tussen 18 en 35 jaar verplicht werden zich voor werk in Duitsland aan te melden, kon mijn vader de dans net ontspringen omdat hij al 37 jaar was. Mij zijn geen bijzondere verhalen uit de oorlog overgeleverd. Ik weet niet beter dan dat mijn vader zijn normale werk verrichtte bij de Assurantie Mij. Schlencker op de Keizersgracht, dat mijn moeder vaak op haar fiets over de IJssel trok om melk, spek, aardappels, vlees en kaas te bemachtiging en dat ik tijdens de afwezigheid van mijn moeder als kleutertje vaak bij mijn opa en oma in de Bonairestraat (Oud-West, achter de Hoofdweg) logeerde, waar onder de divan een radio was verstopt (heel spannend dus, vooral omdat aan de overkant een school was waar Duitse soldaten waren ingekwartierd).
Raadhuis en kerk in Dirkshorn, ten zuiden van Schagen.
In de hongerwinter (1944/’45) waren bijna alle voedingsmiddelen op de bon en zeker in Amsterdam steeds moeilijker te krijgen zodat ik naar een boerderij in Dirkshorn (ten zuiden van Schagen) werd gebracht (een gedenkwaardige tocht) en plotseling een aantal broertjes en zusjes had met de achternaam Duinkerken. In mei 1945 werd ik weer opgehaald en mijn vader vertelde later dat hij mij niet zo snel herkende omdat ik zo dik geworden was.
De Utrechtse tijd begon in december 1945. Ik ging naar de kleuterschool (Schoolverenigng Agatha Snellen) en daarna naar de Dompleinschool (Hervormde meisjesschool van de Marnixstichting). Mijn ouders begonnen een nieuw eigen leven, los van ouders en familieleden in Amsterdam en Heemstede. Iedereen had hen voor gek verklaard -wie gaat er nu in zo’n provinciestad wonen?- maar ons gezin genoot met volle teugen. Eerst de stad leren kennen, met papa wandelen langs de historische panden op de grachten (Oudegracht, Nieuwegracht, Kromme Nieuwe Gracht), met papa naar de pandhof op het Domplein (waar we vanuit een hoek van de tuin naar de Domtoren keken en dan was het net alsof de kerk en de toren nog aan elkaar vast zaten), met papa fietsen naar Bunnik en Houten of naar Schalkwijk en Vleuten of naar De Bilt en Zeist en verder over de Utrechtse Heuvelrug. Alles was nieuw.
Kerstbomenverkoop op het Janskerkhof vóór studentensociëteit P.H.R.M.
Op Kerstavond een kerstboom kopen op het Janskerkhof, die even snel thuis brengen en direct daarna naar het Domplein om rond het Verzetsmonument of in de pandhof naar de kerstklokken te luisteren en zo Kerstmis in te luiden, dat werd onze nieuwe Utrechtse familietraditie. Vanaf de vroege jaren vijftig stonden we daar elk jaar opnieuw met twee andere families (de kinderen werden later mijn vrienden); we hielden het vijftig jaar vol, ook met onze kinderen, tot 2004; tegenwoordig is het een ware happening met heel veel mensen, en gaan we dus niet meer.
Als ik aan mijn vader denk, hoe hij was tijdens mijn lagere schooltijd, dan zie ik een man dik ingepakt in een groene loden winterjas (paardenkeuringen waren kennelijk altijd in de winter), met hoed en een door mijn moeder gebreide sjaal, op weg naar een paarden- of rundveekeuring in Groningen of Drenthe of Zeeland; en terugkerend met cadeautjes omdat hij zo lang van huis was geweest en ons zo gemist had. Ik kreeg dan een Zeeuwse knop van zilver of een mooie broche of zilveren bedeltjes voor mijn bedelarmband, of een boek of Zeeuwse boterbabbelaars, en altijd als hij terugkeerde uit het hoge noorden bracht hij Groninger kouke, of Drents roggebrood of Drentse grove worst of andere heerlijkheden mee, die de boeren op de keuring voor hem hadden meegebracht om mee naar huis te nemen. Het deed denken aan de oorlog, maar het was juist luxe en dankbaarheid. Ik moest dan vertellen hoe het op school was gegaan en wat ik verder had uitgespookt (padvinderij, pianoles) en dan was het gemis weer over en begon het gewone leven weer, vader beneden op kantoor en daarna naar de tuin op de Ezelsdijk, moeder als UVV-vrijwilliger naar het Doelen-Bejaardenhuis, en ik naar school. Vader had naast zijn tuin-vrienden één andere vriend in Utrecht, ook een verzekeringsman, die elf kinderen had, even wat anders dan ons kleine gezellige gezinnetje. Zondags gingen we met z’n drieën naar de tuin of maakten we een lange fietstocht. Inderdaad een heel rustig provinciaals leventje.
Het enige wat drukte met zich meebracht was natuurlijk de eeuwige telefoon, die altijd opgenomen diende te worden omdat er wel eens een paard of koe dood kon zijn. En verder dan nog mijn vaders bestuurs-vergaderingen van dé ‘Maatschappij’, de KMTP afd. Utrecht (Koninklijke Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde, tegenwoordig Groei en Bloei genaamd), geleid door Carel Nengerman (vz). Vader was secretaris en schreef behalve in het afdelingsblad Utrecht ook vaak in het landelijke blad Groei en Bloei, zelfs enkele jaren achtereen het kerstverhaal. Ik kwam herhaaldelijk in het verhaal voor en vond dat verschrikkelijk.
Toen ik biologie in Amsterdam wilde gaan studeren, kwam mijn vader in opstand. Juist in Utrecht stond prof. Victor Koningsberger (1895-1965) bekend als een zeer bekwame hoogleraar botanie en daarom moest ik in Utrecht blijven. Vaders wil was wet, dus zo geschiedde. Mijn vaders tuin is in 1961 van onschatbare (wetenschappelijke) waarde gebleken. Aan het eind van het eerste studiejaar moesten alle biologie-studenten de Nederlandse wilde flora kennen (plantennamen in binaire nomenclatuur) en het bleek dat die bijna allemaal in vaders tuin voorkwamen, behalve de krijt- en duinflora natuurlijk. Hij had in zijn tuin verschillende milieus gecreëerd met de desbetreffende bijbehorende planten. Voor dat tentamen slaagde ik dus met glans en glorie.
Door de jaren heen zijn toch de allerbeste herinneringen aan mijn vader zijn lange fietstochten naar onze vakantie-doelen (als jongeling was hij verwoed wielrenner-fan en heel lang fietste hij elk jaar naar ons gehuurde vakantiehuis, soms wel 200 km.); het vogels kijken (bijv. op zoek naar de Morinel-plevier in natuurreservaat De Beer of in Voorne’s Duin of op de Wadden); schelpen, planten, cranberry’s en paddestoelen zoeken tijdens onze vakanties; op Kerstavonden luisteren naar het carillonspel en de Salvator (Kerstklok) van de Domtoren in de pandhof, en luisteren naar zijn verhalen over Amsterdam vóór de oorlog (het Vondelpark, het Waterlooplein, het Rembrandtplein, vóór-oorlogs toneel en cabaret in Amsterdam en over de bijbehorende artiesten). Tijdens míjn leven heeft hij voorzover ik mij herinner nooit meer een theater of filmhuis bezocht , waarom weet ik niet, hij had het te druk met werk en tuin en ‘de maatschappij’ en hield absoluut niet van feesten, partijen, café’s en het uitgaansleven.
Hotel des Pays Bas Utrecht, Janskerkhof Utrecht
Eenmaal per jaar ging hij met de directeur en de commissarissen van de Mij. Groningen dineren in Hotel des Pays Bas, het chique-ste en duurste hotel – restaurant van Utrecht, en dat was voor hem meer dan genoeg. Een boterhammetje op de tuin verorberen, met het uitzicht op zijn paradijs, dat was het voor hem helemaal. Eenvoud was zijn hoogste goed. En dat brengt me ook tot één van zijn strengere karaktertrekken, de kleding van zijn vrouw en dochter mocht wat hem betreft niet al te uitbundig zijn. Als ik met mijn moeder nieuwe kleren had gekocht, moesten die eerst door mijn vader ’s avonds goedgekeurd worden. Als vader niet zijn goedkeuring gaf, konden we weer terug naar de winkel de volgende dag.
Die strenge kant heeft me ook nog op een andere manier parten gespeeld. Ik ging dus biologie studeren (Universiteit Utrecht). Voordat ik me ging inschrijven, vroeg mijn vader: hoeveel jaar duurt de studie precies? Logische vraag voor iemand die de studie moest betalen. De studiegids meldde destijds de duur van 3 jaar voor het candidaatsexamen, gevolgd door 2 jaar voor het doctoraal. Mijn vader oordeelde meteen, “mooi, dan geef ik je 1 jaar extra voor het behalen van je candidaats, want het studentenleven vergt tenslotte ook wat tijd (ik werd lid van de Utrechtse Vrouwelijke Studenten Vereniging UVSV en in het tweede jaar al bestuurslid van de Utrechtse Biologen Vereniging / UBV) en daarna zien we opnieuw. Maar als je na 4 jaar je candidaats niet hebt behaald, is het afgelopen uit”. Daar was geen speld tussen te krijgen, en meende hij ook stellig, dus ik wist waar ik me aan te houden had en dat is dan ook gelukt. De periode tot het doctoraal examen heb ik zelf betaald door het aangaan van assistentschappen. In 1968 studeerde ik af (we waren al getrouwd en Juliet was al geboren) en er brak een nieuwe tijd aan. Wij verhuisden in 1970 naar het dorpse leven van Heukelum (later Spijk) aan de Linge en vader en moeder verhuisden in 1971 na pensionering van vader naar Cothen. Gelukkig was er ook in Cothen een grote tuin achter zijn huis, zodat lange fietstochten naar de tuin vervielen. En dat kwam goed uit want zijn gezondheid ging toen al langzaam achteruit.
Die laatste periode was zijn opa-periode, maar het was toch niet de gelukkigste periode van zijn leven. Hij genoot van zijn kleinkinderen (Juliet *1967 en Orissa *1969), maar had al niet veel kracht meer om met ze op te trekken. Het was een periode van afscheid nemen van zijn kunstwerk: de tuin en het tuinieren. Gelukkig hielden de vaste planten het zonder al te veel verzorging nog een tijdje vol. Ik kwam geregeld op bezoek omdat ik wel zag dat zijn krachten afnamen, maar veel praten over zijn leven, over vroeger of over de toekomst, daar kwam het niet meer van. Hij genoot wel van aandacht, maar hoe zet je dat dan om in geluk? Als je dat wilde bereiken, kon dat alleen maar met een klein toefje bloemen, zelf gekweekt uit eigen tuin of één orchidee uit de tuin van Cees Sipkes.
Hoe ouder ik werd hoe meer ik van deze uiterst kunstzinnige en wijze vader ben gaan houden. Niet omdat hij mij met woorden en daden geleerd heeft hoe het leven geluk kan brengen, maar door de levende natuur te laten zien en te laten spreken.
TUINTHEATERS: TRAPSGEWIJZE EXPOSITIE VAN TUINPLANTEN
De eerste keer dat ik een plantentheater of tuintheater zag was in Engeland . Waar? Ik weet het niet meer, maar misschien kom ik er binnenkort nog achter. Het ging in ieder geval om een verzameling Primula auricula, die op een etage-rek waren uitgestald, met een dakje tegen de regen.
In de tuin van Paleis Het Loo heeft men een aantal jaren geleden ook een theater gereconstrueerd. Speciaal voor Primula auricula, in allerlei vormen en kleuren. Vijf jaar geleden in 2018 kwam ik heel toevallig in Spanje, in het Andalusische paleis Casa de Pilatos in Sevilla, een soortgelijke trapsgewijze opstelling van primula’s tegen. De opstelling en de locatie in de tuin leken mij zeer origineel. De trap was speciaal voor de potten gemetseld denk ik, met prachtige geglazuurde tegels.
Maar de potten hoeven natuurlijk helemaal niet verplicht met Primula Auricula te worden gevuld. Een moderne invulling met andere gekleurde tuinplanten kan natuurlijk ook. En als je toch zo’n enorme trap in het dorp hebt en je wilt de toeristenstroom wat dimmen, dan kan je van de trappen net zo goed een tuintheater maken en de potten vullen met rode Salvia’s. Dat zag ik op Sicilië in het dorp Caltagirone. Denk aan de Spaanse trappen bij de Trevi-fontein in Rome.
Apeldoorn, Paleis Het Loo, Tuintheater potten ‘Auricula’s’. 2016.
Sevilla, Casa de Pilates, trapsgewijze uitstalling potplanten in tuintheater, 2018
Caltagirone, Sicilië, 2019. Trappen in het dorp, Ook gebruikt voor de expositie van Salvia’s, net als in een plantentheater. Let op de rechtopstaande blauw/gele tegels
Op 10 januari publiceerde ik hier een Bericht met een lijstje artikelen van mijn hand, uit het tijdschrift Tuinjournaal van de Nederlandse Tuinenstichting, geschreven tussen 1988 en 1999.
Nu heb ik aanvullend een lijst gemaakt van mijn artikelen in het Vakblad Groen, verschenen tussen 1975 en 2017. Dat zijn 35 artikelen, die nog niet alle gedigitaliseerd zijn. Bent u nieuwsgierig naar een van die niet-gedigitaliseerde artikelen, dan kunt u dat hier kenbaar maken in een reactie, en dan kan ik alsnog vragen aan de Bibliotheek WUR of het mogelijk is die te digitaliseren.
Voor de goede orde, groen gemarkeerd betekent doorklikken naar artikelen mogelijk.
Hier volgt de lijst met artikelen (1975-2017):
Juliet en Carla Oldenburger (bewerkt door Noortje Krikhaar), ‘Nimmerdor, Buitenplaats en landgoedbos’ in Groen, vakblad voor ruimte in stad en landschap, jrg. 73 (2017), nr. 6 (juni), p. 16-22.
Carla Oldenburger (bewerkt door Noortje Krikhaar), ‘Zoektocht naar Zocher in België’ in: Vakblad Groen, Jrg. 72 (mrt 2016), nr. 3, p. 12-19.
C.S. Oldenburger en J.E. Oldenburger, ‘Het nieuwe aanzien van de Amsterdamse Hortus’ in: Binnenstad 228/229, juni 2008; Groen: vakblad voor groen en landschap, jrg. 64 (2008) nr. 4, p. 30-33.
Carla en Juliet Oldenburger, ‘Grote behoefte aan databank voor historische planten’ in: Groen, jrg. 62 (okt. 2006) nr. 10, p. 12-17.
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘Geschiedenis van Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur: onderwijs, onderzoek en organisaties in Nederland anno 1995/1996’ in: Groen 52 (1996) no. 1, (themanr Nederlandse tuinhistorie) i.s.m. Tuinhistorisch Genootschap Cascade, p. 22-30.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘Nederlandse tuinsculpturen’ in: Groen 50 (1994), nr. 7/8, p. 33-36.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinplattegronden van Gijsbert van Laar’ in: Groen 50 (1994), nr. 4, p. 35-39.
H.R. Barkhof, C.S. Oldenburger-Ebbers en D. Pols, ‘Enkele kanttekeningen bij het beheer van de tuinen van Rijksmuseum Paleis Het Loo’ in: Groen 48 (1992), nr. 12. p. 36-38.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinarchitectuur van de Zochers. Deel 3: Enige proeven van ontwerpanalyses van projecten van J.D. Zocher sr. en jr., C.G. Zocher en L.P. Zocher, gezien in het licht van de ontwikkeling van de negentiende eeuwse landschapsstijl in Nederland’ in: Groen 47 (1991), nr. 10, p. 23-29. Zie Zochers Online 2017
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinarchitectuur van de Zochers. Deel 2: Inventarisatie van de werken van C.G. Zocher (1796-1863) en L.P. Zocher (1820-1915)’ in: Groen 47 (1991), nr. 4, p. 22-27. Zie Zochers Online 2017
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De tuinarchitectuur van de Zochers. Deel 1: inventarisatie van de werken van J.D. Zocher sr. (1763-1817) en J.D. Zocher jr. (1791-1870)’ in: Groen 46 (1990), no. 7, p. 9-13. Zie Zochers Online 2017
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘De toepassing van hagen in de Nederlandse tuinhistorie’ in: Groen 46 (1990), no. 5, p. 9-13.
Drs. C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘Herstel van historische tuinen: theorie en praktijk’ in: Groen 45 (1989), nr. 12, p. 26-34.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘Doolhoven in Nederland’ in: Groen 44 (1988), nr. 7/8, p. 9-15.
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘De ontwikkeling van de tuinarchitectuur in Nederland door de eeuwen heen (I): een afwisseling van open en besloten ruimten’ in: Groen 43 (1987), nr. 7/8, p. 11-17.
Drs. C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘De relatie tussen tuinarchitectuur en beplanting: enkele 18de eeuwse voorbeelden: De Menkemaborg, Huis te Amerongen, De Hartekamp en De Ulenpas’ in: Groen 41 (1985), nr. 11, p. 14-20.
Drs. Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘De John Bergmans-Collectie in de Centrale Bibliotheek van de Landbouw-Hogeschool’ in: Groen 37 (1981), nr. 10, p. 453-458.
Carla S. Oldenburger, ‘De collectie van L.A. Springer (1855-1940) is weer terug in de Centrale Bibliotheek van de Landbouwhogeschool te Wageningen’ in: Groen 36 (1980), nr. 8, p. 317-322.
C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘Pflanzungen in Gärten des 16. – 18. Jahrhunderts, lezing gehouden op het congres van de Duitse vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur te Ludwigsburg op 26 en 27 september 1978’ in: Groen 34 (1978), nr. 12, p. 457-460.
Carla S. Oldenburger-Ebbers, ‘Inleiding tot de Lijst van Nederlandse literatuur over tuin(sier)planten tussen 1600 en 1900’ in: Groen 34 (1978), nr. 11, p. 437-440.
C.S. Oldenburger-Ebbers en D. Spanjaart ‘Reconstructie van “historische beplantingen”. Voordracht gehouden op de studiedag van de Nederlandse Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur, Paleis Het Loo, 1 oktober 1976’ in: Groen 33 (1977), nr. 5, p. 153-159. (Communicationes Biohistoricae Ultrajectinae nr. 69)
Carla S. Oldenburger, ‘Sierplanten in de 16de- en 17de-eeuwse tuinen: een bijdrage tot het restaureren van “historische beplantingen” in: Groen 31 (1975), nr. 10, p. 307-313.
Boven: Kasteel Ammersoyen. Zicht op de nieuwe kruidenbedden, afgezet met planken. Onder: Bijlage II uit Rapport Kasteel Ammersoyen, 2005
Op Linkedin vond ik vanmorgen (19 februari) een bericht van Het Geldersch Landschap & Kasteelen over de nieuwe kruidentuin van Ammersoyen, die is aangelegd op de plaats waar eerder in 1975 de neo-barokke siertuin naar ontwerp van Mw. Liesbeth Canneman was ingericht. We zijn blij dat ons advies is overgenomen, hoewel we het ons wel iets anders hadden voorgesteld.
In 2005 bracht ons bureau (toen nog genaamd Oldenburgers Historische Tuinen) het adviesrapport “Kasteel Ammersoyen te Ammerzoden: kort terrein-advies” uit. Het is een quickscan, geen volledig onderzoeksrapport, Het behandelde de geschiedenis van het kasteel met voorburcht en singelterrein, aangevuld met adviezen over de inrichting van de voorburcht, de tuin van de dienstwoning, de neo-barokke siertuin en het singelterrein.
In het kader van de geschiedenis van het kasteel leek het ons wenselijker de tuinen in middeleeuwse stijl terug te brengen, hoe aardig het neo-barokke tuintje ook was. Wij schreven daarom: “We adviseren de bestaande neo-barokke siertuin, gelegen op het zuiden, aan de voet van de keermuur, op den duur te veranderen in een eenvoudige middeleeuwse groenten/kruidentuin of door een eenvoudige tuin met zgn. “Madonnaplanten” (meer vaste planten), passend in de geest van de middeleeuwen en een Clarissen-klooster; of een combinatie van beide…. …. Een middeleeuwse groenten/kruidentuin bestaat uit vierkante of rechthoekige bedden die afgezet zijn door planken of bakstenen. Om deze reden zou het daarom aardig zijn, de tuinbedden, bij de herinrichting, rechthoekig van vorm te maken en op middeleeuwse wijze met planken of bakstenen af te zetten. (Zie schetsen Bijlage II). De bovenste plattegrond stelt de oude situatie voor; de twee schetsen eronder geven een inrichting met vierkante of langwerpige bedden aan. De vierkanten zijn elk met een werkpad in tweeën gedeeld. Idealiter dienen de bedden namelijk niet breder te zijn dan 75 cm., de gemiddelde lengte van de menselijke arm.
Jammergenoeg zijn de uitgevoerde bedden naar onze smaak te groot uitgevallen, zodat werken vanaf de paden rondom de bedden niet altijd mogelijk is, Men zal nu ook in de vakken moeten treden. Men kan natuurlijk ook paden binnen de planken aanleggen, maar de maat van de bedden had beter gekund.