Categoriearchief: Stadsparken

Beeklustpark Almelo gemeentelijk monument

Het Beeklustpark te Almelo en de gebouwen in en rond het park zijn aangewezen als gemeentelijke monumenten. Het gaat dan om het park, de stadsboerderij, het theehuis, het koetshuis en de woonboerderij Nieuw Engeland.

1280px-Eind_AA_weezebek

Op de website van sKBL (skbl.nl) is een uitstekende en uitgebreide beschrijving van het Beeklustpark en haar historie te lezen, hierbij overgenomen:

‘In het midden van de achttiende eeuw ontstonden rondom de stad Almelo een aantal complexen met lusttuinen tegen de achtergrond van de veel voorkomende wens van vermogende burgers, om een verblijf buiten de stad te hebben waar men in de vrije tijd met familie en vrienden kon vertoeven. Deze wens was mede ingegeven door het feit dat de hygiënische toestand in het kleine stadje erbarmelijk slecht was en de stank soms ondraaglijk werd, zoals de Almelose medicus J.W. Heppe reeds in 1785 meldde. Vandaar dat door inwoners die het zich konden veroorloven, royale tuin­complexen werden aangelegd met daarop een soort tuinhuis of een bouwwerk dat bijna voor een tweede woning zou kunnen doorgaan. De fraaiste tuinen lagen tussen het riviertje de Almelose Aa en de huidige Bornerbroeksestraat en gaven aan het gebied de bijnaam ‘Mennistenhemel’, omdat hier de leden van de Doopsgezinde Gemeente elkaars nabijheid zochten. Namen die hier nu nog aan herinneren zijn: Tuinstraat, Vijverstraat en Mennistenhoek.

Al naar gelang de wensen en financiële mogelijkheden kon men een buitenplaats met landhuis en uitgestrekte tuinen en parken aanleggen of moest men zich tevreden stellen met een enkele tuin, die men overigens wel smaakvol wist vorm te geven. Ingericht met vruchtbomen, heesters, een prieel en verlevendigd met visvijvers, koepels en theehuisjes waren het plekken waar men genoot van de knusse natuur en werden het uitingen van het geïdealiseerde landleven. Het was de plek waar de welgestelden van de Almelose burgerij in de zomer flaneerden in de deftige mode van die tijd en tijdens zwoele avonden het geluid van muziek, zang en dans zich vermengde met bloemen- en bloesemgeuren. Voor de gewone man leek het daar een aards paradijs, of zoals Ok­ker het in zijn boekje ‘Almelo vroeger en thans’ noemde ‘een soort hemel op aarde’.

De meer welgestelden kochten zelfs een groter stuk grond om er een buitenplaats te vestigen. Zo ontstond ook het ‘Beeklust’ aan de Nieuwe Graven dat qua omvang wel de grootste van allen was. Het waren ook doopsgezinde ondernemers zoals Hofkes, Coster, Bavink en Ten Cate die toen de basis legden voor de latere textielnijverheid in Almelo.

Een buitenplaats ontstaat. In 1777 kocht Egbert Coster van gravin Sophia van Rechteren ten overstaan van de Rigter Stein, rentmeester Staggemeier en de burgemeesters, Warnaar Hoben, Harwig en Joh. Revius, in de heerlijkheid Almelo een ‘toeslag’ grond ‘soo als deselve is gelegen tegenover de Hongerigen Wolf (nu theehuis Beeklust) bij Nije Gravens Brugge langs de vaart gelegen’. Coster kwam in het bezit van het grondstuk omdat zijn bod van 620 gulden slechts drie gulden hoger was dan dat van de familie Schimmelpenninck die er ook belangstelling voor toonde. Hij was gehuwd met Elisabeth ten Cate en woonde ‘Op de Plas’, het stadsdeel tussen Molenstreng en Hofstraat.

Als voorwaarde bij de verkoop werd vastgelegd dat de beplanting niet ten nadele van de rivier mocht zijn omdat deze als ‘vaart naar Swol’ een belangrijke functie had voor de scheepvaart. Datzelfde jaar kocht Coster voor 10 ducaten van Huize Almelo ook nog een uitdrift voor de op het grondstuk gevestigde boerderij. Hierdoor mocht men voor het vee van de omliggende gemeenschappelijke weidegronden gebruik maken. Op het grondstuk bouwde hij een eenvoudig driebeukig landhuis dat waarschijnlijk voornamelijk dienst zal hebben gedaan als verblijfplaats bij jachtpartijen of voor kortstondige verblijven. De aanleg is reeds kort na de aankoop tot stand gekomen, want op de kaart van Hottinger uit 1783 staat de buitenplaats reeds afgebeeld met de beide vijvers en de aanleg van de siertuin. Tussen de kaart van de landmeter C. Stemberg die hij omstreeks 1800 in opdracht van Coster vervaardigde en de kadastrale situatie in 1832 zijn weinig wijzigingen te zien.

Parkontwerp

De buitenplaats bestond uit drie onderling door lanen gescheiden delen. De lanen kenden een enkele laanbeplanting en werden begeleid door sloten. Aan de zijde van de Ledeboerslaan lag een omgracht terrein met aan de zuidzijde het landhuis. Binnen deze gracht lag een geometrische met paden doorsneden siertuin. De meest zuidelijke compartimenten bezaten een parterre de broderie, de anderen waren grasparterres. De ingang naar de buitenplaats lag op de huidige plaats tegenover het theehuis Beeklust, de beide poortpijlers waarvan het ijzeren hekwerk uit een latere periode stamt zijn nog beide aanwezig.

In 1814 werd het complex nog verder uitgebreid door de aankoop van een aangrenzend stuk groenland dat eigendom was van Hendrik Hagedoorn. Hierdoor was Coster verzekerd van de mogelijkheid om een rechtstreekse aansluiting te kunnen maken op de nieuwe Wierdensestraatweg waarvoor de plannen rond deze tijd ontstonden. De bij het landhuis behorende boerderij was van oorsprong een dubbeleggig woonhuis met de naam ‘Nieuw Engeland’, een bouwvorm die kenmerkend was voor de omgeving van Almelo. De huidige boerderij stamt uit 1926. Gezien de aanleg van het terrein, waarin twee langwerpige vijvers tussen het bouwland zijn uitgespaard, valt het niet uit te sluiten dat Coster dit deel van het complex benutte als bleek. De beide vijvers stonden in open verbinding met de Molenbeek (nu Weezebeek) en de Nieuwe Graven. De aansluiting van de vijver die met de Weezebeek in verbinding stond werd ook gebruikt als haventje.

Mogelijk werd hier turf aangevoerd dat voor verwarming diende en kon vanuit dit haventje op eendenjacht worden gegaan. Met enig speurwerk kan men dit nu nog in de huidige terreinsituatie terugvinden. Of Coster ook de bedoeling had om de linnennijverheid -bleeken en verdere bewerking- hier ooit uit te breiden is niet bekend, maar uitgesloten is dit niet gezien de oppervlakte die hij ter beschikking had. Het aan de Weezebeek grenzende deel van het complex werd in 1817 in het kadastrale register nog aangeduid als ‘akkermaalsbosch’, hieruit betrok men de brandstof (takkenbossen) voor de bakoven.

Het is niet bekend wie de oorspronkelijke aanleg van de buitenplaats heeft uitgevoerd. Er is wel eens verondersteld dat de Gildehauser landmeter J.I. Schrader die omstreeks 1772 in de directe omgeving van het buiten karteringswerk verrichtte en ook het sterrenbos van Borgbeuningen had ontworpen hier ook het ontwerp voor leverde. Maar zolang hiervoor het echte bewijs ontbreekt is het niet historisch verantwoord dit ook als vaststaand aan te nemen.

De oorspronkelijke beplanting is tevens bekend; de huidige lindenlaan achter de vroeger huisplaats was destijds eveneens met linden beplant, terwijl de in de bocht van de Nieuwe Graven gelegen laan bestond uit beplanting met eiken.

De nieuwe inrichting. De buitenplaats bleef tot aan 1894 eigendom van de familie Coster. De laatste bewoners van dit geslacht waren twee ongehuwde broers, Egbert en Herman Coster, die vanwege hun zeer sobere levenswijze de bijnaam ‘Mennistenmonniken’ droegen. Volgens de Almelose historicus G.J. Eshuis is de aanleg op dat moment inmiddels sterk achteruitgegaan en was van de vroegere allure die het buiten ooit bezat weinig meer over.

De nieuwe eigenaar werd de bankier Helmich Ledeboer, die de buitenplaats ingrijpend veranderde. Er werd een in chaletstijl ontworpen landhuisje gebouwd en de inrichting van het park kreeg in 1904 een vereenvoudigd landschappelijk karakter naar een ontwerp van Hugo Poortman. Hierbij verdween ook de geometrische aanleg rond het huis, deze werd omgevormd tot een met gras begroeide open ruimte waarin enkele solitairen maar ook boomgroepen werden geplaatst. De voorheen strakke vijvers werden veranderd door de oevers een gebogen vorm te geven, waardoor ze beter in de landschappelijke aanleg pasten. Er ontstond door de nieuwe aanleg een diverse afwisseling in de ruimtebeleving van een grootschalig ruimte en kleinschalige besloten elementen. Door zichtlijnen te creëren met het omringende landschap leek het net of het park groter scheen dan het in werkelijkheid was.

Of het ontwerp verder ook in zijn geheel werd uitgevoerd is niet bekend. Maar omdat enkele vroegere elementen gehandhaafd bleven die eigenlijk niet stroken met de visie over landschappelijke aanleg, b.v. de lindenlaan, zou men kunnen aannemen dat om de een of andere reden het ontwerp van Poortman niet volledig is gerealiseerd. Hugo Poortman volgde een opleiding bij Edouard André in Parijs. Voor diverse adellijke opdrachtgevers heeft hij parken ontworpen of heringericht, waaronder Weldam, Twickel, Middachten en Warmelo.

Beeklust wordt Slooplust. Toegangshek BeeklustVanaf 1949 werd het landhuis verhuurd aan de heer C. Post, directeur van de voormalige Twentsche Bank. Nadat het gehele complex in 1960 door de familie Ledeboer werd verkocht aan de gemeente Almelo woonde tot de sloop van het huis in 1975 hier de familie Ezendam. Deze sloop stuitte op grote weerstand onder de Almelose burgerij. Ook deed de Bond Heemschut te elfder ure nog een poging om het huis te behouden, maar tevergeefs. Op 15 juli 1975 lag het geheel plat. De plaatselijke pers veranderde de naam ‘Beeklust’ in ‘Slooplust’. De Rijksdienst Monumentenzorg betreurde de gang van zaken omdat het landhuis enkele jaren later ongetwijfeld op de monumentenlijst zou hebben gestaan. Reeds in september 1975 zou er zelfs een bedrag beschikbaar komen voor restauratie van de D.A.C.W. uit de pot ‘herstel landhuizen’ in het kader van de werkloosheidsbestrijding, maar het initiatief hiertoe had dan van de gemeente uit moeten gaan, maar die had andere plannen.

De gemeentelijke plantsoenendienst maakte een nieuw inrichtingsplan voor het park waarbij vele oude elementen voorgoed verdwenen en het karakter van het park sterk veranderde. Alleen de beide oude poortpijlers bleven bestaan en herinneren nog aan de oude buitenplaats.

In de navolgende jaren gaat het park sterk achteruit als gevolg van verloedering en vandalisme, terwijl ook het gemeentelijk budget voor het noodzakelijke onderhoud van het park beperkt was. Ook de bouw van een muziekkoepel en het organiseren van concerten tijdens de zomermaanden bracht hierin geen verandering.

Grand Canal. De situatie bleef niet onopgemerkt bij de heer E. ten Cate, bewoner van het nabijgelegen landgoed ‘Bellinckhof’, die in 1997 met een aanbod bij de gemeente komt om het park over te nemen en een gefaseerd restauratieplan te laten opstellen. Sinds hij zelf de Bellinckhof bewoont, heeft hij veel achterstallig onderhoud op het landgoed weggewerkt, en weet hij dus waar hij het over heeft. Hij dient een plan in bij de gemeente Almelo voor een ingrijpende revitalisering van het park waarbij er naar gestreefd diende te worden dat kenmerkende kwaliteiten van de verschillende periodes als uitgangspunt zouden worden genomen, waarbij een zekere vrijheid kon bestaan in de keuze van de elementen en de combinatie die ermee werd gemaakt. Dit plan vormde de basis voor een uitvoerig aanvullend rapport dat werd samengesteld door het Bureau voor historische tuinen, parken en landschappen te Wageningen. Ruim twintig punten bevatte het rapport die er uiteindelijk aan zouden moeten bijdragen dat het Beeklustpark een voor Almelo en wijde omgeving unieke recreatieve locatie zou worden en blijven met het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle karakter.

MuziekkoepelVanaf 2002 kwam het beheer van het park in handen van de Stichting Renovatie Beeklustpark. Dit plan werd vervolgens door de stichting uitgevoerd. Hierbij bleef de belangrijke recreatieve functie van het park gehandhaafd en zo mogelijk uitgebreid. Het bestaande lanenstelsel werd verbeterd en het achterstallig onderhoud weggewerkt. Parallel daarmee werd een verjongingsplan opgesteld. Hierdoor veranderde de grote middenweide in een lig- en speelweide. Het gebruik van de muziekkoepel werd gecontinueerd en gestimuleerd waarbij het meer het karakter van een theaterzaal kreeg door een glooiing in het terrein aan te brengen. Ter plaatse van de lindenlaan werd het oorspronkelijke grand canal weer hersteld. Hiervoor moesten alle linden enige meters verplaatst worden. Aan het einde hiervan in de zichtas een verhoging waarop een koepeltje.
In 2009 waren deze werkzaamheden afgerond. In de nieuw gebouwde muziekkoepel vinden regelmatig zondagmiddagconcerten plaats.’

 

And the winner is…uitslag René Pechère Prijs

DE LITERAIRE RENE PECHERE PRIJS IS GEËINDIGD MET TWEE WINNAARS (ex aequo):

Rene Pechereprijs uitreiking

Anne Mieke Backer (midden) en Mariette Kamphuis (rechts) krijgen de prijs (lauriertak in groen brons) uitgereikt (25 juni 2016)

De titels zijn:

Cover-web-Copijn

Copijn (1763-2013) Tweehonderdvijftig jaar tuinlieden, boomkwekers, boomverzorgers, tuin- en landschapsarchitecten. Auteur Mariette Kamphuis. Rotterdam, Uitgeverij De Hef, 2015

en

9789462081505_dijken_van_nederland_lola_landscape_architects_500

Dijken van Nederland. Auteurs Eric-Jan Pleijster en Cees van der Veeken (LOLA Landscape Architects). Rotterdam, Uitgeverij nai010, 2014, herdruk 2015.

Oldenburger Binnenstad en Buitenleven feliciteert de auteurs Mariette Kamphuis, Eric-Jan Pleijster en Cees van der Veeken en hun uitgevers De Hef en nai010 met dit prachtige resultaat.

Wij zijn verheugd dat we aan het eerste boek over het geslacht Copijn ook ons steentje hebben mogen bijdragen.

Zie ook ons bericht van 22 juni.

Bibliografie VNK 2016 gepubliceerd

voorkant-bibliografie-300x212De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK) heeft haar Bibliografie 2016 (over 2011-2015) gepubliceerd.  klik hier.

In de bibliografie zijn publicaties te vinden over architectuur, stedenbouw en ruimtelijke ordening, tuin- en landschaparchitectuur, monumentenzorg en bouwhistorie door de eeuwen heen. Ook Cascade Bulletin heeft als naslagwerk gediend.
Heleen Kooijman heeft de VNK Bibliografie van 2016 samengesteld. Deze VNK-bibliografie laat de productiviteit zien van Nederlandse kunsthistorici (2011-2015) die werken met architectuur, stedenbouw en ruimtelijk ordening, tuin- en landschapsarchitectuur, monumentenzorg en bouwhistorie door de eeuwen heen. Gabri van Tussenbroek verzorgde de inleiding voor de bibliografie. Voor de uitreiking van de Karel van Manderprijs in november 2016 wordt de bibliografie als eerste leidraad gebruikt.

Boek Copijn op shortlist René Pechère-prijs.

Copijn (1763-2013) Tweehonderdvijftig jaar tuinlieden, boomkwekers, boomverzorgers, tuin- en landschapsarchitecten. Auteur Mariette Kamphuis. Rotterdam, Uitgeverij De Hef, 2015.

Aan dit boek verleenden ook wij onze medewerking (plantenadviezen en redactionele adviezen).

Unknown-1

Dit boek is genomineerd voor de prestigieuze René Pechèreprijs, een internationale jaarlijkse prijs voor het beste boek (Frans- of Nederlandstalig) op gebied van tuin- en landschapsarchitectuur. Aanvankelijk stonden 32 boeken op de longlist, nu op de shortlist nog 5!! Zaterdag 25 juni prijsuitreiking in Brussel.

Overige genomineerden zijn:

  • Dijken van Nederland (naiOIO) / Eric-Jan Pleijster en Cees van der Veeken (LOLA Landscape Architects).
  • Leren Kijken (Blauwdruk) / Meto J. Vroom.
  • Duurzame landschapsarchitectuur (Blauwdruk) / NVTL-commissie Vakontwikkeling (red.).
  • Kasteeldomeinen in de Zuidelijke Westhoek [West-Vlaanderen].(Lannoo) / Steven Heyde.

Uitslag op ons Bericht van 26 juni. Zie daar.

Monitoring Groen Erfgoed

Unknown

(overgenomen uit Erfgoedstem, dd. 9 juni 2016):

Onderzoek naar staat en onderhoud van groen erfgoed
6 juni 2016

Binnenkort ontvangen eigenaren van 210 rijksmonumenten met een beschermde groenaanleg een verzoek om mee te werken aan onderzoek naar het onderhoud van hun groene erfgoed. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hoopt hiermee inzicht te krijgen in de staat en de instandhoudingsbehoefte van deze categorie rijksmonumenten.

Het onderzoek wordt uitgevoerd door Alterra (onderdeel van Wageningen Universiteit & Researchcentrum) en Debie & Verkuijl tuin- en landschapsarchitectuur. De 210 rijksmonumenten zijn geselecteerd op basis van een steekproef.
In Nederland zijn circa 1.400 rijksmonumenten met een wettelijk beschermde groenaanleg. Dit zijn bijvoorbeeld tuinen, parken, plantsoenen, begraafplaatsen en erven. Deze monumenten vertellen het verhaal over onze geschiedenis en cultuur. Het is belangrijk om dit te koesteren.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed monitort daarom al sinds enkele jaren de staat van gebouwde monumenten. Nu wordt deze dus ook voor de beschermde groenaanleg daaromheen in kaart gebracht. Door de instandhoudingsbehoefte van dit groene erfgoed te monitoren, ontstaat er een beeld van de werkzaamheden die nodig zijn om het in redelijke staat van onderhoud te houden. Dit kan een uitgangspunt zijn voor bijvoorbeeld beleidskeuzes of de ontwikkeling van nieuwe kennis.

Onderzoek bestaat uit een visuele opname ter plaatse
Het onderzoek naar de staat en instandhoudingsbehoefte van het monument bestaat uit een visuele opname van de groenaanleg ter plaatse. De onderzoekers inventariseren en beoordelen de diverse elementen, zoals gazons, vijvers en beplanting, en leggen deze vast op beeld. De gegevens worden geanonimiseerd en op hoofdlijnen in een onderzoeksrapport verwerkt. Het onderzoek ter plaatse gebeurt in overleg met en na toestemming van de eigenaar. Het gaat uitsluitend om toegang tot het terrein, eigenaren hoeven geen vragenlijst in te vullen.

Huis Randenbroek en Park Randenbroek

Huize-Randenbroek_2_klein-960x500_c

Huis Randenbroek, het voormalige woonhuis van Jacob van Campen (architect van het stadhuis Amsterdam, later het zogenaamde Paleis op de Dam), is verkocht.

In 2010 deed ons bureau onderzoek naar de cultuurhistorie van dit park en gaf adviezen en richtlijnen voor beheer. Het rapport is digitaal te lezen via het depot van de Bibliotheek van Wageningen UR.

Wij hopen de nieuwe eigenaren met het digitaal aanbieden van dit rapport een plezier te doen.

Nieuw Boek: Tuingeschiedenis in Nederland II

TUINGESCHIEDENIS IN NEDERLAND II werd  gisteren tijdens het symposium aan de vier sprekers aangeboden.

Scan

Een schat aan nieuwe feiten, nieuwe kaarten en tekeningen verwerkt in nieuwe artikelen, hieronder genoemd.

Carla en Juliet bevelen iedereen dit mooie boek aan. Wij schreven zelf ook een artikel voor dit boek, zie de pagina’s 171-178.

Cascade bracht dit boek uit in eigen beheer, onder redactie van Arinda van der Does en Jan Holwerda.

Titel: Tuingeschiedenis in Nederland: Denken en doen in de Nederlandse tuinkunst 1500-2000.

Prijs € 25,=. ISBN 978-90-9029358-5. Te bestellen via de Cascade-website.

Inhoud
7-14 Tuinhistorisch onderzoek in Nederland. State of the art. Carla Oldenburger
15-24 Vestigingsfactoren voor een buitenplaats. Gerdy Verschuure-Stuip
25-34 Enterijen in Friesland. Philippus Breuker
35-43 Sparrentorens voor de stadsmuur van Amersfoort. Sandra den Dulk
44-52 De Overtuin van het Huis te Manpad 1640-1740. Willem Overmars en Trudi Woerdeman
53-62 De bruikbaarheid van een gravure van Stoopendaal voor de restauratie van de moestuin Zuylestein. Thea Dengerink
63-72 Jan Baptist Xavery en zijn gedocumenteerde tuinsculpturen op Zijdebalen. Dennis de Kool
73-84 Het Grand Canal van Renswoude in historisch perspectief. Patricia Debie
85-92 De familie Semler. Rita Mulder-Radetzky
93-103 Een uitgesproken Echobos in Muiderberg. Kees van Dam
104-114 Westerhout in Haarlem zes maanden werk voor Adriaan Snoek (1775-1776). Henk van der Eijk
115-122 Desertstukken van een Confiturier. Enige Nederlandse opinies over de Chinese stijl in tuingebouwen, 1800-1900. Wim Meulenkamp
123-130 Van architectuur tot tuinkunst. Lucia Albers
131-140 Toenmalige tuinen op Texel. Jan Holwerda
141-150 Stania State – ‘Een der schoonste buitenplaatsen’. Willemieke Ottens
151-160 Toelichting op een negentiende-eeuws ontwerp van H. de Vries & Zoon. Arinda van der Does
161-170 Noordelijke lustwarande. Els van der Laan-Meijer
171-178 Theorie en praktijk bij de firma Zocher: Het Kenaupark in Haarlem. Carla en Juliet Oldenburger
179-187 Een klasse apart. Lara Voerman
188-198 Weelderig groen voor de mijnstreek. Johanna G. Karssen-Schüürmann
199-206 Het historische watersysteem van Het Laar krijgt een tweede leven. Marcel Eekhout
207-214 Spirituele klanken in het bos. Eric Blok
215-222 Tulpenburgh, Gargafia aan de Amstel. Trudi Woerdeman en Willem Overmars
223-233 Balans van tuinhistorisch onderzoek. Een uitleiding. Yme Kuiper
234-239 Register van geografische namen
240-246 Register van persoonsnamen
247-250 Over de auteurs
251 Over Cascade

Karel Zocher en Hoge Vest Hoorn

IMG_4311

Hierbij dan een scherpere foto van ‘Plan van aanleg voor een gedeelte der stads wal te Hoorn’. Originele schaal 1 tot 2500 cm.  Ondertekend ‘K.G. Zocher archit. Utrecht’ (coll. Westfries Archief).

Deze tekening van de Hoge Vest Hoorn moet van omstreeks 1840 dateren want in het Raadsbesluit van de gemeente Hoorn, d.d. 8 okt. 1840 wordt gesproken over dit plan. Het gaat om de stadswal tussen Wester- en Noorderpoort.

Karel Zocher had al veel ervaring opgedaan met ontwerpen en aanleggen van stadssingels, daar hij tussen 1829 en 1840 samen met zijn broer Jan Zocher aan de singels in Utrecht had gewerkt.

Zie hieronder het plan voor het gedeelte singel in Utrecht tussen de  bastions Manenburg en Zonnenburg (de huidige Sterrenwacht).

Beide plannen laten min of meer zelfde vormprincipes zien, delen heesterpartijen afgewisseld met aanplant van losse bomen, die op rijen zowel aan de parkkant als aan de buitenzijde van de singel aangeplant dienen te worden.

IMG_4307

Cascade-methode

tumblr_nlibmbLJHE1u40x8so1_1280
René Magritte, La cascade (part. collectie)

In 1998 heeft Carla Oldenburger de Cascade-methode gelanceerd (gepubliceerd in het Jaarboek Monumentenzorg 1998) als korte beschrijving voor waardestelling van historisch groen. Nu staat de toekomst van het vakgebied “geschiedenis van de tuin- en landschapsarchitectuur” centraal, door Carla te presenteren op het Cascade-symposium 19 februari as. op Sonsbeek (zie www. cascade1987.nl).

De zogenaamde Cascademethode is, indien de treden van de watertrap alle  nauwgezet worden afgelopen en door het stromende water met elkaar in contact zijn gebracht (d.w.z indien de  uitkomsten van onderzoek zijn opgesteld en met elkaar in verband zijn gebracht), een tamelijk compacte methode, die een nauwkeurige waardestelling kan opleveren. Zoals de schilder Magritte het ook heel duidelijk in zijn schilderij  ‘La Cascade’ heeft aangegeven, kan een cascade een beeld in detail geven en tegelijkertijd in perspectief zetten (verduidelijken en vergelijken) en daardoor een grotere helderheid verschaffen.