Categoriearchief: Landschap

VOEDESELBOSSEN

Het ‘voedselbos’ staat vol exoten, is dat wel slim?

(Artikel van Emiel Hakkenes. Overgenomen uit TROUW, 2 november 2019)

Nu er steeds meer voedselbossen komen, geeft de NVWA een waarschuwing af: veel van de vruchtbomen en eetbare planten zijn exoten. Die kunnen een risico vormen voor de inheemse Nederlandse natuur.

De ambities liegen er niet om: in het Brabantse Schijndel komt het grootste voedselproductiebos van Europa. Verdeeld over twee locaties, 20 hectare groot. Dat is de omvang van een bescheiden akkerbouwbedrijf. Maar het is dus een bos. Of eigenlijk: een bos en een akkerbouwbedrijf tegelijk. Een voedselbos is namelijk een landbouwmethode waarbij bomen en struiken eetbare producten leveren. Denk aan fruit en noten, maar ook eetbare bladeren, bloemen en scheuten. Een voedselbos functioneert biologisch als een bos, dus geheel op eigen kracht, zonder dat er mest of water wordt toegevoegd. Economisch gezien is het een vorm van landbouw: hier wordt eten geproduceerd.

De grond voor het Schijndelse bos wordt in pacht gegeven door het Groen Ontwikkelfonds Brabant, een BV van de provincie Noord-Brabant die optreedt als subsidieverstrekker voornatuurontwikkeling. Behalve pachtgrond geeft het fonds ook geld voor de inrichting en aanplanting van het voedselbos. Op de website van het fonds laat directeur Mary Fiers weten dat zij overtuigd is van de meerwaarde van een grootschalig, agrarisch voedselbos. “De voedselbossen zijn de hobby voorbij. Een voedselbos van de omvang zoals die in Schijndel wordt gerealiseerd moet op termijn winstgevend worden. Dit initiatief is wat ons betreft een mooi voorbeeld van ondernemende natuur. Met winst voor de biodiversiteit van het gebied en uiteindelijk ook winst voor de agrariër die het gaat exploiteren.”

Green Deal Voedselbossen

Het voedselbos in Schijndel is mede bedacht door ecoloog Wouter van Eck, pionier op dit gebied in Nederland. Zelf heeft hij een bescheiden voedselbos bij Groesbeek (onder Nijmegen), maar hij is ervan overtuigd dat het ook op grote commerciële schaal kan. 

Mede dankzij Van Eck bestaat er sinds vorig jaar zomer een Green Deal Voedselbossen, een convenant waarin onder meer provincies, ministeries, onderzoeksinstellingen en waterschappen beloven te werken aan een groter areaal voedselbossen in Nederland. ‘Voedselbossen vormen bij uitstek een voorbeeld van intensieve agro-ecosystemen waarbij economie en ecologie samengaan’, staat er in het document. De wens is om uiteindelijk te komen tot 25 duizend hectare voedselbos.

Temidden van al het optimisme valt evenwel een kritische noot te horen. Die komt van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die onlangs onderzoek heeft laten doen naar voedselbossen in Nederland. Welke bomen en planten worden daar zoal geplant? En wat hebben die voor effect op de omliggende natuur? Er blijken een kleine negentig voedselbossen in Nederland te bestaan. Verreweg de meeste zijn kleinschalig, in veertien gevallen wordt er serieus werk van gemaakt. In deze veertien ‘serieuze’ voedselbossen groeien 593 verschillende plantensoorten. De overgrote meerderheid daarvan is van uitheemse origine: ruim 80 procent van wat er groeit, is afkomstig uit Azië, Noord-Amerika en andere delen van Europa.

Dwergmispel

Is dat een probleem? Volgens de NVWA wel, want deze uitheemse soorten kunnen een risico vormen voor de natuur in de omgeving van het voedselbos. De geïmporteerde soorten kunnen zich verspreiden buiten het bos en dan inheemse soorten verdringen. Van de uitheemse soorten vormt volgens het onderzoek van de NVWA ruim twintig procent (het gaat dan om 104 verschillende soorten bomen of planten) een risico. Bij twaalf soorten die groeien in Nederlandse voedselbossen is dat risico zelfs ‘hoog’, volgens de onderzoekers. Het betreft bijvoorbeeld de klimaugurk, het erwtenboompje en de dwergmispel, maar ook de aardpeer, de rimpelroos en de cranberry.

“Die twaalf soorten met een hoog risico zou je moeten weren uit Nederland”, reageert Wilfred Reinhold. Hij is de drijvende kracht achter het Platform Stop Invasieve Exoten. Het platform strijdt – via bestuurlijke en juridische weg – voor behoud van de inheemse natuur in Nederland en de bescherming ervan tegen schadelijke soorten van buiten. Reinhold kijkt op van de bevindingen van het NVWA-onderzoek naar voedselbossen, zegt hij. “Ik had me niet eerder gerealiseerd dat er zoveel exoten in een voedselbos worden geplant. Ik vermoed dat het noodzakelijk is, omdat het bos anders economisch niet interessant is. Laten we wel zijn, het is uiteindelijk een verdienmodel. Maar meer dan 80 procent uitheemse soorten, is dat nou nodig?”

Botanisch armlastig Europa

Een deel van het antwoord geven de beheerders van de Nederlandse voedselbossen zelf. Zij zijn in het NVWA-onderzoek gevraagd om te motiveren waaróm zij voor bepaalde bomen en planten kiezen. Hoog scoren dan ‘goede smaak of hoge voedingswaarde’ en ‘goede kans van winteroverleving’ en ‘bijdrage aan de bodemkwaliteit’. Het laagst scoort ‘voorkeur voor inheemse soort boven uitheemse soort’.

Cranberries kunnen uit een voedselbos ‘ontsnappen’ naar de wilde natuur en daar inheemse soorten verdringen, waarschuwt de NVWA. Beeld Colourbox

Maar waarom hebben inheemse soorten zo weinig prioriteit? “Omdat Europa botanisch armlastig is”, zegt mister voedselbos Wouter van Eck. “Er zijn heel weinig inheems eetbare soorten. Veel van wat we tegenwoordig eten en als Hollands beschouwen, zoals de aardappel, de tomaat of de komkommer, is van oorsprong een exoot.”

“Ik vind dat een wonderlijke, bagatelliserende houding”, reageert Wilfred Reinhold van het Platform Stop Invasieve Exoten. “Het onderzoek toont aan dat er in de voedselbossen soorten groeien die een potentieel risico vormen. Als je niet oppast, kunnen die uitgroeien tot een invasieve exoot. In de Green Deal Voedselbossen staat expliciet dat er voor invasieve exoten geen plaats is. Merkwaardig, hoor.” Wouter van Eck zucht. Hij wijst op de nuance: “Potentieel invasief is niet hetzelfde als invasief.”

Kan een bosbeheerder iets doen om ervoor te zorgen dat een soort die een risico vormt voor de inheemse natuur niet uit het voedselbos ‘ontsnapt’? “Aanpakken en terugsnoeien”, zegt Van Eck. “Maar luister, zulk oversteken komt bijna nooit voor. We hebben het nagevraagd bij het oudste voedselbos van noordwest Europa. Er heeft zich vandaaruit nog nooit een soort verspreid naar elders. Ik vind het rapport van de NVWA erg overtrokken, paniekvoetbal.”

Hoge ambities

Het is juist heel goed dat de NVWA dit heeft laten onderzoeken, vindt Reinhold – die doorgaans uiterst kritisch is op de aanpak van uitheemse planten- en diersoorten door de voedselautoriteit. “Er bestaan hoge ambities voor voedselbossen, de bedoeling is dat het echt serieuze vormen gaat aannemen. Maar die voedselbossen komen in en bij bestaande natuur. Dan moet je heel goed opletten met de soorten die je daar aanplant.”

Van Eck blijft het een overdreven angst vinden, zegt hij. “Die zogenaamd riskante soorten kun je kopen in tuincentra, ze staan in parken en plantsoenen. Als hun aanwezigheid een probleem is voor voedselbossen, is het dat ook in de tuin van mijn tante of in het plantsoen van de gemeente. Vogels en insecten zijn juist blij met deze bomen en planten. Je moet geen heksenjacht op ze beginnen. Ik vind dat de NVWA de prille beweging van de voedselbossen ongenuanceerd de maat neemt.”

Voor Wilfred Reinhold is het menens. Hij vindt dat er moet worden opgetreden tegen invasieve exoten in het voedselbos. “Een belangrijke vraag is: als het in de Green Deal opgenomen verbod op aanplant van invasieve exoten niet wordt nageleefd, heeft men dan nog recht op subsidie? Ik ga dit volgen. Als de NVWA met de kennis uit dit rapport niet gaat handhaven, dan breng ik het zelf onder de aandacht.”

Hoe zien voedselbossen eruit?

Van de veertien ‘serieuze’ voedselbossen in Nederland komt het grootste, 30 hectare groot, in Flevoland als onderdeel van de Floriade in Almere in 2022. In tegenstelling tot het voedselbos in Schijndel krijgt dat in Almere geen bedrijfsmatig karakter. Een voedselbos bestaat uit beplanting in zeven verticale lagen, die ieder eetbare producten geven. Van boven naar beneden zijn dat:

1. Kruinen van grote bomen (bijvoorbeeld tamme kastanje)

2. Kleinere bomen en grotere struiken (bijvoorbeeld halfstam-fruitbomen)

3. Lagere struiken (bijvoorbeeld kruisbes)

4. Kruidlaag (bijvoorbeeld struisvaren)

5. Grondbedekkers (bijvoorbeeld aardbei)

6. Wortel- en knollenlaag (bijvoorbeeld aardamandel)

7. Klimplanten die zich door de andere lagen slingeren (bijvoorbeeld kiwi)

Riskante soorten

In het rapport ‘Risicobeoordeling van voedselbossen als introductieroute voor invasieve plantensoorten’ (dat de Radboud Universiteit Nijmegen, de stichting Floron en het Nederlands Expertise Centrum Exoten maakten voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) worden twaalf uitheemse plantensoorten genoemd die voorkomen in Nederlandse voedselbossen en die een ‘hoog risico’ vormen voor de inheemse natuur.

Dat zijn:

Akebia quinata (klimaugurk)

Caragana arborescens (erwtenboompje)

Cotoneaster franchetii (dwergmispel)

Euonymus fortunei (kruipkardinaalsmuts)

Helianthus tuberosus (aardpeer)

Lonicera japonica (Japanse kamperfoelie)

Lupinus polyphyllus (vaste lupine)

Populus alba (witte abeel)

Rhus typhina (azijnboom)

Robinia pseudoacacia (robinia)

Rosa rugosa (rimpelroos)

Vaccinium macrocarpon (cranberry).

picturalisme in de fotografie

FOTOGRAFIE WORDT KUNST is de titel van een nieuwe tentoonstelling in het Fotomuseum Den Haag (Stadhouderskade 43, naast het Gemeentemuseum). Duur t/m 8 december.

KUNSTFOTOGRAFIE

Voorbeeld van een ‘picturalistische’ kunstfoto: Achtergrond Vredespaleis. Coll. Fotomuseum Den Haag

De tekst die het museum op Internet erbij levert legt uit wat Picturalisme in de fotografie betekent en waar het vandaan komt: “Al snel na de uitvinding van de fotografie in de 19e eeuw ontstaat bij de fotografen de drang om niet slechts de werkelijkheid vast te leggen, maar de concurrentie aan te gaan met de beeldende kunst. In Nederland nemen de zogenaamde picturalisten de thematiek en composities over van de schilderkunst. Zij keken zowel naar de zeventiende-eeuwse genrekunst als naar de landschappen van de Haagse School. Het is dit picturalisme waartegen Piet Zwart zich later met zijn Nieuwe Fotografie afzet. Maar de scheidslijn tussen de beide stromingen in Nederland is niet zo scherp als lang wordt gedacht. De typische kenmerken van de Nieuwe Fotografie, zoals verrassende uitsnedes, geometrische composities en bewegingsonscherpte werden al eerder door kunstfotografen toegepast. De tentoonstelling Fotografie wordt Kunst. Photo-Secession in Holland vertelt het verhaal van deze vroege Nederlandse kunstfotografie en laat zien dat het onderscheid tussen picturalisme en Nieuwe Fotografie geen harde grens is, maar een graduele overgang.”

De aankondiging van deze tentoonstelling maakte bij mij een gevoel van vertrouwdheid wakker. Het geval wil dat een van de hobbies van mijn vader (Jan Ebbers jr. 1906-1977) was fotograferen, liefst geen kiekjes, ook al werd hij door de familie daar juist toe aangespoord, maar kunstfoto’s. Hij heeft er niet veel gemaakt, want hij werd al gauw te veel in beslag genomen door zijn andere hobbies, zoals botanie en ornithologie, oftewel planten verzamelen (in zijn botaniseer-trommel) en vogels spotten, vaak in een bootje op een van de plassen rond Amsterdam (Loosdrechtse Plassen, Maarsseveense Plassen, Vinkeveen, Kortenhoef, Naardermeer, Nieuwe Meer).

Jan op de fiets op weg naar Loosdrecht/Maarsseveen. Fotograaf onbekend, Ca. 1930
Blikken Botaniseertrommel om verzamelde planten mee naar huis te nemen voor onderzoek

Een foto-album (aangeschaft bij zijn fotozaak DE AMATEUR, P.C. Hooftstraat 66, Amsterdam) bevat naast de familie-kiekjes 10 geselecteerde kunstfoto’s, waar hij bijzonder trots op moet zijn geweest. Waarom? Omdat, als je goed kijkt, al deze foto’s op de hoeken punaise-gaatjes vertonen en hij ze dus waarschijnlijk thuis aanvankelijk ergens had tentoongesteld.

Hieronder volgen eerst de 10 geselecteerde landschapsfoto’s. Ik heb ze niet bewerkt en ik houd de volgorde aan zoals ze in het album zijn ingeplakt. Schrik niet, het lijkt soms of ze een beetje bewogen zijn, maar het beeld moet juist een beetje impressionistisch lijken.

1. Plassen-landschap met boerderij, 2 hooimijten en bruggetje. Foto Jan Ebbers, ca. 1930
2. Paard in weiland. Foto Jan Ebbers, ca. 1930. Jan Ebbers werkte later (vqnqf 1945) bij een Paarden- en Rundvee-Verzekeringsmaatschappij. Was dit een voorbode, liefde voor paarden en koeien? Zie ook volgende foto. Bovenaan foto de punaise-gaatjes
3. Zondagochtend bij Maarsseveen. Dit is de enige foto met ondertiteling. Foto Jan Ebbers, ca. 1930. Zie opmerking bij vorige foto
4. Vondelpark Amsterdam? Foto Jan Ebbers, ca. 1930. Zie op de vier hoeken de punaise-gaatjes
5. Melkbussen op een steiger. Kortenhoef? Foto Jan Ebbers, ca. 1930
6. Steigertje aan grote plas. Loosdrecht? Foto Jan Ebbers, ca. 1930
7. Waterkant aan grote plas. Foto Jan Ebbers, ca. 1930. Zie ook hier de punaise-gaatjes
8. Koeien weiden aan een plas. Molen op de achtergrond. Foto Jan Ebbers, ca. 1930
9. Gezicht over riet en waterlelies. Foto Jan Ebbers, ca. 1930
10. Waterranonkel of Ranunculus aquatilis. Foto Jan Ebbers, ca. 1930

Welke foto vind ik nu de mooiste? Moeilijk kiezen. De meest impressionistische is misschien nr. 8, Koeien weiden aan een plas. Ook nr. 3 Zondagochtend bij Maarsseveen geeft door de afdruk in chamois een impressionistisch dromerig beeld. Ik moet bij deze koeienfoto’s ook direct aan Willem Maris denken, een oudoom van mijn vader.

Het moge duidelijk zijn, Jan Ebbers was meer een romanticus en een dromer dan een realist. Iedere keer een wonder dat iemands karakter zo in de kunst tot uiting kan komen.

Tot slot 2 foto’s uit 1929 waar hij met dezelfde uitgangspunten mijn moeder (Maria Catharina Jeanette Amse, 1908-1978) heeft gefotografeerd. Deze foto’s zitten in een ander album en horen duidelijk niet tot de voorgaande landschapsreeks.

Maria C. J. Amse (21 jaar) in jurkje van Hirsch & Cie., haar lievelingswinkel? Foto Jan Ebbers, tijdens vacantie in Castricum, augustus 1929
Maria C.J. Amse (21 jaar). Foto Jan Ebbers, tijdens vacantie in Castricum, augustus 1929

Al met al een mooie serie foto’s die ik ontdekte dankzij de zojuist geopende fototentoonstelling in het Fotomuseum Den Haag.

weer en wind; VROUWENPORTRETTEN; THE WHITE BLOUSE

NIEUWE TENTOONSTELLINGEN IN SINGER MUSEUM.

Het weer was vandaag (5 sept.) zeer geschikt voor een bezoek aan Tentoonstelling ‘Weer en Wind’ in het Singer Museum Laren. Dreigende luchten die de kleur van bloemen opstookten en temperden en die de bezoeker naar buiten lokten naar de tuin van Piet Oudolf en ook weer naar binnen riepen om de tentoonstellingen bij dit wisselende licht te bekijken. Hoewel wij het tuinontwerp van 1910, gemaakt door Leonard Springer, maar al te goed kennen en misschien ook wel liefst dat plan aangepast en gereconstrueerd hadden willen zien, omdat de eenheid tussen huis en tuin dan misschien scherper tot uiting was gekomen, constateren wij toch dat de tuin van Piet Oudolf zeer geslaagd is.

Beeldentuin Singer Museum. Beplantingsplan en ontwerp Piet Oudolf. Foto Carla Oldenburger

Eenmaal binnen bezochten we eerst de tentoonstelling ‘Weer en Wind’. Omdat er direct om 11 uur al veel bezoekers waren liep ik direct door naar de laatste zaal met tekeningen en grafisch werk. En daar ontmoette ik direct werk van Charles Donker, zo geliefd in onze familie. Zie hieronder de ets op de tentoonstelling en onze eigen ets waarvan we al heel veel jaren genieten,

Charles Donker. Landschap bij Rhijnauwen. April 2015. Ets. Pat. collectie. Foto Carla Oldenburger
Charles Donker. ‘Rhijnauwen met vogelnamen’ (in het Rijks-prentenkabinet aanwezig onder de titel Kromme Rijnlandschap, 1972). Part. Collectie. Foto Carla Oldenburger

De tentoonstelling ‘Weer en Wind’ is opgebouwd in weertypen. Stormen op zee en land, opkomend onweer, dijkdoorbraken, noodweer dat onrust baart, besneeuwde landschappen, avondrood en poëtische mistbanken, vastgelegd door kunstenaars als Hendrick Avercamp, Jan van Goyen, Piet Mondriaan, George Hendrik Breitner, Hendrik Johannes Weissenbruch, Jan Sluijters, Maurits Cornelis Escher en Carel Willink. Kortom schitterende kunst, samen met gedichten uit de publicatie Weer en wind – 100 gedichten en 100 gezichten, samengesteld door Nicolaas Matsier, Helmi Goudswaard en Boudewijn Bakker. Beeldende kunst en poëzie, wat een unieke combinatie! Wat de mooiste schilderijen zijn, is voor iedereen anders. Enkele die mij troffen heb ik gefotografeerd en beeld ik hieronder af.

Jan van Kessel (1641-1680). Het Spui en de Nieuwezijds Voorburgwal in de winter. Ca. 1655-1675. Links op de hoek staat nu Boekhandel Athenaeum. Amsterdam Museum. Foto Carla Oldenburger.

Opvallend op schilderij van Jan van Kessel hierboven is de houten boombescherming (rechts). Het onderwerp 17de eeuwse boombescherming komt ook ter sprake op de Cascade-weblog.

Dirk Nijland (1881-1955). Wilgen, 1941. Groninger Museum, bruikleen van het J.B. Scholtenfonds. Foto Carla Oldenburger

Zelf hebben we ook een landschapschildering met een dreigende lucht, zo bijzonder, vinden wij zelf, dat het best ook op deze tentoonstelling had gepast. Een landschap met wilgen en dreigende lucht. Het is een olieverf op doek van de schilder Bartholomeus Boogaerdt ’t Hooft (1874- 1943) uit 1915. Hij was lid van Ver. St. Lukas in Amsterdam en heeft een paar maal in het Stedelijk Museum geëxposeerd. Onze grootvader / overgootvader Ebbers heeft dit schilderij waarschijnlijk op een veiling in Amsterdam gekocht.

Bartholomeus Boogaerdt ’t Hooft (1874- 1943). Landschap met wilgen en dreigende lucht. 1915. Part. Collectie. Foto Carla Oldenburger
Signatie kunstenaar Bartholomeus Bogaerdt ’t Hooft, 1915. Zie hierboven. Foto Carla Oldenburger

Na de tentoonstelling ‘Weer en Wind’ viel er nog heel veel meer te genieten, de tentoonstellingen ‘Vrouwenportretten’ en ‘The White Blouse’. De Vrouwenportretten die in deze tentoonstelling hangen zijn voor een deel verzameld door Anna Singer zelf. Alle portretten bevinden zich in de Singer Collectie, ze zijn gedateerd eind 19de eeuw tot eerste helft 20ste eeuw. U ontmoet karakteristieke vrouwen in felle kleuren, geschilderd door de “ultramodernen” Jan Sluijters, Leo Gestel en Kees van Dongen. Verder o.a. Isaac Israels, Albert Neuhuys, Carolus-Duran en Gustave Jean Jacquet.

Ik beeld hieronder een portret af van Isaac israels’ Vrouw op Parijs balkon’, vervaardigd tussen 1903-1934, gevolgd door een schilderij van Jacob Maris, dat ook een vrouw op balkon in Montmartre / Parijs voorstelt, namelijk onze eigen (bet)overgrootmoeder Johanna Hendrika Maris (1852-1924), nicht van Jacob, die volgens de verhalen van mijn grootmoeder (dochter van Johanna Hendrika) hiervoor model heeft gestaan.

Isaac Israels. Vrouw op Parijs balkon, begin 20ste eeuw. Singer Collectie Laren. Foto Carla Oldenburger
Jacob Maris. Het Breistertje, of Vrouw op balkon in Parijs. 1869. Zijn nicht Johanna Hendrika Maris heeft hiervoor model gestaan. Collectie Kunstmuseum Den Haag. Foto Kunstmuseum Den Haag.

Ik eindig met een vrouwenportret uit onze eigen verzameling, dat ik heel graag nog eens nader onderzocht zou willen hebben, een vrouwenportret uit ca. 1870, schat ik. Ik vind dit zo mooi en verfijnd dat ik het graag aan onze lezers laat zien. Tot heden is de schilder onbekend, zo ook de geportretteerde vrouw. Ik denk dat ook dit schilderij, dat misschien al bijna 100 jaar in onze familie is, afkomstig is van een veiling in Amsterdam.

Schilder onbekend. Vrouwenportret van onbekende dame. Ca. 1870. Part. Collectie. Foto Carla Oldenburger

De derde tentoonstelling die ik bezocht en die op zeer bijzondere wijze gekoppeld was aan de “Vrouwenportretten’, was ‘The White Blouse’. Bij het bewonderen van de ‘Vrouwenportretten’ zag ik al vanuit mijn ooghoeken het schilderij ‘Symphony in White’ / The girl in the Muslin Dress’ (ca. 1870) in de volgende zaal hangen. Dit schilderij van James McNeil Whistler (1834-1903) was in 1956 aan Singer Laren geschonken door Anna Singer-Brugh. Het was lang in het depot bewaard totdat enkele jaren geleden het ‘opnieuw ontdekt’ werd als een echte Whistler. Nu heeft dit schilderij uit ca, 1870 een centrale plaats gekregen temidden van 26 gefotografeerde dames en heren, alle kunstwerken van de fotografe Marie-Jeanne van Hövell tot Westerflier.

James McNeil Whistler. ‘Symphony in White’ / The girl in the Muslin Dress’ (ca. 1870). Singer Museum, Laren. Foto Carla Oldenburger

Zij fotografeerde sinds ca. 2010 dames (en later ook enkele heren en kinderen, o.a. Jenny Arean, Alexandra Radius en Toer van Schayk en onze eigen Juliet Oldenburger) in de witte kanten blouse (uit ca. 1920) van haar oudtante. De directeur van het Singer Museum selecteerde 26 foto’s uit een serie van 75, alle dames en heren in deze blouse. Het zijn zeer fijnzinnige portretten, die op onnavolgbare wijze eenvoud, rust en geluk uitstralen. Wilt u meer weten over deze gepassioneerde fotografe? Zie Agenda van Singer Laren en onze eigen aankondiging van tentoonstelling en bijbehorend boek met tekst van Titus M. Eliëns en foto’s van Marie-Jeanne van Hövell tot Westerflier, fotografe met een schildersziel (ook engelse tekst).

DE TAFELBERG IN RHENEN

Anthonie van Borssom. (Amsterdam 1630/31 – Amsterdam 1677). Tafelberg bij Rhenen. Gewassen pentekening. Coll. Met. Museum New York.

Het woord Tafelberg doet mij direct denken aan Zuid-Afrika, maar in geval van bovenstaande tekening gaat het om de Tafelberg in Rhenen, mijn woonplaats, welke locatie in Rhenen bekend staat als de Koningstafel. De locatie is wat onherkenbaar voor de tegenwoordige inwoners van Rhenen, omdat de berg hier onbegroeid is, terwijl de plek juist tamelijk donker is en zeer bomenrijk. Wel zien we de rivier de Rijn beneden aan de berg stromen, gestoffeerd met enige zeilboten en het uiterwaarden-landschap tegenover Rhenen. De berg werd pas halverwege de 19de eeuw met bomen beplant en voor die tijd moet het er dan ook ongeveer zo hebben uitgezien als op de tekeningen van Van Borssom (boven, omstreeks 1660) en Van Liender (hieronder, 1789).

Paulus van Liender (Utrecht 1731-Haaarlem 1797). Tafelberg Rhenen. 1789. Tekening pen en penseel. Coll. Teylers Museum Haarlem

In Rhenen bestaan er verschillende theoriën over wat er nu met de Tafelberg of Koningstafel wordt bedoeld. Gaat het nu om het boswachtershuis dat tot 1991 als zodanig dienst heeft gedaan, waarvan door sommigen beweerd wordt dat het mogelijk is gebouwd op de fundamenten van het jachthuis van Frederik van de Pfaltz (die in 1620 vanuit Bohemen naar Nederland vluchtte) of gaat het om de oriëntatietafel daar vlakbij, die ongeveer op dezelfde plaats staat als de stenen tafel op de tekening van Van Borssom en verwijst naar verschillende herkenbare punten in de omgeving?

Onder het geboomte de oriëntatietafel die uitzicht biedt op de Rijn en de Betuwe

Na bewoning door de laatste boswachter is het boswachtershuis verlaten, verwaarloosd en niet meer hersteld.

Op route.you vind ik een verhelderende tekst over de Koningstafel: “Aan de rand van het open veld staat het restant van een gebouw dat door de vorm en kantelen op een fort lijkt. Een deken van groen woekert over de achterzijde van de ruïne. Navraag bij terreinbeheerder het Utrechts Landschap leert dat het een voormalige boswachterswoning is. Op de plek van deze oude boswachterswoning stond vanaf de 17e eeuw een achtzijdige, hardstenen zerk op een voetstuk: de Koningstafel. Deze is neergezet door de Boheemse koning Frederik V van de Palts (1596-1632). Rond 1840 is de Koningstafel vernield en in 1847 werd hier de boswachterswoning gebouwd.” Einde citaat.

Dat de Koningstafel dus van origine een oriëntatietafel was, zoals op de tekening van Van Borssom (hier zeshoekig i.p.v. achthoekig, maar wie daar oplet…), en niet een jachthuis, lijkt heel waarschijnlijk. Te meer daar men weet dat het huis is gebouwd in 1847, een tijdperk waarin men graag bouwde in neogotische stijl (met kantelen).

De voormalige boswachterswoning. Let op de neogotische bouw met kantelen.

Het huis staat niet op de gemeentelijke of rijksmonumentenlijst. Tot slot een topografische kaart waarop de Koningstafel staat aangegeven (na zoomen wordt het woord Koningstafel duidelijk op de grens van bos en het water van de Blauwe Kamer, ongeveer in het midden van de kaart).


‘HERBOUW’ BELVEDÈRE GROENENDAAL HEEMSTEDE

De Belvedère in het wandelbos Groenendaal (vm. buitenplaats, rijksmonument) stond in het noordelijke deel van het bos op een kunstmatig verhoogd duin en bestond uit een stenen uitzichttoren met omlopende achthoekige veranda. In het centrum van de toren liep een gietijzeren wenteltrap. Het gebouwtje was ontworpen door de Nederlandse architect John Thomas Hitchcock (1812-1844), in opdracht van eigenaar Henry Philip Hope (1812-1839). De bouw dateert van 1838/1839. Overigens opmerkelijk dat Hope niet J.D. Zocher jr. in de arm heeft genomen. Waarschijnlijk is dit terug te voeren op hun beider Engelse betrekkingen.

Ons bureau is gevraagd door KPG-architecten uit Heemstede om mee te werken aan hun inzending / ontwerp voor ‘herbouw’ van de koepel (zie hierover verder). Wij zullen uiteraard de relatie tussen de belvedère en het omliggende groen, inclusief de heropening van de zichtlijnen naar beste weten begeleiden.

Doorsnede Belvedère Groenendaal. Ontwerp J. Th. Hitchcock

Tijdens de laatste buitenplaats-periode, voordat Groenendaal in 1913 naar de gemeente Heemstede overging, verkocht een pachter toegangskaartjes voor de belvedère, en ansichtkaarten en consumpties, een poging om het onderhoud te ondersteunen. Dit werd op den duur echter toch te kostbaar en in 1965 werd besloten de toren af te breken. 

Zichten vanaf de Belvedère richting Lelievijver (NO), richting molentje (O) en richting kleine waterkom (ZW).

27 nov. 2018 besloot de gemeente Heemstede (gemeente Heemstede Collegebesluit), na aanvaarding van een schenking van een half miljoen euro, tot herbouw van de Belvedère Groenendaal. Deze voorgenomen herbouw past in het meerjaren Beheerplan Wandelbos Groenendaal 2015-2032, waarin staat vermeld dat er rekening is gehouden met het herstellen van twee van de drie historische zichtlijnen.  Vanaf de Belvédere lopen deze 1) over de Lelievijver naar de Vrijheidsdreef (in NO-richting); 2) over het Seringendal naar het Molentje van Groenendaal aan de Van Merlenvaart (in Oostelijke richting) en 3) naar de kleine waterkom richting de Adriënnelaan (in westelijke richting). Het tweede zicht zal moeilijk te herstellen zijn, omdat dit zicht volledig is dichtgegroeid en (te) veel bomenkap zal vergen.

De Heemsteedse Courant schreef 23 juli jl. het volgende bericht, waaruit duidelijk de kritische opstelling van de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek (HvHB) naar voren komt.

Uit Heemsteedse Courant 23 juli 2019

het land van de Grote geest en FRANS BUBBERMAN

Frans Bubberman maakt oeroude rotstekeningen op een monoliet zichtbaar met wit krijt. Sipaliwini-savanne Zuid-Suriname

Gisteravond (2 juli 2019) waren wij met familie en vriend van mijn man bijeen om Feddo Oldenburger (1937-2017) te herdenken. Hij had in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw deel uit gemaakt van twee botanische expedities naar de Sipaliwini-savanne in Zuid-Suriname, op de grens van Brazilië. Een droomlandschap waar nog steeds Indianen (Trio’s) heer en meester zijn.

Zie de resultaten van deze expedities: http://sipaliwinisavanna.com

Een vrij onbekend gedicht van J.E. Bazuin heb ik tijdens die maaltijd voorgelezen, ter nagedachtenis aan mijn man en ook aan mede-expeditieganger Frans Bubberman, die in mei jl. is overleden. Een recent bericht uit de Volkskrant plaats ik hier, na het Sipaliwini-gedicht.

Sipaliwini-savanne. Uit: ‘Sporen van menselijke bewoning’ / J.E.Bazuin. Paramaribo, 1972.

NACHT.

aarde reist door een nauwe schacht / de donkere baarmoeder van de ruimte / heeft alles straks aan het licht gebracht / kersrood en nieuw bedacht / in de savanne huivert het gras / en de granieten monolieten / zit de dauw in de kouwe kleren / vogels strekken de keel bevolken / de stilte met hun ontluikende taal / de trillende pijlen van het licht / drijven de dieren uit hun verstening / wolken schrijven hun onnaspeurbaar verhaal. / maar ook vandaag zal niemand de sporen lezen / noch de buit binnenhalen / en de Grote Geest wacht ’s avonds vergeefs / op de thuiskomst van zijn rode broeders / het vuur en de dans tot zijn vergenoegen. men heeft het de goden vergeten te melden / dat dié zijn verdwenen / buitenspel gezet in het bitter stratego / van vreemde heersers en baatzuchtigere volken / doch zij blijven waken / met buitenmenselijk geduld / hoezeer ook verlaten / en allesbepalende trouw.

Overgenomen uit De Volkskrant 24 juni 2019:

Peter de Waard. Het eeuwige leven Frans Bubberman (1929-2019).

Frans Bubberman (1929-2019), de man die het Surinaamse oerwoud kon lezen

Foto uit Reisverhalen Sipaliwini Savanna 1963. Op weg van Paloemeu naar de Sipaliwini.

“In de oorlog ontsnapte hij aan de nazi’s door uit een rijdende trein te springen. Daarna werkte hij als bosbouwer in de jungle van Suriname, waar hij na de coup werd ‘weggepest’.

Frans Bubberman.

De jungle noemde hij ‘het bos’. Zijn leven bracht Frans Bubberman door in ‘het bos’. Hij kon ‘het bos lezen’. Uit de vegetatie van de immense Surinaamse oerwouden kon hij zien of daar in de buurt ooit indiaanse nederzettingen waren geweest. In het Historisch Nieuwsblad vertelde Annejet van Zijl een keer hoe zij hem had leren kennen na het verschijnen van haar roman Sonny Boy.

‘Hij schreef dat hij foto’s had van De Dageraad, de plantage waar de voorouders van mijn mannelijke hoofdpersoon vandaan kwamen. Zelf had ik ook geprobeerd daar te komen, maar alle toegangswegen waren toen al overwoekerd of dichtgeslibd. Hij had de restanten gevonden en de ijsselsteentjes meegenomen. Daarmee is nu de binnenplaats van Fort Zeelandia bestraat.’

Bubberman overleed 15 mei op 90-jarige leeftijd. Hij kampte al jaren met evenwichtsstoornissen, waardoor hij beperkt was in zijn activiteiten.

Bubberman werd als zoon van een dierenarts geboren in Nederlands-Indië. Vlak voor de oorlog keerde het gezin met vier kinderen terug naar Nederland, waar zijn vader ging werken bij de diereninspectie in Rotterdam. Het gezin ging wonen in Schiedam. Op 14 januari 1945 viel daar de Gestapo binnen. De hele familie, man, vrouw, twee zoons en een dochter (de andere woonde in Groningen), werd afgevoerd naar de strafgevangenis in Scheveningen, bijgenaamd het Oranje Hotel. Frans’ broer Ary Bubberman had voor het verzet wapens verborgen.

De drie mannen werden daarop op transport gezet naar het beruchte concentratiekamp Neuengamme. De 17-jarige Frans redde zich door vlak voor de Duitse grens uit de rijdende trein te springen. Vier nachten liep hij door bezet Nederland naar het noorden, waar hij onderdook bij zijn zus. Na de oorlog bleken zijn vader en broer te zijn omgekomen.

Bubberman ging tropische bosbouw studeren in Wageningen. In Suriname kreeg hij een baan als houtvester bij ’s-Lands Bosbeheer (LBB). Door middel van intensief veldwerk ontwikkelde hij een methode om het waardevolle schilfhoutsoort baboen via luchtfoto’s op te sporen. Ook lukte het hem op grond van de vegetatie plekken te ontdekken in de enorme oerwouden die ooit bewoond waren. Zijn zoon Bart Bubberman noemt zijn vader een geweldig verteller, waardoor hij heel geliefd was bij de Surinamers.

In 1964 werd hij benoemd tot hoofd van het LBB. ‘Hij werd een groot kenner van het tropisch oerwoud en verrichte pionierswerk op het gebied van archeologie en cartografie van Suriname’, zegt Hillebrand Ehrenburg, die zelf jarenlang in Suriname werkte en nu een boek schrijft over de infrastructuur van het land. In totaal werd onder Bubbermans leiding 1.500 kilometer aan ontsluitingswegen en oeververbindingen over de vele rivieren aangelegd.

‘Nadat Desi Bouterse de macht had gegrepen door een militaire coup, werd het werken hem onmogelijk gemaakt. Hij zei dat hij werd weggepest’, aldus Ehrenburg. Hij werkte nog twee jaar aan een brug in Suriname en keerde in 1984 terug naar Nederland. Eerst streek hij neer in Doetinchem, later ging hij in Rheden wonen. In 1985 overleed zijn echtgenote. Bart Bubberman: ‘Elke winter ging hij voor drie maanden terug naar Suriname om mee te helpen aan archeologisch onderzoek en andere museale werkzaamheden. Later deed hij dit ook op St. Eustatius.’

Annejet van Zijl bewonderde zijn positieve instelling: ‘Niets heeft hem bitter kunnen maken. Nog altijd kijkt hij de wereld rond met de blijmoedigheid van de onbezorgde 17-jarige die hij ooit was.’ “

Zie ook ter afsluiting het Reisverslag van Frans Bubberman (onderdeel van de genoemde website www.sipaliwinisavanna.com) met veel informatie over de archeologie van de Sipaliwini Savanna en vol spannende, persoonlijke herinneringen.

Weekblad ‘BUITEN’ en tijdschrift ‘HET BUITEN’

De Nederlandse Kastelenstichting is t.b.v. een nieuw tijdschrift een samenwerkingsproject aangegaan met de Stichting Vrienden Particuliere Historische Buitenplaatsen (Vrienden PHB), ondersteund door Stichting Landgoedvrienden en de Vereniging PHB. Hoofdredacteur is Jephta Dullaart. Het tijdschrift zal 3 x per jaar verschijnen, in mei, september en december. De doelgroepen zijn de boven vermelde stichtingen en vereniging. Maar ook geïnteresseerden in geschiedenis, cultureel erfgoed, monumenten, en historische tuinen, parken en landschappen kunnen abonnee worden.

‘Het Buiten’ is een populair wetenschappelijk tijdschrift, het bevat gedegen beschouwingen over ons erfgoed, voornamelijk gericht op kastelen, buitenplaatsen en landschap.

Het tijdschrift heeft een nieuwe naam. Wel een beetje een verwarrende naam jammergenoeg. De kasteel- en buitenplaatsliefhebbers krijgen in het vervolg het tijdschrift ‘Het Buiten’ in de bus, niet te verwarren met het vroegere zeer populaire weekblad ‘Buiten‘.

Wat zijn de verschillen tussen ‘Het Buiten’ en ‘Buiten‘?

‘Het Buiten’ verschijnt 3x per jaar, te beginnen in mei 20019, vervolgens in september en december; ‘Buiten‘ verscheen elke week, 52 x per jaar, van 1907 t/m 1936. ‘Het Buiten’ gaat over kastelen, buitenplaatsen en hun bewoners en is rijkelijk geïllustreerd met kleurenfoto’s; ‘Buiten’ was gewijd aan het buitenleven in het algemeen, kastelen, buitenplaatsen, landschap, bloemen, tuinen, tuinarchitectuur, vogels, wild, etc. en is ook rijkelijk geïllustreerd, maar natuurlijk alleen met zwart/wit foto’s. Wat betreft tuinarchitectuur en beplanting werkten bekende schrijvers mee, zoals L.A. Springer, D.F. Tersteeg, P. Westbroek, en E.Th. Witte. Kijk voor ‘Buiten’ op Internet, maar helaas zijn niet alle delen volledig gedigitaliseerd, zie:(http://www.weekbladbuiten.net/1907-1936/index.asp). In de bibliotheek van ons bureau in Rhenen staat een volledige serie.

17 mei as. wordt het eerste exemplaar van ‘Het Buiten’ (Jg.1, nr.1) aangeboden aan prof. dr. Hanneke Ronnes, bijzonder hoogleraar historische buitenplaatsen en landgoederen. Carla is weer vaste columnist, zoals ook de voorgaande jaren (vanaf september 2015) van ‘Kasteel en Buitenplaats’ (zie: https://www.kastelen.nl/kastelen-publicaties.php?id=1)

Reeks kleine adviezen en opdrachtjes 6

6. Het komt nogal eens voor dat ons bureau benaderd wordt met een vraag om hulp bij bezwaarschriften. Het gaat vaak over de bouw van een nieuw huis of een stal of een schuur op een bekende beschermde buitenplaats of over de aanleg van een weg of het kappen van een laan binnen een Beschermd Dorpsgezicht.

Toetsing van de voorwaarden die een Beschermd Dorpsgezicht stelt of advisering over de inhoudelijke betekenis van de beschrijving van een bepaald object in het Monumentenregister is vaak al genoeg. Particuliere aanvragers zijn vaak niet op de hoogte van de bestaande regelingen en willen dus geholpen worden bij het schrijven van hun bezwaren. Wij als adviseurs kennen de regelingen wel, maar de situatie niet, zodat we er zelf ook veel van kunnen leren.

Ons laatste advies betrof een renovatie van een historisch en beschermd terphuis binnen het Beschermde Dorpsgezicht Nederhemert. Het is hier niet de plaats om op de details in te gaan. Wel willen we melden dat we zeer onder de indruk waren van het beschermde ‘Eiland van Nederhemert’ (kasteel, kerk, enkele boerderijen, een wiel, een speeltuin uit 1915, schitterende eikenlaan en plaatselijk een open hagenlandschap).

Foto’s van het “Eiland van Nederhemert’ en uit het Weekblad ‘Buiten’ (1920)

Kerk van Nederhemert
Knotwilgen in het landschap
Het Wiel nabij kasteel Nederhemert
Leilinden nabij Kasteel Nederhemert
Kerk, boerderij en hooischuur op het eiland van Nederhemert
Eikenlaan richting Kasteel Nederhemert
Gezicht op de Maas vanuit het kasteel 1920
Achterzijde kasteel 1920
Toegang tot kasteel in 1920

Reeks kleine adviezen 4-5

4. Tijdens het onlangs gehouden Symposium van Tuinhistorisch Genootschap Cascade sprak Jan Holwerda, bestuurslid van Cascade, over de Engelse tuinarchitect Humphrey Repton (1752-1818) en hij vroeg zich af of deze wel eens in Nederland was geweest. De kwekerijen van Nederland stonden in de 18de en 19de eeuw zeer bekend en menige leerling uit Engeland en Duitsland kwam hier ervaring opdoen. Ik adviseerde Jan eens in de bibliotheek van Haarlem te zoeken naar een 18de eeuwse plantencatalogus die ik eens had gebruikt voor een beplantingsadvies voor de 18de eeuwse kruidentuin van Beeckestijn te Velsen, tenslotte niet al te ver van Haarlem. Ik wist zeker dat zich in die bibliotheek een plantencatalogus bevond die door een Engelse hortulanus was samengesteld. Zelf dacht ik aan Humphrey Repton, maar ik zat er wel een beetje naast. Thuis gekomen heb ik het verder uitgezocht en het bleek een plantencatalogus te zijn van de medische tuin in Haarlem, samengesteld door William Kent, die van 1777 tot 1784 hortulanus was van genoemde tuin. Zie mijn eerdere onderzoekje over William Kent, http://www.cascade1987.nl/william-kent-in-nederland/

Deze catalogus zal nu binnenkort worden opgenomen in het e-depot van Bibliotheek WUR. (Zie: http://edepot.wur.nl/477678). In 1976 heb ik uit deze catalogus een plantenlijst samengesteld t.b.v. de reconstructie van de kruidentuin op de buitenplaats Beeckestijn te Velsen.

Plantencatalogus van de Medische Tuin in Haarlem uit 1784. Samengesteld door William Kent uit London.

5. Brakenstein Texel.

Dit gaat om een ongevraagd advies. Op hetzelfde symposium als boven vermeld (nr.4) werd mij de vraag gesteld of ik iets wist te vertellen over de buitenplaats Brakenstein te Texel. Ik wist er niets van behalve dat ik het artikel van Jan Holwerda kende, getiteld ‘Toenmalige tuinen op Texel’, in het Cascade-boek Tuingeschiedenis in Nederland II, (2016), p.131-140. Om mij verder te informeren kreeg ik een krantenknipsel van de vragenstelster. Daarin stond te lezen dat de eigenaren van Brakenstein om verdere informatie vroegen. Ook bleek dat zij intussen een website hadden gelanceerd. Ik heb me toen verder georienteerd en zocht allereerst naar de kadastrale kaart en bijbehorende OAT (zie hieronder). Mocht ik wat vinden dan zouden de eigenaren daar blij mee zijn, dus heb ik deze naar de eigenaren opgestuurd. Dit buiten is afgebeeld op een kaart van I.H. Koch, die tussen 1794 en 1811 gemaakt moet zijn.

Kadasterkaart met detail van de buitenplaats Brakestein, opgemeten door F.J. Nautz, 1828. Noorden boven. Het huis is sinds de kaart van I.H. Koch uitgebreid met een vleugel naar het noorden. Verder geen tuinkoepels of schuurtjes of andere bouwsels op deze kaart te zien.

Gegevens uit de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT): eigenaar M. den Berger. Hij was waarschijnlijk de zoon van de landmeter Leendert Matthijsz. den Berger (1743-1802), die Brakestein kocht in 1786.

1146 strook hakhout en water (gracht)

1147 oml(iggend?). land

1148 tuin en boschstrook

1149 hakhout

1150 boomgaard

1151 huis en erf

1152 idem en bosch

1153 hakhout

1154 tuin

1155 t/m 1164 weiland

Vanuit het huis kijkt men over de tuin in zuid-westelijke richting door een zichtlaan (roze gekleurd). De rechthoekige aanleg zal waarschijnlijk al uit de eerste helft van de 18de eeuw dateren, zo niet al uit de tijd van de eerste eigenaar, J. Pietersz. Braeck die in 1668 op deze plek een huis kocht. De eerste druk van het tuinboek Den Nederlandtsen Hovenier kwam in datzelfde jaar uit en is mogelijk voor Braeck een handboek geweest dat hij goed kon gebruiken.

‘Fraeylemaborg: Verborgen schoonheid op Fraeylema’

Fototentoonstelling Marie-Jeanne van Hövell tot Westerflier

09 FEBRUARI 2019 T/M 19 MEI 2019
(overgenomen van https://fraeylemaborg.nl)

Wat zijn er door de jaren heen veel foto’s gemaakt van de Fraeylemaborg! Een hele kunst om daar wat nieuws en origineels aan toe te voegen. Dat is fotografe Marie-Jeanne van Hövell tot Westerflier gelukt.
Vanaf 9 februari 2019 is er een bijzondere tentoonstelling van haar werk te zien in het Koetshuis van de Fraeylemaborg. Deze Amsterdamse fotografe is onder meer bekend door haar tijdloze zwart-wit foto’s van interieurs van Amsterdamse grachtenpanden. In 2014 verscheen haar geprezen publicatie ‘Verborgen schoonheid’, met foto’s uit de eeuwenoude huizen Van Brienen, Van Loon en Willet-Holthuysen.
Reden voor de Fraeylemaborg om deze fotografe uit te nodigen in Slochteren. De afgelopen twee jaar fotografeerde Marie-Jeanne in alle seizoenen de Fraeylemaborg, zowel binnen als buiten.
Ook hier werkte ze in zwart-wit, maar met haar Hasselbladcamera maakte ze nu ook warme verstorven kleurenopnames.

De verstilde foto’s in Amsterdam en in Slochteren laten een wereld van schoonheid zien, soms vol grandeur en andere keren heel eenvoudig. Soms gaat het om een doorkijkje in een fraai vertrek, soms om een detail van een kristallen glas, dan weer de lichtpatronen op een oude plavuizenvloer.
Marie-Jeanne fotografeert zonder kunstlicht en maakt gebruik van het steeds veranderende invallende (zon)licht. Urenlang wacht ze in een kamer op de juiste lichtval voor het maximale resultaat.
Een mooi voorbeeld is het 18de eeuwse marmeren beeld van een tuinnimf in de Grote Zaal van de Fraeylemaborg. In de korte tijd dat het zonlicht dagelijks op dit beeld valt maakte de fotografe close-ups waarbij je de poriën op de arm kan zien als bij een levend model.
Marie-Jeanne is een perfectioniste met oog voor detail. Kernwoorden van haar geheel eigen stijl zijn: soberheid, licht, schoonheid, verstilling en afgestemde kleuren. In de tentoonstelling zijn naast veel interieurs ook tijdloze stillevens te zien, onder de noemer “Contemplation”.

Zie ook https://marie-jeannefotografie.nl/